genoeg. Als ze kans hadden gekregen om rustig uit te stappen, hadden ze voor hun fatsoen moeten vechten. En dat was nergens voor nodig.’
‘Ja maar Michel!’ barst de ander los. ‘Op zo'n ogenblik speelt er toch van alles door je hoofd! Wat ging er in je om, toen je daar in je eentje dat vliegtuig bestormde?’
‘Ik was niet alleen; heel de compagnie kwam achter me aan.’
Beumke kijkt hem van terzijde aan, trekt zuchtend de schouders op en staakt zijn poging om dit wezen te doorgronden.
In het hotel worden zij reeds dadelijk herinnerd aan Karel Koen, want de oude hotelhouder begroet hen met enige aandoening en zijn zorgelijk gezicht klaart even op. Beumke begrijpt, welken indruk het op dezen ouden man heeft gemaakt, dat hij op den eersten voormiddag al een derde van zijn bemanning verloren heeft... Hier zat Karel en daar Reus Haas. Het lijkt jaren geleden...
‘Hallo!’, roept hij. ‘Je krijgt dien vent niet te zien, of hij staat te lurken.’
Voor de toonbank staat Langeveld, die een glas bier ledigt. Hij is zeer bezweet.
‘Ik bek schuim,’ zegt hij.
‘Ik zie het. Is het vliegveld al geklaard?’
‘Schei uit, want het is hartverscheurend. Op het kritieke ogenblik was de majoor bij ons, anders zou je 't niet geloven. Hij is er ook maar juist levend afgekomen... Ik was aardig op weg, had in de buurt van de eerste gebouwen al voeling met den vijand en daar kreeg ik opeens een razend vuur op m'n flank. Ik pakte m'n Duitsen kijker en zag, dat ik getracteerd werd door een sterke afdeling eigen troepen. Het eerste ogenblik dacht ik werkelijk, dat het verhaal van de verklede Duitsers wel eens waar zou kunnen zijn. Wat moest ik doen, terugvuren? Soms had ik er trek in, want