| |
| |
| |
[XIV]
Als er over slapen gesproken wordt, zegt Beumke, dat hij 's avonds zijn oor op het kussen legt en meteen loopt de wekker af.
Nu is het niet de wekker. Koen staat aan zijn bed, gekleed in pyama en overjas. Hij heeft de gordijnen al opengetrokken.
‘Wat slaap jij vast!’
Beumkes eerste gedachte is, dat zijn klokje heeft geweigerd. ‘Jezus! Hoe laat is 't?’
‘Bij half vier denk ik. Heb je niets gehoord van dat geschiet? Ze zijn al een kwartier -’
Dichtbij kraakt een salvo van vier, dat de ruiten rinkelen doet. Beumke hoort nu ook, dat er veel geronk is in de lucht. ‘Worden we door de grote mogendheden overvlogen?’
‘Dat zal wel’, zegt Koen, maar het klinkt aarzelend.
Op grotere afstanden wordt aanhoudend geschoten.
‘Al een kwartier, zeg je?’ Beumke komt als een veer uit zijn bed. ‘Is er iets te zien?’
‘Trek wat aan en kom mee. Uit mijn raam kun je op een plat dak stappen... Het duurt wat lang voor overvliegen, zou je zeggen. Misschien een grote oefening voor het luchtdoelgeschut?’
‘Met losse flodders zeker?’
‘Als ik me niet vergis, heb ik Hollandse vliegers zien opstijgen. Beroerd, dat we geen kijkers hebben.’
Beumke begint te snauwen. ‘Je wéét wat er gaande is,
| |
| |
Kareltje Koen, maar je kunt er niet toe besluiten om het te geloven!’
Er volgt een doffe, dreunende ontploffing.
‘Ha, een los schot uit die schrale pijpjes van ons.’
Op elkaars hielen stuiven zij de kamer uit en even later staan zij op het platte dak. In de wazige verte van dezen prillen Meimorgen zien zij een zwarten, waaiervormigen pluim op het vliegveld. Maar hoe zij ook turen, ondanks alle motorgezoem is er geen vlieger te zien. En dan, maar nu dichterbij, spuit daar een tweede zwarte wolk van zand, rook en brokstukken op uit den bodem.
‘Wat is die rechte, witte streep in de lucht?’
‘Daar is met lichtspoor-munitie geschoten. Of zij hebben een rookpluim getrokken, à la Persil, om het doel aan te geven voor de nakomers.’
Eindelijk zien zij vliegtuigen, kleine zwarte stippen. Keurig in formatie, dalen zij langzaam in wijde cirkels, akelig zeker van hun zaak. Steeds meer komen nu in het zicht; zij raken den tel kwijt.
‘Zullen we 't nu maar afspreken?’
‘Wat?’
‘Dat de oorlog begonnen is. Punt één van de feestelijkheden: de vliegvelden worden gebombardeerd. Zie Polen. Hoesgosmogelijk! Verleden Zaterdag heeft de Haagsche Post het Duitsche Rijk nog zo lekker failliet verklaard.’
Het vuren neemt in hevigheid toe, maar de vliegtuigen schijnen zich er niet om te bekommeren. Zij komen zo laag, dat de zwarte kruizen duidelijk te zien zijn.
Beumke wijst met den vinger en schreeuwt: ‘Een, twee, drie, vier, vijf! Zie je die eitjes vallen?’
Horizontaal losgekomen, richten de puntige bommen bedaard den neus naar beneden, als zochten zij in kalm overleg hun doel. Weer springt de zandfontein met geweldige kracht uit den grond. Toch is het verder, dan zij dachten, want de
| |
| |
knal laat zich wachten. Hij komt, tegelijk met een harden windstoot in hun gezichten.
‘Wat gaan we nu doen?’ vraagt Koen.
‘Wachten op den laatsten druppel benzine. Daar heb ik juist nog een interessant artikel over gelezen. Van een deskundige... Wat wil je trouwens ondernemen met een compagnie recruten tegen een luchtbombardement? Theoretisch zitten we nu in den schuilkelder-pro-memorie.’
‘Kijk!’
Heel ver, een speldenknop groot, hangt een valscherm.
‘O, een die zich redt... Heb jij onze vliegers zien opstijgen?’
‘Een stuk of vier... Die zullen nu wel fijngemalen zijn.’
‘Ja, zonde van die dure vliegtuigen. Wat moet er op die manier van den gulden overblijven?’ Opeens verliest hij zijn hatelijken toon en schiet in een gezonden lach. ‘Zeg, zouden we Michel niet wakker maken? Hij is toch ook in het debat betrokken.’
Zij klimmen door het raam naar binnen... Hoe is 't mogelijk, dat die jongen door al het stampaai heenslaapt!
Beumke smijt de deur open en knipt het licht aan. Lanslot ligt op zijn rug en snurkt uit open mond.
‘Michel!!’ schreeuwen zij.
Langzaam gaan de ogen open en de mond dicht.
‘Michel, kom eruit! De vlam in de pan!’
‘M-m?... Ik droomde... dat het onweerde... En ik kon m'n paraplu niet vinden.’
De twee anderen barsten in een overspannen schaterlach uit.
‘Wat gebeurt er?’ vraagt Lanslot.
‘O, niets bizonders, Michel. Alleen maar oorlog. Eikelaar wordt gebombardeerd.’
