| |
| |
| |
[XIX]
In hun stelling hebben zij den dag zien aanbreken en op het uur U trekken zij voorwaarts naar de eerste lijn, die zij volgens het bevel moeten bereiken.
Beumke loopt met zijn commandogroep bij den linkervleugel om een oog te houden op zijn verbinding met Lanslot. Zij trekken langs de vliegtuigen, of wat ervan over is, langs een tachtigtal valschermen, die nog niet zijn opgeruimd, en zien in de verte reeds den Leemdijk, waar zij moeten halthouden, tot de vastgestelde tijd verstreken is. Van voren klinkt het donkere gesidder van mitrailleurs, dat Beumke aanvoelt, alsof er door ontelbare vingers op zijn hart getrommeld wordt. Slechts spaarzaam laten de doffe schoten van het infanteriegeschut zich horen. De langverwachte mortieren schijnen toch aangekomen.
Op zijn horloge ziet hij, dat hij daarginds ruim drie kwartier tijd zal hebben. Op bliksemoorlog is een recrutenschool dan ook niet ingericht. Met dat al begint hij het tempo van dezen oorlog wat druk te vinden. Zijn spieren zijn nog niet los en zijn hoofd lijkt wat hol. Zijn hazenslaapje van dezen nacht was niet veel gedaan; telkens weer beleefde hij de gebeurtenissen van zijn eersten oorlogsdag opnieuw. Dat had hij vroeger alleen, wanneer hij geslaagd was voor een zwaar examen... Jol, die naast hem lag, snurkte als een trekzaag. En voor de rest lag hij zich te ergeren aan het geweervuur, dat telkens losbrak in de straten rond de school. Eens was er zelfs een vuurstoot van
| |
| |
een lichten mitrailleur, wel een halve trommel lang. En tweemaal is hij opgestaan. De wachtcommandant en de post voor het geweer begrepen er niets van. Het begon dan hier, dan daar; er werd teruggevuurd en eindelijk kraakte het van alle kanten, tot het ging vervelen. 's Morgens, toen zij in het donker uitrukten, was bij de compagnie bekend, dat de vuurstoot in een aangrenzende straat was afgegeven. Een student was dronken thuisgekomen en had het licht achter open ramen volop laten branden. Een gordijn, dat heen en weer woei, werd voor seinen aangezien en voor het gemak werd toen een bundel op het raam gezet, tot het licht stukgeschoten was. Maar de jonge dronkaard was er zonder lijfelijk ongemak afgekomen...
Daar komt de Leemdijk al duidelijk in het zicht. Nauwelijks anderhalven meter hoog. Zal hij proberen een beetje te dutten? Het zonnetje wordt al warm... Op het laatst van den nacht schijnt hij toch even in slaap geweest te zijn, want hij droomde, dat Michel en hij niet naar huis durfden. Met Karel Koen waren zij diep de bossen ingegaan om vogelnesten te zoeken, waren hem kwijtgeraakt, hadden overal gezocht en geroepen, tot het donker was geworden. Zij zouden thuis de schuld krijgen... Meteen werd hij gewekt en voelde zich geradbraakt.
Dutten in het zonnetje? Reeds de allereerste vliegtuigen van dezen dag komen recht op hem af. Op zijn fluitsignaal ligt de compagnie roerloos... En daar heeft hij het gerinkel in de ruiten. Een, twee, drie stuks, hij zou zeggen recht op zijn hoofd. Dat gefluit snijdt door merg en been, het verlamt en je denkt, dat je haar opeens grijs zal worden. In den mond een smaak als van paarsen inkt. Schurfie is een goed soldaat, van geweervuur trekt hij zich niets aan. Maar bommen kent hij al; op hun gefluit zet hij zijn haar omhoog en gromt... Het is gezichtsbedrog; zij gaan ver achter zijn rechtervleugel en hij richt den kijker om de
| |
| |
ontploffing te zien. Maar zij vallen achter een brok schaarhout, waar de sectie van Jol zojuist langsgetrokken is... En daar ginds krijgt Lanslot ook van de taart... Het dijkje geeft toch altijd wat dekking; het zal een kleine tweehonderd meter zijn. Hij neemt de tirailleurfluit...
Kapitein! Kapitein!
