| |
| |
| |
[XXI]
Het is waarlijk een opluchting.
Sinds enkele uren zitten zij weer in den polder, op dezelfde plaats als den eersten oorlogsdag. Beumke heeft nogmaals het gehavende huisje van het motorgemaal tot commandopost en is aangeleund door Lanslot.
Hier is het goed dienen, veel beter dan in de stad onder Tante Coba. En Beumke beeldt zich in, dat alles opeens veel beter gaat. Zijn hals is bijna genezen en hij heeft zich al zonder noemenswaard bloedverlies kunnen scheren. Van de bevelen begrijpt hij wel niet veel, maar het zijn bevelen. Langs den Molendijk is hij op het motortje van Ringmeier kilometers ver op verkenning geweest, doch van de bataljons, die hen hier Zaterdagmiddag hebben afgelost, was niets meer te bespeuren. De Ridder, die in Bolrijk belast is met de krijgsgevangenen, heeft er nu meer dan twee honderd zestig bijeen en noemt het zijn buitenlands filiaal. Tijdens de Pinksterdagen is er echter niets meer bij hem binnengebracht en nu zou men toch zeggen, dat het terrein rond Bolrijk over een grote oppervlakte gezuiverd is. Toch moet hij hier met de helft van zijn sterkte den nacht doorbrengen en morgen vóór daglicht moet de hele bezetting aanwezig zijn. Dit laatste is te begrijpen; 's morgens vroeg kunnen er schavotspringertjes landen, ofschoon zij beide Pinksterdagen reeds gespijbeld hebben en het nu geen verrassing meer is. Hij heeft besloten zelf den eersten nacht hier te blijven en Jol met de andere helft in het kwar- | |
| |
tier te laten rusten, voor zover het Tante Coba belieft.
Er zijn ploegen marodeurs aan het werk onder den capitulant Bosman. Zij ondernemen strooptochten naar de gelande vliegtuigen en als dit spel nog even aanhoudt, is de compagnie straks bewapend als een bende zeerovers en wil Beumke voortaan niets meer met de Hembrug te maken hebben. Zij slepen lichte mitrailleurs aan, machine-pistolen, handgranaten, munitie en zelfs een kist, waarin een zwaren mitrailleur met watermantel, ongeveer van ons eigen model. De kist op zichzelf is reeds een wonder; de binnenwanden gelijken wel beeldhouwwerk, want ieder stukje gereedschap en reserve-deel past zuiver in zijn eigen vakje.
Alle nationale juttersinstincten zijn werkzaam en de compagnie krijgt allengs het aanzien van een handel in ongeregelde goederen. Beumke ziet hen zelfs rondlopen in bokken van leer en aluminium, waarin de valschermjagers zijn opgehangen bij het dalen. Hem worden Duitse koekjes en snoepgoed aangeboden. De dikke Van Meel probeert een valscherm te hamsteren, hij heeft zes zusters en als hij thuiskomt, moeten zij aantreden op twee gelederen, van top tot teen in de witte zij en met witte strikken in het haar. Ze zijn alle zes aan den molligen kant, maar met één scherm komt hij wel toe... Juichend komt Bosman aanzetten met vier afstandsmeters, de eerste die de compagnie ooit haar eigendom heeft kunnen noemen. Recht uit de watten, glanzend van nieuwheid, lik vinger, lik duim!... Kort na dezen triomf wordt Beumke door Ringmeier uitgenodigd om te luisteren.
Wat luisteren? Beumke heeft wel gezien, dat hij ten aanschouwen van een opgewonden groepje met een grijsgeschilderd kistje aan het toveren was, doch er zijn zo veel rare snorrepijperijen in omloop, dat hij er verder geen acht op geslagen heeft. Maar Ringmeier is radio-zendamateur en de verbinding is zo juist tot stand gekomen. De kapitein
| |
| |
kan van hier met Kaspar spreken, die een heel eind verder staat met een zelfde kistje. Làngs den microphoon praten, kapitein, niet erin, want dan vloeit het geluid wat door elkaar. En als hij ‘over’ zegt, zal Kaspar antwoord geven.
Grote goedheid! Kunnen zij nog meer van die dingen vinden?
Zij denken van wel. Als zij even een paar fietsen mogen hebben...