‘M-m!’ Het klinkt waarderend. Hij denkt ernstig na en zegt: ‘Nou, dan zal ik maar opstaan.’
| |
| |
Weer een zware ontploffing.
‘L'astre du jour fait boum!’ zingt Beumke. ‘Kom gauw kijken.’
Zij haasten zich naar hun uitkijkpost. De lucht is heller en steeds meer vliegtuigen komen aanzwermen... Ja, Koen heeft gelijk; ze zouden nu toch dadelijk naar de compagnie moeten.
Maar het schouwspel houdt hen vast. Ditmaal is het geen film. En wat doe je tegen bommenwerpers met een compagnie recruten van 5 Februari?
Wat blieft u? Koen heeft zijn krijgslieden nauwelijks zes weken. En die gebaarde veteranen hebben net één keer met scherp geschoten.
Och, dat gebom zal wel ééns ophouden. En dan zullen zij waarschijnlijk uitgestuurd worden om de brokken op te ruimen.
‘Daar landt er een, zou je zeggen!’, roept Koen.
Als dat zo is, zal het wel een noodlanding zijn, menen de anderen. Typisch, dat ze hier met drie volwassen kapiteins niet over één kijker beschikken.
Zéér typisch. En zullen ze nu maar gaan?
Overal op omliggende daken verschijnen toeschouwers. Het lijkt meer een vliegdemonstratie dan een bomaanval. In de lucht heerst zoveel bedrijvigheid, dat zij niet meer weten, welken kant uit te kijken. Beumke is de eerste, die het ziet, en hij geeft den schreeuw, waarmee zij in hun schooltijd elkaar een straat ver aanriepen. ‘Dààr! Een hele paternoster!’
Als uitgeblazen eitjes aan een strakgehouden snoer hangen daar, fris en wonderlijk rustig, een tiental valschermen.
‘Maar nu is er werk voor ons, jongelui’, zegt Lanslot. ‘Laten we zien, dat we bij den troep komen.’
En daar en daar! Nu weet Koen, dat hij het daarstraks al van heel ver heeft gezien, boven Bolrijk of nog verder.
| |
| |
Maar hij dacht, dat er strooibiljetten werden uitgegooid.
‘Een vrijpostig sliertje knapen!’
‘Je kunt zeggen, wat je wilt, maar lef hebben ze. Doe het maar na.’
‘Ja, daar neem je heel stiekem je hoedje voor af.’
Zij wringen zich bijna tegelijk door het raam. Hun deuren staan wijd open. Onder het aankleden en het vluchtige kattenwasje schreeuwen zij elkaar toe.
Gaan zij zich scheren?
Natuurlijk niet. Beumke heeft zó al een kapotten nek van dien rotkraag. Hoeveel procent van je gevechtswaarde is dat: een schrijnende hals?
Dat weten zij niet, maar het is fnuikend. Vooral omdat het vandaag zweten zal worden. Heeft hij geen talkpoeder?
Talk maakt het bij hem altijd nog erger. Aluin helpt heel even. Pakken zij hun veldkoffer?
Ben je wijs, daar is straks wel tijd voor. Eerst zien hoe het schooltje reageert.
Dus nu is hun pels ermee gemoeid, zoals Leo altijd zegt.
Ja, ze hadden het niet verwacht.
Beumke vraagt, of zij zich nog herinneren, wat zij afspraken in de boerderij Klein-Daverveld, toen in April '16 de verloven waren ingetrokken en iedereen oorlog verwachtte.
Ja, zij zouden beginnen met zichzelf af te schrijven en wat er overbleef, was zuivere winst.
Dus bij deze... En Michel?
Lanslot boekt zich voorlopig onder de dubieuze posten. Hij is zakenman.
Koen is benieuwd, of Elsje nog kans zal zien om achter de waterlinie te komen. Als 't vechten wordt, kom ik bij je, heeft ze altijd gezegd. O-ja, Leo wordt bedankt voor de postzegels. Na dertig jaar wroeging heeft de deugd eindelijk gezegevierd... Goeie zin voor een themaboekje.
Achter de waterlinie? Het is hier veel avontuurlijker dan
| |
| |
in Deuzeldonk. Wij zijn óók voor de veiligheid naar hier gestuurd. En in Balkerken is natuurlijk nog geen kwaad woord gevallen.
Hoeveel lichte mitrailleurs heeft Lanslot?
Drie... Van de twaalf, die hij hebben moet. En vijf patroontrommels, waarvan één defect.
Zullen zij tenminste hun ransels pakken? Anders hebben zij helemaal niets bij zich. En wie-weet, waar zij vanavond het moede hoofd zullen neerleggen, zij, zigeunerknapen in het Noorden. Een dikke pyama en vooral sokken. Het mobilisatie-pakket met de berichtenboekjes en de kleurpotloden. Scheergerei...
Zeg, vergeten zij hun identiteitsplaatje niet?
Voor het eerst bekijken zij het zinken plaatje met aandacht.
nederland
koen
karel p.
deuzeldonk 22.6.1896. r.k.
6 r.i. r.o. 154.
Veldzakboekje en tirailleurfluit zijn aanwezig. Noodrantsoen: pro memorie, stafkaart: pro memorie, kompas: pro memorie, kijker: pro memorie. Als je memorie maar goed is, breng je 't een heel eind.
Heeft een van hen ooit theorie gehad over valschermtroepen?