Ja, hij heeft het al gezien. Hoger in de lucht beginnen zes vliegtuigen valschermen te lossen. Elke seconde maakt een zwart puntje zich los van de machine en het scherm ontplooit zich als een omgekeerde bloemkelk. Het gebeurt zo rustig, zo weloverwogen. Een alledaags karweitje. Zou Vlot nu genezen zijn van zijn ‘handle’ en zijn openslaanden bodem?
Zes maal tien is zestig. Wat een prachtig wapen! Vóór je het weet, heb je tijdens een aanval den vijand in den rug. Daar neem je stiekem je hoedje voor af, zei Karel... Nu brengt hij de compagnie niet meer achter den dijk; het zou een vlucht worden. Mijnlief! Doorakkers! Bericht aan de stukscommandanten: Ter plaatse in stelling tegen valschermjagers. Looppas!
Hij fluit en geeft aan Brinkman het teken vuren. Dan neemt hij den kijker en ziet, dat de jongens zich liggen te vergapen aan het schouwspel boven hun hoofden.
Maar niet lang... De vier oud-huzaren reppen zich als duivels en zetten het stuk van Jol reeds op de affuit. Hij ziet duidelijk de verbeten razernij op hun gezichten.
Ditmaal is de afdeling valschermen mooi bijeengehouden. Slechts één ploeg zweeft ver buiten het doel, schijnbaar vlak boven den rand der stad, en daarginds breekt al een woedend vuur los. De massa schijnt echter midden in zijn compagnie te vallen, doch hij weet, dat deze indruk bedriegelijk is.
Het gaat goed... O, ironie: eerst van al vuurt het Duitse machinegeweer, maar de twee andere vallen snel in. En de
| |
| |
afstand is niet groot. De teerlingen zijn geworpen; er valt niets meer te verhelpen. De vijand hangt hulpeloos in de lucht en daalt langzaam in het moordende vuur. Arme duivels. Maar deze mogelijkheid hebben zij als mannen onder het oog gezien en aanvaard. Beumke's hart stokt, wanneer een zijner mitrailleurs stilvalt. Maar diep in datzelfde hart krimpt de pijn om het mooiste wat het leven biedt: de blinde offervaardigheid van een sterke, dappere jeugd...
Door zijn kijker ziet hij, dat Lanslot rechtsomkeert heeft gemaakt en zijn compagnie met een groten zwaai voor den vijand brengt, haaks op het beloop van den Leemdijk. Juist, hij moet dichter naderen, hij heeft slechts lichte mitrailleurs. Kijk dien zwaren kerel eens rennen, ver voor den troep uit. En hoe hij zijn mannetjes op sleeptouw heeft... De Duitsers zijn heel wat mans in dit vak, maar die slome Michel doet toch als soldaat voor niets ter wereld onder...
Een kwartier later zendt Beumke den ordonnans Mijnlief naar den B.C. met het bericht: Te 3.55 lieten 6 vij. vliegtuigen ± 60 valschermen dalen in weiland O. van Molendijk ter hoogte van Aalbrug. Na eenigen weerstand zijn deze tegenstanders vrijwel allen door 2de en 3de cie onschadelijk gemaakt. Verzoeke hulp voor vij. zwaargewonden.
Lanslot komt aanwandelen. Hij heeft acht krijgsgevangenen. En wat een kerels! ‘Tja, Pech gehabt,’ zeiden ze en staken een sigaret op. Als wij heelhuids uit zo'n abattoir gekomen waren, zouden we zeggen, dat we gezwijnd hadden.
‘Ja, daar sta je versteld van,’ zegt Beumke. ‘Zij schijnen steeds het grote doel voor ogen te hebben.’
Maar hoort eens, wat een razernij, daar bij Bolrijk. Aan dien kant is één ploegje gevallen. Dat zal nu wel tot moes
| |
| |
geschoten zijn. Wat zullen die arme koeien het moeten ontgelden. In dikke drommen komen zij op ieder moorddadig relletje af, in de hoop eindelijk eens gemolken te worden.