Na een goed uur komen zij terug en trekken een laag karretje achter zich aan, een grijze kist op kinderwagenwieltjes, beschilderd met een roden bliksemschicht. Zij zweten als paarden maar hun geestdrift gaat alle grenzen te buiten en het duurt niet lang, of Beumke is door radio verbonden met al zijn sectiecommandanten en - meer voor de gezelligheid - met een naburigen, bevrienden volksstam, de compagnie-Lanslot. Ringmeier leert zijn gunstelingen het gebruik van de toestellen en is de held van den dag.
En weer wordt de arme Brinkman door de luitenants op den rooster gelegd. Jol tracht te berekenen, hoeveel eeuwen Brinkie bij de moderne beschaving ten achter is met zijn telefoons, seinlampen en sluiters, die hij bovendien niet eens heeft. En Brinkman geeft den moed op. Zo is het geen kunst meer. Hij zal zijn eigen faillissement maar aanvragen en een plaatsje zoeken als bijkok.
Als de B.C. komt, doet Beumke trots zijn ‘tour de propriétaire’ en Vorster is vol waardering, maar vindt het eigenlijk diep beschamend en vreest, dat de jongens op deze manier meer respect voor het Duitse leger krijgen, dan gezond voor hen is. Het lijkt de hoorn des overvloeds... Maar lichte mitrailleurs horen nu eenmaal bij een tirailleurcompagnie thuis, dus Beumke wil er Lanslot wel mee verrassen, nietwaar?
Nu is Beumke op zijn qui-vive, hij meent de begeerte
| |
| |
reeds te zien vonken in de ogen van Vorster, als deze naar de zend-apparaten kijkt. Daarom vraagt hij snel, of de majoor ook over betrouwbaar nieuws beschikt.
Betrouwbaar nieuws, daar vraagt hij wat... Weet hij al, dat Italië aan Duitsland den oorlog heeft verklaard? Het klinkt onwaarschijnlijk, maar Vorster heeft het van den kolonel. En de aanval van valscherm- en landingstroepen was duidelijk op Den Haag gemunt, maar is voorlopig afgeslagen. Toch heeft het weinig gescheeld, want waren de depots niet achter de Waterlinie gebracht, dan was de kans groot geweest, dat de vijand Vrijdagochtend al vóór zessen den opperbevelhebber en heel het algemeen hoofdkwartier bij den kraag had gehad. Want alle omliggende plaatsen zoals Bolrijk, Delft, Voorhoeve enzovoort waren dan onbezet geweest, evenals Den Haag zelf. Dat wil zeggen: door strijdbare troepen; pennelikkers zaten er genoeg. Nu stiet de vijand overal rond Den Haag op de recrutenbataljons, die hij daar zeer waarschijnlijk niet verwacht had. Dus de verrassing mislukte en nu is het zaak om alle verdere pogingen te verijdelen... Zeker, dat is nog best mogelijk. De Duitsers zijn in dit artikel nog lang niet uitverkocht, want nu eerst blijkt, dat zij valschermtroepen hebben in genummerde regimenten! Ja, dat hadden de heren in Den Haag moeten weten en ongetwijfeld wisten ze 't ook, anders is het al te droevig. De enige verklaring is, dat ze de kinderen niet bang wilden maken... Tja, als je jarenlang gepreekt hebt, dat Duitsland niets heeft, niets kan en niets durft, kun je niet van vandaag op morgen het omgekeerde gaan verkondigen. Maar het is goed afgelopen en nu zijn we voldoende gewaarschuwd. Nu begint dus de normale weerstand. De Grebbelinie houdt stand, de Engelsen landen de ene divisie na de andere en heel de Home Fleet ligt voor de kust. Brabant zit vol Franse lichte troepen, die een aanval gaan doen op den linkervleugel van de Duitsers, die
| |
| |
voor de Grebbelinie zitten... O ja, er is een order, dat de heren vooral moeten opletten, dat er niet op geallieerde vliegtuigen geschoten wordt. Dat schijnt namelijk al gebeurd te zijn.