Neen, ja toch. Koen heeft er op een cursus over horen spreken. Iemand stak zijn vinger op en vroeg ernaar. Toen zei de leermeester: Dat waren een handjevol kinderen des doods, die achter het front werden neergezet om wat verwarring te stichten, zo mogelijk vernielingen uit te voeren, maar zo'n plukje werd desnoods door de boeren wel afgemaakt. Het was van geen belang en er werd gauw overheen gepraat.
| |
| |
Laten zij dan hopen, dat de boeren vanochtend extra bloeddorstig zijn...
Wonderlijk genoeg is de langzame Lanslot het eerst marsvaardig. Zij gaan naar beneden. Op den overloop der eerste verdieping blijven zij even staan en kijken de gang af. Daar aan het eind, onduidelijk in het tegenlicht van een raam, ligt iets, dat op een blauwgestreepten zak wasgoed lijkt. Maar de zak leeft en kreunt hoog als een jonge hond.
Bons!
Zo dichtbij hebben zij het nog niet beleefd. Het gebouw schudt voelbaar en nog enkele seconden na den slag horen zij een indrukwekkend gerinkel van brekend glas.
En nu begint de waszak te schreeuwen. Hij ligt op de knieën en strekt de armen ten hemel. ‘Jezus! Maria! Jozef! staat mij bij! O Heer, in Uwe handen beveel ik mijnen geest!’
‘Kijk,’ zegt Beumke. ‘Daar heb je Reus Haas.’ Meteen schiet hem een cabaret-liedje in het hoofd: O Heer, geef mij lust tot werken, / Maar wil dien lust dan enigszins beperken, / Want veel is voor mij veel te veel...
Hoe het verder loopt, weet hij niet, en dit ergert hem een beetje. Het was geen slecht liedje, daarom is het zeker niet populair geworden.
Zij halen de fietsen uit de garage en binden de ransels erop. Bij de kruispunten staan grote groepen mensen, dicht opeengepakt en turend naar boven. De ernst van het geval is schijnbaar nog niet doorgedrongen.
De scholen van Lanslot en Beumke liggen aan het oostelijke einde van het dorp. Koen moet den anderen kant uit. Haast werktuiglijk geven zij hem de hand. Hij doet een beetje vaderlijk en beschermend over deze onverwachte plechtigheid en bloost ervan.
‘Tot ziens, Karel,’ zegt Beumke. ‘Houd het hoofd koel en de voeten warm.’ Zij staan hem even na te kijken. Par- | |
| |
mant en jeugdig is hij op de fiets gesprongen en zet er dadelijk een vaart in. Zo van achteren gezien, is hij nog het twintigjarig luitenantje van toen, slank, recht en vérend.
Niet ver van het gemeentehuis ontmoeten zij den majoor Vorster. Hij stijgt van de fiets.
O, dat treft prachtig. Frisse morgen! Willen de heren maar beginnen met de compagnie gevechtsklaar te maken? En dan voorlopig de oostelijke uitgangen afsluiten. Hier is de kaart. Vanaf den Rijnveldsen weg, niet inbegrepen, tot den Ouden Graafdijk, inbegrepen. We hebben niet alleen met valschermspringers te doen; er landen ook vliegtuigen, die zwaardere infanteriewapens aan boord hebben en zelfs lichte motorfietsen. Er komen de krankzinnigste berichten binnen, maar dit schijnt waar te zijn. Er wordt ook gemeld dat de vijand zich meester maakt van burger-auto's en motorfietsen. Dus alle vervoermiddelen staande houden en globaal controleren. Beumke brengt zijn mitrailleurs in stelling tegen laagvliegende vliegtuigen. Zodra de toestand wat overzichtelijker is, zal hij orders geven. Hebben de heren telefoon?
Neen, de scholen zijn geen telefoon rijk. En Beumke denkt: Heeft de majoor een auto of tenminste een motor? De vijand maakt er zich meester van. Maar een Nederlands majoor is beter opgevoed, ook in oorlogstijd vergrijpt hij zich niet aan particulier eigendom en jakkert maar liefst zes compagnieën na op een grote trapfiets.
Nu, dan zoeken zij maar een telefoon bij burgers in de buurt en zetten er een wacht bij, zegt Vorster kordaat. 't Is oorlog! Succes, heren.
Zij rijden verder. Er liggen veel granaatsplinters op den weg. Giegelende jongemeisjes rakken op fietsen heen en weer. Van luchtalarm is nog niets vernomen.
Reeds van verre ziet Beumke, dat het meerendeel van zijn mannen samenschoolt achter het hek bij den ingang. Hij let
| |
| |
scherp op, tracht hun stemming te peilen. Het valt hem mee; zij zijn wel opgewonden maar niet terneergeslagen. En hij weet, dat ruim honderd paar ogen hem nauwkeurig aftasten, daarom lacht hij en laat zijn vuist zien, wat onmiddellijk een grote uitbundigheid teweegbrengt. Hij ziet dat Drost op zijn knie slaat en hoort hem iets zeggen over dien baas van ons, die zich niet laat kisten. Ook de enkele pipse gezichten trekken wat bij.
Zijn hart kwikt ervan op. Heerlijk, dat gulle, blinde vertrouwen van de jeugd. En daar zal hij nu steeds tegen op moeten leven, zonder één ogenblik van inzinking. Het is een zware wissel op zijn houding en zijn voorbeeld.