Michel vertelt van Christiaansen. Die trok met zijn sectie op dat uiterst-rechtse groepje af. Onderweg had hij een machinepistool opgeraapt en een paar houders in zijn broekzakken gestoken. Blij als een kind. Opeens sloeg hij compleet over den kop. Een kogel was juist op een van de houders in zijn zak geslagen en het ding was geheel verwrongen Hij heeft niets dan een grote, blauwe plek op zijn dij.
Even later komt de held van het verhaal zelf. Hij trekt een beetje met zijn heup, lacht al op enigen afstand tot Beumke en schudt ontkennend het hoofd. Neen, kapitein, hij laat het niet meer zien. Straks staat hij algemeen te boek als exhibitionnist. Maar hier is de houder.
Dat is hard aangekomen, ziet Beumke. Ook de patronen zijn sterk gedeukt, haast platgeslagen.
Maar Christiaansen kwam eigenlijk vragen, wat er moet gebeuren met de zwaargewonde Duitsers.
Dat is niet eenvoudig; zij hebben zelfs geen hulp voor eventuële eigen verliezen. Rustig laten liggen zal het beste zijn; er is al bericht naar het bataljon.
Wat armoedig; zij kunnen niet eens fatsoenlijk den vijand ontvangen.
Zo raken zij op den duur al hun klanten nog kwijt, vreest Jol.
Het volgend ogenblik worden zij van dit cynisme genezen door een harde ontploffing.
Wat is dat? Er is geen vliegtuig te zien!
‘Mortiervuur uit Bolrijk,’ zegt Lanslot. ‘Wij zijn parachutisten. Als de bliksem achter dien dijk!’ Hij zet zich al in beweging, gevolgd door Christiaansen.
De stukken zijn juist van de affuiten genomen, als het tweede projectiel inslaat, kort achter den linkervleugel van
| |
| |
Beumke's compagnie. Nu zijn er brokken, weet hij, dat kan niet anders. Maar alles is toch in beweging; de jongens hollen wat zij kunnen en dit is voorlopig zijn voornaamste zorg.
Maar dan? Aan seinmiddelen heeft hij evenveel in de hand als wijlen Julius Caesar. Het teken ‘eigen vuur hindert ons’ kan hij over dezen afstand niet geven. Signalen worden niet gehoord. En dat hij de tanden knarst van woede, helpt evenmin. Een ordonnans is al wat hem rest.
Voordat hij geheel buiten adem den dijk heeft bereikt, zijn er nog twee mortierschoten neergekomen, gelukkig slecht gericht.
‘Een ordonnans naar Bolrijk!’ hijgt hij. ‘Naar de muildieren, die ons aan 't vermoorden zijn. Gauw, of ik ga zelf!’
Scheermakers is al opgesprongen. Beumke schrijft in woedende hanepoten: Alle vuur uit Bolrijk richting Leemdijk onmiddellijk staken. Treft alleen eigen troepen. Vij. door ons geheel buiten gevecht gesteld.
‘Kun je goed vloeken, Scheermakers?’
‘Dat gaat wel, kapitein,’ grijnst hij.
‘Doe ze dan mijn hartelijke groeten. Je zult wel zien waar je zijn moet. En knoop een witten zakdoek aan je bajonet, want ze vertrouwen je niet op je eerlijk gezicht.’
Scheermakers fietst brutaalweg over den dijk, nagestaard door heel de compagnie. Ook als de volgende bom op ongeveer honderd meter inslaat, is hij te verwaand om af te stappen.
Onze Ariër loopt onder langs den dijk. Hij heeft kleispatten op zijn uniform en zijn jong gezicht staat ernstig. Beumke schrijft juist zijn berichten voor het bataljon en als hij opkijkt, speurt hij dadelijk onraad, want Schipper staat in de houding en groet. Niet voor den kapitein Beumke, maar voor hetgeen hij te melden heeft.
| |
| |
‘Losekaat is gesneuveld, kapitein. Vrijdag en Dirksen zijn ernstig gewond. Drie anderen licht.’
Losekaat? Een stille boerenjongen, die nooit de aandacht vroeg en nauwgezet zijn dienst deed... Ga toch zitten, Schipper!... Vijf gewonden en niets om hulp te verlenen buiten één pakje noodverband per man; wees er zuinig mee... Bah! Zou hij zijn klewang er niet bij neergooien? Neen, hij begint werktuiglijk te praten: De dokter zal gauw hier zijn, hij marcheert aan den staart van de vijfde compagnie. Daar is ook de commandopost van den majoor...