Als één man kijken Beumke en zijn luitenants omhoog en zoeken den hemel af naar de bevriende vliegers, waarvan zij zich het bestaan nu eerst schijnen te herinneren. Want al deze dagen hebben zij, behalve ontelbare Duitse, slechts twee Nederlandse vliegers gezien. Het is betrekkelijk stil; slechts op groten afstand sluipen een vijftal wespen langs den horizon, maar dit zijn de overbekende ‘potloden’...
Overigens gaat van officiële zijde het gerucht, dat de depots naar Engeland zullen worden overgebracht en dit is aanvaardbaar, want vorigen oorlog is het ook gebeurd met de Belgische recrutering, zoals de heren weten. Het is dan ook ondoenlijk om hier nog lichtingen rustig op te leiden...
Dan naar Engeland! Jol heeft altijd goeie cijfers gehad voor Engels.
Ja, en waarschijnlijk gaan we al heel gauw, verwacht Vorster. Het is namelijk de bedoeling, dat die reusachtige Engelse transportvloot niet leeg teruggaat, want dat zou verkwisting van scheepsruimte zijn.
Ja, dat begrijpen zij. Natuurlijk! Het zit toch prachtig in elkaar, wat? Die Engelsen hebben het wel goed bekeken!
Daar komt nog bij, dat met al die evacuaties uit het Oosten de Hollandse provincies veel te vol komen te zitten, wat natuurlijk uit den boze is, zolang de vijand nog het overwicht in de lucht heeft. Maar dit zal trouwens gauw afgelopen zijn, nu de Engelsen geland zijn. Dus het ligt voor de hand, dat ook grote drommen geëvacueerden naar Engeland zullen worden doorgezonden.
Ha, dan is er nog kans, dat hun vrouwen ook overkomen!
O, maar dan neemt Brinkman zijn meisje mee.
| |
| |
Geen gekke oorlog, vindt Jol, als je iederen avond in het echtelijk bed kunt stappen.
Voor zulk een schromelijk gebrek aan ernst gaat de majoor op de vlucht, nagelachen door een zeer monter stel officieren.
Het huisje ligt vol steenklompen en gruis. Er is blijkbaar met pag op geschoten en in de muren zitten gaten, waar men zijn hoofd doorheen kan steken. In de voorkamer staan een grote vierkante tafel en nog enkele bruikbare stoelen, zelfs een rieten ‘leunstoel tot C.C.’ Het is een zeer onbehaaglijk Hollands binnenhuisje geworden. Deuren zijn met stijl en al uit de muren gedrukt. Aan den wand hangen nog enkele gebarsten schilderijen, waaronder twee crayonportretten van een bejaard koppel. De man heeft scheve, sombere ogen en een treurige sluiersnor hangt ver over zijn mond. Het vrouwtje draagt een boerenmutsje, heeft zeer scherpe dierenoogjes en een geknepen mond, die met één streep langs de liniaal schijnt te zijn getrokken. Het is hard, steendood en vertekend leerjongenswerk, maar het verdrietelijke is, dat een kunstenaar als Beumke er telkens naar kijken moet. De koppen verliezen hem nimmer uit het oog, vooral Opoe... Op den zwartgeverfden schoorsteenmantel staat een houten galanterieklokje met messing wijzerplaat op vijf voor tien. Het wordt geflankeerd door twee witte beeldjes, voorstellende juffertjes uit het begin van deze eeuw, met ‘halflange’ rokken en rijglaarsjes, geregen corsetten, pofmouwen en kleine matelootjes, heel vooraan op verdacht-weelderige kapsels gespeld. Zij zijn op een haar na eender, alleen elkaars spiegelbeeld. Het een wuift met de linkerhand een zakdoekje boven het matelootje, het ander met de rechter. Het is pijnlijk en vermoeiend, daarbij plaagt hij zich tegen beter weten in met de vraag, of er dan werkelijk een foefje be- | |
| |
staat, waardoor van één geboetseerd plastiekje een averechts exemplaar kan gegoten worden. Want hoe hij ook zoekt naar een afwijking, naast elkaar gezet, zijn zij zuiver symmetrisch.
Maar de portretten zijn erger. Zal hij...? Neen, niet toegeven aan zenuwkuurtjes.