Schurfie, aangestoken door de algemene vrolijkheid, springt tegen hem op, terwijl hij de fiets tegen den muur zet. Hij klopt het dier op den hals. ‘Nou jongen, jouw probleem is tenminste opgelost.’
Onze-Ariër is er al, even helder als immer. Hij heeft de plunjezakken doen pakken en de helmen laten opzetten. De soldaat Harmsen heeft al een kapot oor van een vallenden splinter.
Quinten toont zijn uitdrukking van iederen dag, een mengsel van verbijstering, wijsheid en berusting. O, de kapitein heeft er sjenie in, zou je zeggen. Maar hij vindt, dat de internationale beleefdheid tegenwoordig veel te wensen overlaat. In zijn tijd was dat anders. Daar heb je weer zo'n tèger.
Wat vliegt die laag! Daar kan op gevuurd worden. Aantreden, patronen uitdelen en banden vullen.
Is al gebeurd, kapitein.
Kijk eens aan. Op deze manier wordt de oorlog een pretje. Hij hoeft niets meer te commanderen.
Lanslot komt aandrijven van den overkant om de opstelling te bespreken. Is er een stafkaart? Niemand een stafkaart?
| |
| |
Er is geen stafkaart.
Jol komt hijgend aanzetten. Nou, de bruiloft is begonnen. Ze zeggen-
Heeft hij een kaart?
Neen, wel een plattegrondje van de gemeente Voorhoeve. Juist gisteren gekocht in een boekwinkel.
Prachtig. Die Jol is de vreugde van hun grijze haren. (Jol is een jaar ouder dan de kapiteins en de enige grijsaard van het gezelschap.)
Zij verdelen het vak. Lanslot neemt de twee voornaamste wegen, omdat hij lichte mitrailleurs heeft. Sterke staande patrouilles onder een capitulant; het is toch maar voorlopig. Hij zegt, dat er achter zijn school een bos ligt, of eigenlijk een soort park, van een 100 meter diepte. Aan den rand ervan kijk je over een groot stuk van den Mijlpolder tot aan Bolrijk. Er worden in die richting steeds vliegtuigen aan den grond gezet.
Goed, dan stellen zij daar de stukken op.
De luitenant Brinkman heeft hiernaast bij den bakker een telefoon ontdekt en er twee pientere mannetjes bij geplaatst met een berichtenboekje. Hij grinnikt. Daar moet je speciaal voor opgeleid zijn met cijferschrift, morse, veldcentrales, seinlampen enzovoort, anders speel je zoiets niet klaar.
Quinten meldt, dat de compagnie staat aangetreden op de binnenplaats. Het gaat vlugger dan gewoonlijk.
Hoeveel patronen heeft hij uitgedeeld?
Vijftien per man. En hij is zo wijs geweest om er vijf in reserve te houden, anders kunnen we na tien minuten ons pensioen al aanvragen, als die ‘schafotspringertjes’ dezen kant uitkomen. Per mitrailleur drie banden, doch we hebben in totaal maar vier patroonbandkisten. De twee overige banden zouden zij om het lichaam kunnen wikkelen, dat vinden de karbouwtjes een stoer gezicht.
| |
| |
‘Neen,’ zegt de kapitein. ‘Want den eersten keer dat zij zich moeten dekken is de band vuil en onbruikbaar. Maak er liever een stevig postpakket van.’
Hij gaat naar buiten, deelt de patrouilles in onder Brinkman en roept de onderofficieren bij zich. Alleen op korte afstanden vuren. De jongens zijn fanatiek, dus de vuurleiding stevig in de hand houden.
Jol en de sergeant-majoor Vlot gaan met hun stukken naar het park. Schipper blijft in reserve.
Wanneer alles is afgemarcheerd, gaat Beumke den bakkerswinkel verkennen... O Heer, geef mij lust tot werken, maar wil dien lust enigszins beperken... De bakker vraagt, wat de kapitein wel denkt van den oorlog, maar de kapitein heeft geen tijd om te denken en dat is maar goed ook. Hij meldt aan het bataljon de opstelling van de twee compagnieën.
Buiten gekomen, hoort hij achter het park zijn eigen mitrailleurs al knorren en fietst er heen. Aan het ene stuk staat de capitulant Verdaasdonk, beste schutter van de compagnie. De sergeant-majoor Christiaansen beproeft zijn geluk met het tweede. ‘Wees in godesnaam zuinig met de munitie. Vuur alleen van dichtbij.’
Er wordt steeds gevlogen en voortdurend kraken de schoten van een afweerbatterij, die ergens op een paar honderd meter afstand moet zijn opgesteld.
Terugkerende naar de compagnie, wordt Beumke aangesproken door een luitenant van de luchtdoelartillerie, die komt aanrijden op een motor. Zijn naam is Schoonhoven en zou hij twintig man kunnen krijgen voor zijn onmiddellijke beveiliging? De batterij staat daar open en bloot te schieten en volgens de geruchten wemelt het overal van parachutisten. Zijn eigen mensen zijn al 24 uur in touw en hij heeft geen aflossing.
‘Dat komt in orde,’ zegt Beumke. ‘Wel, u schiet vlijtig
| |
| |
genoeg, u hebt meer munitie dan ik.’
‘Ja, kapitein,’ zucht Schoonhoven met een verdrietig lachje. ‘Maar de resultaten? Onze dingen zijn veel te licht. En tot nu toe komen die krengen overal, behalve in mijn onmiddellijk bereik. 't Is, of ze 't ruiken -’
Een oorverdovend geronk suist laag over hen heen.