Intussen herinnert hij zich niets van Losekaat. Alleen dat het een brave jongen was. Schipper zegt: ‘Toen ik bij Losekaat kwam, keek hij met grote ogen langs me heen. Maar hij zag al niets meer, want hij zei nog: “Doe die modder toch uit mijn ogen.” En meteen was hij dood. Scherf door zijn rug.’
Bons! Die is voor Lanslot bedoeld... En wat nu weer? Jol loopt gejaagd langs de compagnie: Waar is Klinker? Niemand Klinker gezien?
Dan komt hij met grote passen naar Beumke. ‘Klinker wordt vermist, kapitein. Twee jongens hebben gezien, dat hij achterbleef, omdat zijn poetie hem nasleepte. Het moet geweest zijn bij dat bosje, waar de eerste vliegerbommen gevallen zijn. Ik maak me ongerust. Klinker is er de man niet naar om weg te kruipen.’
Zij kijken over den dijk. Er is geen Klinker te zien... Wel iets anders.
‘Ziet u dat?’ roept Jol. ‘We krijgen nog mitrailleurvuur ook!’
Er valt niet aan te twijfelen. Op enigen afstand rechts voor hen uit woelt de bundel zich door het gras. De schootsrichting gaat echter nog door de open ruimte tussen de twee compagnieën...
Kapitein!
| |
| |
De ordonnans Mijnlief is terug van den majoor met een bericht: Aanval tot nader bevel geschorst. Ter plaatse blijven. Vorster. En Mijnlief vertelt, dat de majoor al wist, dat we beschoten worden uit Bolrijk. Hij heeft zijn motorrijder met een omweg naar de stad gestuurd en die kan in een kwartier daar zijn. Ook de dokter is al op weg met de ziekendragers.
‘Dat is goed, Mijnlief. En nu moet Klinker gezocht worden, Jol. Verbeeld je, dat die jongen ergens langzaam ligt dood te bloeden.’
Schurfie gromt en zij drukken snel hun gezichten in het gras. Dit is de eerste granaat, die over den dijk heengaat.
‘Ze zijn zich verdomme model aan 't inschieten!’ zegt Jol. ‘Wat moeten we doen?’
‘We zouden met heel den troep languit op den dijk kunnen gaan staan en zakdoeken zwaaien. Als ze aan 't inschieten zijn, moeten ze dat door hun kijkers toch zien.’
‘Dat geloven die ezels niet! Ze denken, dat het een truuk is, waar ze nu eens lekker niet in zullen trappen. En meteen krijgen we nog gericht mitrailleurvuur.’
‘Dat had ik ook al gedacht. En dat is niet het enige bezwaar. We hebben nog een anderen vijand. Kijk daar eens!’
Van heel ver nadert een sterk eskadrille ‘vliegende potloden’. En deze dijk is de enige dekking, kilometers ver.
‘Als de lucht veilig is, zouden we 't toch kunnen doen,’ vindt Jol bij nader inzien.
‘Je zou ook in het talud van den dijk kunnen graven, zandzakken vullen. Maar op 't ogenblik is het zaak om den troep muisstil te houden voor die heren daarboven... Vraag even twee mannetjes, die meegaan om Klinker te zoeken.’
‘Gaat u zèlf?’
‘Ja Jol, ik weet wel, dat het niet zo belangrijk is. Maar ik
| |
| |
ben liever bezig, dan dat ik hier werkeloos lig te wachten op den volgenden boems.’
‘Och, ten slotte maak het ook geen verschil,’ meent Jol. ‘Hier schijnt de zon van alle kanten. Straks helpen de Duitsers ook nog een handje... Daar langs die sloot kunt u het best bij dat bosje komen.’
Juist als hij verwachtte: hier komen Hopland en Jolijt, de slaapjes van Klinker.
Tweemaal moeten zij zich dekken voor een mitrailleurbundel. Achter het bosje vinden zij de drie bomtrechters. Zij zijn den eersten reeds voorbij, als Jolijt een schreeuw geeft. Want Klinker ligt half bedolven onder het zand en hij is zeer dood. Maar zijn ‘poetie’ heeft hij nog vastgemaakt...