De keuken is een steenhoop. Jammer genoeg is de pomp defect en in dit waterland is drinkwater een lastig probleem. Maar het fornuis is bruikbaar en de compagnie baadt in melk. Beumke heeft de vaklieden aan het melken gezet en steeds staan er twee grote pannen op het vuur. Hij laat de vloeren begaanbaar maken en de gaten stoppen met stroo uit het schuurtje, want de polderwind speelt door alle vertrekken en piept hem in de oren.
Kapitein! Bij het opruimen van den vloer hebben zij een blindganger gevonden, in de voorkamer bij het raam. Hij is waarschijnlijk van de pag. Het projectiel ligt achter de gordijnen en vlak tegen de poten van den rieten stoel, waarop de kapitein dezen middag heeft zitten schrijven. Voorzichtig, niet aanraken! Een blindganger is nooit te vertrouwen.
In het schuurtje is een stormlantaarn gevonden, die fel ruikt, maar licht geeft. Hij wordt met bruin pakpapier afgeschermd en Doorakkers zal voor den kapitein een fijne schrijftafel met bureaulamp inrichten.
Tegen zonsondergang trekt Jol met de helft van de sterkte in de wagens naar het kwartier. Schurfie schijnt ook genoeg te hebben van Bolrijk. Ofschoon hij herhaaldelijk geroepen wordt, laat hij zich niet verleiden en blijft bij den dienst.
Het wordt zeer fris. Beumke besluit slechts vier man om beurten bij elk stuk te laten posten en de rest, zo goed als het gaat, onder te brengen in het huis, het schuurtje en den afgeknotten molen, waar de motor staat.
| |
| |
Tegen middernacht, als hij even ingeslapen is boven een artikel over geestelijke en morele herbewapening in een oude krant, komt er een ordonnans met een briefje van Jol: Om 23.00 order gekregen van Dep. Commdt.: ‘Hoogste waakzaamheid geboden. Op 14 Mei vanaf 3.00 alle onderdelen volledig gevechtsvaardig.’ Wat moet ik doen?
Beumke schrijft op hetzelfde papier: Slapen en om 3.00 hier. Zeg aan Quinten, dat hij morgen sigaretten en snoepgoed aanvoert, zo mogelijk tegen kantineprijzen. Vergeet de wapenolie en het drinkwater niet!
Van het korte slaapje heeft hij een zeer lelijken smaak in den mond gekregen en hij denkt aan de pepermuntjes van Quinten. Warme melk kan hij niet meer zien. En die lantaarn stinkt meer dan gruwelijk; het is om misselijk te worden. Hoogste waakzaamheid geboden; wat is dat nu weer? Tante Coba?...
Hij staat op om de lantaarn op den schoorsteen te zetten en nu geeft hij met een poot van den rieten stoel den blindganger een duw, dat deze wat verder in den hoek rolt. Hij voelt electrische vonken op zijn vingertoppen en een ogenblik is het, of de vlammen der hel om zijn hoofd slaan. Dat moet geen gewoonte worden! Op den vloer liggen zijn onderofficieren en ordonnansen als sigaren in een doos. Schipper slaapt rustig, zijn hoofd op den ransel en de handen gevouwen op de borst, als het grafmonument van een jongen prins. Op een van zijn poetie-benen steunt Schurfie vertrouwelijk zijn tevreden, slapend snuitje. Alleen Doorakkers zit roerloos en recht op een stoel en nu valt het Beumke op, dat de tamboer zo'n wanhopig gezicht heeft... Neen, kapitein, hij kan niet slapen, hij zit te denken... Ja, hij weet wel, dat het verkeerd is, maar ge kunt niet gebeteren, dat ge denkt. Hij is getrouwd en heeft thuis drie kleine mannen. En als ge dan al vijf jaar zonder werk zijt, terwijl ge toch wilt werken en kùnt werken, dan
| |
| |
vraagt 'ne mens zijn eigen af, waarveur hij eigenlijk vecht.
‘We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, Doorakkers, en we moeten ervan maken wat we kunnen.’
‘Ja, kapitein,’ knikt de tamboer, staart met grote koortsogen in het lichtje van de lantaarn en zwijgt.
Beumke legt het hoofd weer in den elleboog. Hij heeft zijn ‘dresseerhalsband’ losgemaakt onder den opstaanden, kraag van zijn overjas. Zijn oor lijkt wel doorgesneden, want daarstraks in zijn slaap heeft hij op den dunnen scherpen rand van den kraaghaak gelegen. Is er dan in dit dwangbuis geen houding te vinden, waarin een mens kan slapen?