‘Junkers-bommenwerper,’ zegt de artillerist. Daar aan den bosrand beginnen de twee mitrailleurs haast gelijktijdig te vuren. ‘Dat uw mensen maar oppassen, kapitein. Ze staan pal in de zon en die kisten hebben een mitrailleur in den staart.’
Nauwelijks is het gezegd, of uit het vliegtuig spuiten de lichtgrijze pluimstreepjes der lichtspoorkogels omlaag.
Bliksem nog toe! Zij stijgen op en haasten zich naar den rand. Want opeens hangt het vliegtuig zeer schuin, herstelt zich en slaat door naar den anderen kant. Dan steigert het met een wilden ruk en staat bijna recht op den staart.
‘Geraakt!,’ schreeuwt de artillerist. ‘Die gaat er aan!’
Als door een wonder komt de machine, die een ogenblik schijnbaar stil in de lucht stond, weer bijna vlak. Maar nu zien zij aan den staart een oranje-rood vlammetje, dat zich snel naar voren vreet. In deze enkele ogenblikken heeft het vliegtuig toch al ruim een kilometer afstand gekregen. Plotseling, als was het moedwillige zelfmoord, staat het zwarte gevaarte loodrecht op den kop en ploft neer achter een rand schaarhout. Een zwarte wolk en een torenhoge vlam zijn het einde.
Rond de mitrailleurs heerst razernij. Zelfs de kalme Christiaansen springt meterhoog en zwaait zijn armen. De jongens gillen van vreugde. Verdaasdonk, die zijn mannen altijd wat stuurs op afstand houdt, danst nu met zijn helper rond en de rest van zijn personeel beukt hem hard op de schouders. Men zou denken, dat de oorlog al gewonnen is.
| |
| |
‘Dat is tenminste één resultaat,’ lacht Beumke tot den onfortuinlijken artillerist.
‘Ja, kapitein, dat was een prachtkans. Zo laag kan ik met mijn stukken niet eens richten... Dat ik bij de infanterie moet komen om het eerste vliegtuig te zien neerhalen; 't is God geklaagd.’
‘Hoe verklaart u dit drama? Meer geluk dan wijsheid?’
‘Nee, waarachtig niet. Dat was zuiver schieten en de bundel moet precies in de cockpit gezeten hebben. Waarschijnlijk was de piloot getroffen. Toen heeft een ander den stuurknuppel gegrepen en kon nog juist op het nippertje de kist recht krijgen. Maar de zaak was al aan 't branden.’
Jol krijgt opdracht de mitrailleurs te camoufleren. Hebben zij dan niet gezien, dat zij beschoten werden?
De artillerist krijgt van Lanslot zijn twintig man en Beumke gaat naar de school om te horen of er nieuws is van zijn andere fronten. O Heer, geef mij lust tot werken... Hij raakt dien vervloekten deun niet meer kwijt.
De administrateur de Wit zit aan de radio. Hij heeft een nieuw schoolschrift voor zich en zegt, dat wij nu een oorlogs-journaal moeten bijhouden. Beumke dicteert de gebeurtenissen en dan komt de wachtcommandant. Er is een burger om den kapitein te spreken.
Het is de kelner Johan en hij is inderdaad in burger, zodat Beumke hem niet dadelijk herkent. Of hij kan helpen, of hij kan meevechten. Hij heeft toch niet voor niets vijf jaar gediend!
Maar dat zal lastig gaan. Beumke heeft niet het recht om hem in te lijven en een uniform aan te passen.
Dan maar zonder uniform?
Dat kan ook niet, is tegen het oorlogsrecht. En als de Duitsers hem te pakken kregen, gewapend en in burger, zou hij dadelijk tegen den muur gezet worden. Even geduld Johan. Het aanwerven van vrijwilligers zal wel geregeld worden.
| |
| |
Johan kijkt hem smekend aan. Maar laat hem toch iets doen, kapitein! Ongewapende diensten dan maar. Hij kent immers het klappen van de zweep. Hij kan chaufferen, hij kan...
‘Goed, Johan, je blijft bij de compagnie. Jij bent een reuzenkerel. De Wit, als je den gewezen sergeant uh -’
‘Hermans, kapitein,’ zegt Johan en slaat de hakken tegen elkaar.
‘Als je sergeant Hermans niet in de sterkte kunt opnemen, eet hij mee uit den pot van Egypte.’
De B.C. vraagt den kapitein aan de telefoon; er is haast bij.
Beumke spoedt zich naar den bakkerswinkel. Hij heeft het gevoel, dat het al tegen den middag loopt en ziet verbaasd op de torenklok, dat het kwart vóór zes is. De koster opent de deuren. ... O Heer geef mij lust tot werken / Maar wil - Stik!
De majoor heeft een opdracht voor de tweede en de derde compagnie onder bevel van Beumke. De vijand heeft zich genesteld bij het electrisch gemaal, vierkantnet 82.7-448.1...
‘Ik heb geen kaart, majoor, maar ik zal het noteren.’