Beumke trekt voorzichtig den helm over dit dode gezicht. Het hindert hem, dat de zon recht in die verglaasde ogen schijnt. En zonder het te weten, bauwt hij woordelijk den majoor na: Het is verschrikkelijk jammer. Een van onze beste kameraden. Maar we zullen nu eenmaal aan zulke verliezen moeten wennen, hoe eer hoe beter... En zullen zij het niet te erg maken bij de compagnie? Sommige jongens laten zich erdoor ontmoedigen en dat moeten we juist niet hebben.
‘Wij zeggen niks, kaptein.’
Hij gelooft het dadelijk. Zo is er ook geen woord gerept over Karel Koen, zelfs niet door Michel. De majoor heeft wat gezegd, omdat hij moest. Langeveld, de Ridder, Jol, Bruning, Stuurman, de jonge luitenants, iedereen zwijgt...
‘Kom jongens, we zullen hem straks laten weghalen.’
Vergeet niet, wetenschappelijke Doctor Beumke, dat er niet het geringste causaal verband bestaat tussen een slepend beenwindsel en een bomtreffer. Maar Klinker was de aardigste jongen van heel de compagnie en hij zou nog leven, als... Draaikousen, zegt Liesbet... Practisch,
| |
| |
vooral in polderland... De moeder van Klinker is waarschijnlijk een doodarm vrouwtje, maar had zij dit eens kunnen voorzien, hoe gaarne zou zij uit haar eigen beursje tien paar laarzen bekostigd hebben voor dezen vrolijken deugniet, die op school nu eenmaal niet kon leren en er zoveel slaag voor heeft gehad...
Maar het eigen vuur schijnt te zijn gestaakt en dit is voorlopig het voornaamste.
De majoor Vorster komt en zegt, dat deze oorlog hem een beetje te geleerd begon te worden. Maar nu schijnt ergens een licht te zijn opgegaan; het wordt begrijpelijker. Er is namelijk ontdekt, dat een aanval in groter verband niet bepaald een opgaaf is voor een ongewapend en nauwelijks geoefend depot-infanterie. En dat we ergens nog een Veldleger hebben, dat beter geroepen is voor deze taak. Onze aanval is trouwens vastgelopen op zwaar mitrailleurvuur en we hebben veel te weinig geschut. Daarom worden we hier afgelost door twee bataljons van de divisie in vol ornaat. En dan worden we belast met de onmiddellijke beveiliging van Bolrijk en de naaste omgeving. Dus voorlopig geen veldtochten meer... Vanmorgen, toen wij al opgerukt waren, is het bevel gekomen en een van die bataljons zat al aan den rand van de stad, toen de valschermaanval alles in de war stuurde. Het is daar bij den overste een debat zonder eind; ze zijn aan 't uitkienen, wie verantwoordelijk is voor het mortiervuur, waarvan de heren genoten hebben. De een dekt zich achter den ander... Enfin, het is een droevig geval, maar toch ook verklaarbaar. Zij zagen de valschermen op zeer groten afstand en konden niet zo goed tellen als wij. In hun verbeelding zagen zij achter deze zending nog drommen en drommen. Beumke en Lanslot vuurden ongeveer pal in de richting van de stad en dat werd door lagere commandanten gezien. Zo kon een
| |
| |
vaandrig van de mortieren met zijn kijker nog juist waarnemen, dat er zware mitrailleurs op hem gericht waren en deze deelde hij natuurlijk in bij de twaalfhonderd en zoveel valschermjagers, die er nu eenmaal moesten zijn. Hij zag ook duidelijk ‘den vijand’ achter dezen dijk vluchten en van dit succes werd hij pas goed wild. De brave jongen wist van ons bestaan niets af. Ga den schuldige maar zoeken...
‘De valschermtroepen?’ probeert Lanslot.
‘Ja, het is een geducht wapen,’ besluit Vorster. ‘Als hun aanval mislukt, is hij nog een succes.’
Eerst na den middag worden zij afgelost en betrekken hun kwartier in de Mariaschool, die zij delen met de compagnie-Lanslot.
Bij de Eerwaarde Zusters Parachutisten, zoals Quinten het noemt.
|
|