Hij is even weggedoezeld en hoort als van heel ver een stem aan de keukendeur... De kapitein, waar is de kaptein?
‘Och jô, laat dien kaptein toch 'n ogenblik slapen!’
Beumke herkent de stem en glimlacht tegen al deze grauwe onbehaaglijkheid in. Dat was Scheermakers, die in Balkerken uit de provoost is gehaald voor de verhuizing. Zou zijn straftijd nu om zijn? Daar heeft niemand meer aan gedacht in al die drukte...
Hij staat op en denkt nog juist op tijd aan den blindganger. Voorzichtig zoekt hij met zijn lamp een weg tussen de slapenden en gaat naar de keuken. De melding luidt, dat er al verscheiden lichtkogels zijn gezien, recht voor de stelling uit.
Hoe was het ook weer? Uiterste waakzaamheid geboden. Gisteren is door de divisie ook een inlichting bekend gemaakt over vijandelijke seinen. Wit betekent: Hier sind wir. Rood: Der Feind greift an. Groen: Wir greifen an... Maar de vijand zal verstandig genoeg zijn om dit iederen dag te wijzigen.
Deze waren wit, zegt de jongen. Beumke gaat naar buiten, staat een kwartiertje te huiveren en ziet inderdaad een witten lichtkogel opgaan.
| |
| |
‘Kijk eens jongens. Een seinpatroon geeft zoveel licht, dat je wel een kilometer in het rond de krant kunt lezen. Wat ik hier gezien heb, schat ik op meer dan vijftien kilometer afstand.’
Hij gaat terug naar het huisje... Beroerd, dat hij niets weet van den algemenen toestand. In vredestijd begint ieder bevel met haarfijne inlichtingen, niet alleen omtrent het verblijf van den vijand, maar ook omtrent zijn duistere plannen... Uiterste waakzaamheid geboden... Die lichtseinen zitten hem dwars. Dit is sinds twee dagen het enige levensteken van een vijand, die geland is... Maar de afstand was groot en 's nachts schat je ieder licht te kort... Had hij maar een kompas om de richting zuiver te bepalen...
Nog driemaal wordt hij gealarmeerd door posten, die verdachte geluiden horen, maar telkens blijken het koeien te zijn. Na zijn laatste wandeling ziet hij op zijn horloge, dat het niet meer de moeite waard is nog te gaan slapen. Jol zal over een goed half uur hier zijn. In het Oosten is al een vage lichtstreep te zien.
Genummerde regimenten, zei Vorster. Zouden de Duitsers het straks nog eens proberen vanuit de lucht? In het voorterrein liggen nog meer dan honderd valschermen. Gisteren heeft hij erover getwijfeld, of hij hen zou opruimen, dan wel laten liggen. Als lokaas!... Over twee uur zal hij het weten, want zo'n aanval komt steeds bij het aanbreken van den dag. En hij hoeft niet te piekeren, of zijn stukken wel goed staan, want de vijand komt van alle kanten...
Ongemerkt nadert hij een groepje, dat zit te babbelen rond een stuk. Een, die blijkbaar tegengesproken is, schiet wat harder uit zijn slof: ‘Huh, Beumke is vier en veertig, pas geworden! Ik weet het van Quinten en die kan het zien in de papieren.’
| |
| |
Voorzichtig sluipt hij wat nader, want dit is een van die spannende ogenblikken, waarop een mens zichzelf beter kan leren kennen. Hij herkent de stemmen van Robbers en Ketelaars...
‘Nee, hij is nie bang, die ouwe van ons... En hij houdt zich taai, hij rakt heel wat af op een dag!’
‘Nou, wij toch ook.’
‘Da's niet 't zelfde... Hij heeft veel meer aan z'n kop. En ik wil wel 'ns zien hoe jij d'r bijloopt op dien leeftijd, stuk gammel!’
Hij sluipt weg als een dief, bang dat zij hem zullen zien. En opeens schijnen alle zorg en vermoeienis van hem afgenomen. De stukken staan goed en laat de schavotspringertjes maar komen. Het zal waarachtig wel gaan...
|
|