Ook al geen kaart... Nu, het is gemakkelijk te vinden. Hij gaat naar de herberg De Waterlelie aan den Ouden Graafdijk. Verder kan hij niet komen, tenminste niet in kolonne, want van daaraf staat de weg onder vuur. Vanuit die Waterlelie ziet hij dan het gemaal in Noordwestelijke richting. Er zijn honderd man valschermtroepen gemeld, maar dat is natuurlijk onzin. Zij stremmen het verkeer over den Graafdijk, ook over een stuk van den Haagweg, en daar staat een munitie-kolonne van de artillerie, die niet verder kan. De situatie tevoren gauw even laten verkennen. Enfin, hij klaart het wel.
‘Jawel, majoor, als u patronen voor me hebt.’
‘Die zijn al onderweg per vrachtauto.’
‘Ha! En model, honderd en twintig per man?’
| |
| |
‘Honderd en... Das war einmal! Het zijn er in totaal zes duizend voor de twee compagnieën. En één kist voor de zware mitrailleurs. Banden kan ik tot m'n grote ergernis nog steeds niet te pakken krijgen.’
Gedeeld door driehonderd maakt twintig per man. Het houdt niet over, maar het is toch wat.
En Beumke moet er heen marcheren in vrachtauto's, die hij dadelijk gaat vorderen. Desnoods op straat aanhouden; 't is oorlog. Vorster heeft zelf beslag gelegd op een motor. Hij kan het allemaal niet meer nafietsen.
Onze majoor heeft bijgeleerd, denkt Beumke. Zo maar ineens een motor. Dàt is in de bus geblazen!
Als hij uit den winkel komt, begint de klok te luiden. Hij ziet een paar kwezels naar de kerk gaan en bekijkt ze met aandacht... Hoe noemden zij vroeger ook weer dat scharminkeltje, de leidende kwezel van hun parochie? Karel zal het nog wel weten, want voor haar heeft hij toen dat pak slaag gehad... O-ja: Hanneke Platgat!...
Aanvallen op een electrisch gemaal... Je klaart het wel. In vredestijd ontving je een bevel van drie bladzijden, dat je na een half uur vorsen wel onder de knie had. En voor zo'n karwei kreeg je dan op papier minstens een sectie mortieren-van-acht, al was het maar pro memorie. Hadden we nu maar één zo'n knaap, dan was ons gemaal een uitstapje. Als welopgevoed man moet je toch wat zuinig zijn met andermans kinderen. Het beroerde van den oorlog is, dat je met zo'n kostbaar materiaal omspringt. Maar mortieren zijn ook niet zo goedkoop!... Wie vertelde ook weer, dat in Indië één tinonderneming in één jaar 52 millioen winst had gemaakt? Dat zal Klaas zijn geweest, die zit altijd vol van zulke cijfers. Hetzelfde jaar werden de vliegtuigen geschrapt van het Indische verlanglijstje. Ja, dat was Klaas. Hij ligt in de Peel en zal nu ook wel zweten, maar laten we hopen dat zijn hals heel is... O Heer geef mij lust tot tralala...
| |
| |
De Wit heeft radio-nieuws genoteerd. Officieel van den opperbevelhebber. Er landen Duitsers in Nederlandse uniformen. Neen, niet allemaal. Als we die gevangen nemen, moeten ze onmiddellijk worden gefusilleerd.
Beumke bekijkt zijn jongen administrateur met ongewone aandacht. Een eerste rangs kracht, heet dat in de advertenties, heeft middelbaar boekhouden en dat moet een abattoir van een examen zijn. Verliest ook nu zijn hoofd niet, komt zelfs niet uit de plooi. IJselijk beschaafd en voorkomend, een deugdzaam, haast priesterlijk gezicht.
‘Goed, dan wordt de Wit bij deze aangesteld tot sergeant-majoor-beul!’
En dan is er ook een mooie opdracht voor Johan, die hier in Voorhoeve zo goed bekend is. Vrachtauto's voor twee compagnieën, liefst open wagens, met chauffeur. Kan niet schelen waar en van wie, als het maar vlug gebeurt. Als er wordt tegengeprutteld, niet veel praten: doen! We zijn vandaag allemaal even kwaad op de Duitsers, maar iedereen heeft liever, dat de wagen van zijn buurman genomen wordt. Dus als de kar thuis is, zal er toevallig niemand zijn, die kan rijden. Dan klimt Johan zelf achter het wiel. Drost is monteur in een garage, hij zoekt enkele mensen, die kunnen chaufferen, en gaat mee... Ha, daar zijn de patronen. Weinig maar uit een goed hart. Verzamelen en banden vullen! De wacht aan den Ouden Graafdijk blijft staan en wordt in het voorbijgaan opgepikt. Anders staan die schavotspringertjes hier al aan de poort, vóór we klaar zijn.
Schipper krijgt opdracht het gemaal te gaan verkennen. Op de fiets of met de eerste auto, die we vangen, wat hij zelf het beste vindt. En hij kiest zelf zijn mensen. Het is te doen om de sterkte en de bewapening van den vijand en vooral om den toestand van het aanvalsterrein.
Schipper zoekt vier man uit: Scheermakers, Ketelaars, Ringmeier en Klinker.
| |
| |
Onze-Ariër is een mensenkenner, ziet Beumke.
Alles gaat verbazend vlug. Drost en de oud-sergeant Hermans hebben in korten tijd de wagens gevonden en opgesteld bij de school. Op straat hebben zij een weelderige Belgische touring-car opgevangen, waarvan de bestuurder dezen ochtend uit Amsterdam is vertrokken in een poging om Antwerpen te bereiken. Maar dit is hem uit het hoofd gepraat: de grens is immers gesloten! Hij weet zich snel te schikken, als drager van het Vuurkruis kent hij den oorlog intiem genoeg. Voorts zijn er twee vuilniswagens van de gemeente Voorhoeve, met bel, en in vrij zindelijken staat. De rest zijn wagens met schreeuwende firmanamen. Eén is zonder geleide, zoals Beumke reeds voorzag, en hiervan heeft Johan zich meester gemaakt. Hij ziet er blij en fier uit; er is weinig overgebleven van den geruislozen kellner uit Drakenstijn. De jongens weten van Quinten, dat dit een oude sergeant in burger is, die hoog staat aangeschreven bij den kapitein.
Het bataljon heeft één kaart laten brengen. Kijkers en andere onderzeeërs moeten zij zelf maar vorderen, heeft de luitenant Stuurman gezegd. Dus Quinten zal op jacht moeten. Een mitraillist zonder kijker is een blind mens, hebben we altijd geleerd. Iets dat erop lijkt, liever niet van die parelmoeren opera-dingetjes.
Quinten is zeer teleurgesteld. Maar dat moet een vergissing zijn van den kapitein. Hij mag toch zeker met de karbouwtjes mee!
Neen, dat kan niet. Quinten blijft met enkele mensen op den commando-post. Hij vordert kijkers en zorgt voor het eten. Hij is namelijk opeens menagemeester geworden, ongeveer de belangrijkste man van de compagnie. Wie weet, waar we op etenstijd zitten, en dan komt hij ons per auto voeden, al is het voor de poorten der hel.
| |
| |
Onze-Ariër komt terug van zijn verkenning. Hij heeft een terreinschets gemaakt, maar zal haar even fatsoeneren aan de hand van de stafkaart. Nou, honderd is zeker overdreven. Royaal geschat: veertig. Zij hielden zich zo koest, dat hij tot ongeveer vijfhonderd meter kon naderen, gedeeltelijk langs een rijtje wilgen. En overigens is het naderingsterrein langs alle kanten open, beroerd genoeg... Bij gunst en gratie mocht hij van een kornet van de artillerie een kijker lenen. Die kornet heeft geen munitie bij zich, want dan was hij wel doorgereden. Het zijn springstoffen!... Dat gemaal is een afgezaagd molentje met een woonhuis. En om te zien wat er zat, heeft hij enkele schoten laten afgeven, terwijl hij den kijker gericht hield. Al dadelijk vloog er een ruit aan scherven en dat gaf nogal opschudding. Onmiddellijk begonnen ze met mitrailleurs te knorren en niet kinderachtig. Maar ze wisten waarschijnlijk niet uit welken hoek de wind woei, want hoe hij ook keek, hij zag nergens een bundel aanslaan. Zo heeft hij ze bij tussenpozen een tijdje bezig gehouden, tot zijn munitie opraakte. Hij dacht: wat jullie nu verknoeien, hebben jullie straks niet meer, als de compagnie komt.
‘Dat is prachtig, Schipper. Dank je wel.’ En Beumke wendt zich tot de patrouille, die daar nog staat. Zij hebben warme, stralende gezichten. ‘Goed gewerkt, mannen! Een geslaagde verkenning en van het grootste belang.’
Even horen of de tweede compagnie gereed is, dan kunnen zij vertrekken... Het zal vandaag zweten worden, zei Karel. Zijn hals lijkt één voortdurende brandwonde. Maar hij kan nu zijn kraag niet openzetten, want hij kent den troep. Als hij dat doet, lopen zij straks in hun hemd.
Wat heeft Jol? Jol heeft al een tijdje om hem heen gedrenteld met een zeer ontevreden gezicht. Nu komt hij los.
Ja-maar kapitein, moeten zij zó gaan aanvallen op een vijand, die over mitrailleurs beschikt? Met amper veertig
| |
| |
patronen en zes banden, zonder karren, zonder afstandmeters, zonder kijkers en zelfs zonder een brancard of zelfs maar één enkelen hospik met 'n verbandtas? En dat over een terrein als een biljartlaken, zonder één vierkanten centimeter dekking. Het is een schandaal! het is verdomme je reinste kindermoord!
‘Het is bovendien een bevel, Jol. En kijk om godswil niet zo zuur, want de jongens letten scherp op ons gezicht. Ik krijg al kramp in m'n wangen van het grijnzen. Zij vertrouwen op ons, blindelings. Als wij maar even laten zien, dat we twijfelen, gooien zij hun geweer weg en lopen naar huis. Dan gebeuren er veel groter ongelukken. Heb je gezien, hoe fanatiek ze zijn? Dat zijn ze precies zo lang, als wij de vlag omhoog houden en een smoel trekken, of we alles klaarmaken. Het is heel juist, wat de majoor doet: die groepjes dadelijk aanpakken. Als ze zich verzamelen kunnen tot grotere afdelingen, wordt het veel erger. En er staat het een en ander op het spel. Zolang de vijand hier in 't hartje van de vesting Holland doet of hij thuis is, kunnen onze bondgenoten ons te hulp komen. Neem een voorbeeld aan die valschermspringertjes. Noem je dat ook een schandaal?’
‘Die hebben tenminste hun wapens en uitrusting. Maar wij! Dàt noem ik een schandaal.’
‘En dat ben ik lichtelijk met je eens. Maar we hebben geen keus.’
Quinten komt zeggen, dat alles geladen is en gereed voor vertrek; de kapitein Lanslot zit in den voorsten wagen.
Zij gaan naar buiten en blijven even staan bij den ingang.
‘Kijk eens even aan, Jol,’ zegt Beumke trots.
De jongens nemen theatraal-krijgshaftige houdingen aan. Op elken wagen houden de voorsten hun karabijn over het dak van de cabine reeds op den vijand gericht. Zij doen hun uiterste best om er gevaarlijk uit te zien, want er staan veel meisjes te kijken.
| |
| |
In de lucht is het wat stiller geworden, ziet Beumke.
‘Nu Quinten, daar gaan we. Veertig patronen, twee ouwe stukken en zes banden. Opzij mensen! Hier komt het Circus Beumke met zijn voorhistorische ondieren. Dat Alva beve!’
Quinten slaat dubbel. Als hij tot bedaren komt, wil hij ook zijn aandeel bijdragen, loopt den kapitein op een drafje na en groet model. Hij is volkomen ernstig.
‘Kapitein, ik heb gisteren bericht ontfangen. Die poetslappen sijn afkomstig fan afgekeurd rijks-ondergoed, bestemd foor de ferpleegsters f'n een akademisch siekenhuis.’
De kapitein staat even verstomd. Dan speelt hij mee.
‘Heel goed, Quinten, dank je wel. En - uh, wil je dan nog eens onderzoeken waarom ze werden afgekeurd?’
‘Ik stel 'n onderzoek in, kapitein.’
Ook Jol lacht weer. Zij lopen naar het hoofd van de kolonne, maar bij een van de voorste wagens staat Beumke toch even te staren...
Op de matzilveren touring-car uit België staat in fraaie, blauwe krulletters geschilderd:
Le Chemin du Paradis.
| |
| |
| |
Uit het oorlogsjournaal van den luitenant-adjudant Stuurman:
19. |
5.05 |
Van Kapt. Ludanus. Vraagt dringend munitie. Heeft volgens bevel 1 zw.mitr. gedirigeerd op 4de Cie. Hem is door burger gemeld. dat vij. ± 1500 m. Zuid van stelling bezig is zich in te graven en zou beschikken over mitrs. en licht geschut, waarschijnlijk mortieren. Zal verkenning uitvoeren. |
20. |
5.10 |
Van Kapt. Koen. Heeft 1 zw.mitr. van 6de Cie ontvangen en aanval op Catharina-hoeve ingezet. Vij. naar schatting 60 man, geeft sterk mitr. vuur. Verzoekt dringend aanvulling munitie en versterking door pag. of mortieren. |
21. |
5.15 |
Aan Dep. Commdt. Nogmaals aangedrongen op munitie geweer en zw.mitr., tevens pag. of mort. Antwoord: Munitie per vrachtwagen onderweg. Infanterie-geschut nog niet voorhanden. |
22. |
5.20 |
Van Kapt. Langeveld. Er landen steeds meer vliegtuigen 3 à 4 km West van zijn opstelling richting Bolrijk, momenteel ca. 12. Door sectie onder Lt. Welter is bemanning van neergekomen vliegtuig onschadelijk gemaakt, waarbij 6 gevangenen gemaakt, w.o. 3 gewonden. Vraagt waar met dezen te blijven. Heeft nog slechts gem. 8 patronen per man. Munitie toegezegd. |
| |
| |
23. |
5.25 |
Aan Commissaris v. Pol. Voorhoeve verzocht ruimte voor onderbrenging krijgsgevangenen. Hiervoor aangewezen voormalige Boterhal naast Pol. Bureau. |
24. |
5.25 |
Bericht hiervan aan alle Cieën. Tevens munitie toegezegd. |
25. |
5.35 |
Bericht van Lt. Lassuel(?) der Luchtd.-art. Vliegveld Eikelaar door vij. bezet. |
26. |
5.35 |
Wagen met munitie uit Bolrijk aangekomen. Deze verdeeld: ± 3000 S. nr. 1 per Cie, 1 kist per zw.mitr. Echter geen patroonbanden ontvangen. |
27. |
5.45 |
Aan Kapt. Beumke bevel tot aanval op electr. gemaal in Kruispolder met 2de en 3de Cie. Munitie al onderweg. Kijkers zelf vorderen. |
28. |
5.55 |
Kapt. de Ridder zendt 14 krijgsgevangenen, waarvan twee gewond. Doorgezonden resp. naar Boterhal en Kant. Ziekenverblijf. |
29. |
6.10 |
Van Dr. Krijger. Thans zijn 11 gewonde Duitschers opgenomen in K.Z.V. Heeft thans geen ruimte meer, vraagt wapens voor zijn personeel en een auto. Antwoord: Wapens hier afhalen, ruimte en auto zelf vorderen. |
30. |
6.15 |
Bericht van 4de Cie, dat Kapt. Koen gesneuveld is. Opdracht aan Kapt. Ludanus bevel over 4de Cie over te nemen en aanval op Catharina-hoeve met alle beschikbare middelen te steunen. |
31. |
6.25 |
Van Overste v. Weesbergen. Toestand te Bolrijk zeer critiek. Vraagt naar toestand te Voorhoeve. Zodra mogelijk zal ons bat. moeten oprukken naar Bolrijk. Gereed maken voor vertrek, nader bevel zal volgen. |
|
|