| |
| |
| |
[XII]
Hij kon niet meer ontsnappen. Om den hoek van de nieuwe kazernelaan nadert de compagnie onder Jol en nu moet naar aloude traditie voor den C.C. worden gedefileerd. Hij zet de fiets tegen een boom en blijft langs den kant staan, de hand aan den kepi.
Bijna drie maanden heeft hij nu zijn mannen en het is een lust om te zien. Zij hebben koppen als boeien, glinsterend van gezondheid. Vooraan de witte reus Hopland, hij is bijna geheel recht getrokken en loopt zo licht als een veer... Jan Maat, het grootmoederskindje, heeft een dik, blauw oog. Tweemaal is hij gewaarschuwd voor verregaande ruwheid bij stoeien. Hij is een der grootste bewonderaars van den bokser Van Bennekom, loopt hem als een hond achterna... Drie van zijn vier zwarte schapen lopen naast elkaar; Scheermakers vertoeft voor veertien dagen in de provoost. Zij doen hun best, wel grijnzend, maar zonder boosaardigheid en daarom roept hij: ‘Goed zo die tweede sectie!’, ofschoon de anderen het even goed doen... De vrolijke snuit van Klinker schijnt te zeggen, dat hij deze plechtige ontmoeting een vrolijk verzetje vindt.
Ja, er zit muziek in dit defileren. Er mankeert nog wel wat aan, maar hij is toch onbescheiden genoeg om te geloven, dat zij zich inspannen om den ouwe een pleizier te doen.
En dacht hij het niet? Schurfie is weer meegelopen. Er komt geen eind aan dit drama...
| |
| |
Drama? het is een droevige klucht van kleinzielige koppigheid in ontelbare bedrijven. Zelfs de depot-commandant, de overste Van Weesbergen, is er al een paar maal rood voor opgelopen en in de consignes van den wachtcommandant staat sinds enkele weken, dat hij alle honden uit de kazerne heeft te weren.
Mijnheer Jansen heeft stellig ontkend, dat hij zijn hond had prijsgegeven: geen haar op zijn hoofd! En nu moet hij in deze houding volharden, waarvoor hij zijn natuur niet veel geweld hoeft aan te doen. Mijnheer is zwaar van gang en heeft een korten, vetten nek.
Toen Schurfie door Breugelmans werd afgeleverd, begon er een taaie, venijnige strijd in de familie Jansen-van der Aa. En op het nieuws, dat ter ere van dat beest bovendien een politiezaak aanhangig was gemaakt, geleek het geluid van mevrouw op een krassende griffel. Sindsdien was het onweer niet van de lucht en mevrouw zegt dagelijks, dat haar leven een hel is geworden en haar zenuwen ten onder gaan.
Na enig afwerend kattenspel heeft Lisa zich zonder bedenken laten inlijven bij de Vijfde Kolonne. Zij houdt het vuurtje gloeiend, ondermijnt het moreel van den vijand en levert waardevolle spionnenberichten.
Den eersten nacht heeft het dier onophoudelijk gejankt, zodat mijnheer driemaal uit zijn bed moest om Schurfie een schop te geven. Hierbij heeft hij éénmaal met zijn dun pantoffeltje hard tegen de muur getrapt. Lisa is daghit en vernam van de buren, dat het dien nacht wel moord en doodslag had geleken op de slaapkamer; zelfs aan den overkant waren de mensen wakker geworden. Aan het ontbijt was mevrouw zeer luidruchtig met het porcelein, maar scheen overnacht haar spraak te hebben verloren. En de triomf glansde in haar ogen, toen Lisa de buitendeur van de bijkeuken wat te ver had opengedaan, het ogenblik,
| |
| |
waarop Schurfie blijkbaar al dien tijd had gewacht. Ook het straatpoortje stond toevallig open.
Nadat mijnheer zich buiten adem had geschreeuwd, heeft hij de marechaussee opgebeld en werd minder vriendelijk bejegend. Het Koninklijk Wapen had meer te doen dan achter den hond van mijnheer Jansen aan te rennen. Mijnheer moest zelf naar de nieuwe kazerne gaan en zich wenden tot den commanderenden officier. Jammer genoeg kon de luitenant-adjudant Stuurman den stoot niet opvangen en de majoor Vorster zei aan Beumke, dat die hond een beetje vervelend werd.
Eerst na den dienst scheen Schurfie zich te laten vangen. Breugelmans bracht hem terug en hij werd opgesloten in de bijkeuken.
Reeds den volgenden dag juichte weer de compagnie en toen mijnheer Jansen van den trein kwam, vielen er grote woorden, want mevrouw verbrak haar mokkend zwijgen. Maar ook Lisa diende van antwoord: Dat beest moest toch op tijd uitgelaten worden, is 't niet, en iemand anders had het poortje opengelaten, want zij wist zeker, dat zij het goed dichtgedaan had, toen zij het brood had aangenomen. En ze kon toch zeker niet tegelijk de kamers doen èn heel den dag stijf op dien hond staan te letten. Huh!
Mijnheer begaf zich weer naar de telefoon en voorkwam alle onaangenaamheden door met overtuiging te beweren, dat soldaten de poort hadden opengemaakt en den hond meegelokt. Nu moest de marechaussee zich wel miskend achten. Zij deed het nu zeer officieel, wendde zich niet tot den majoor, maar tot diens chef, den overste Van Weesbergen, die tevens garnizoenscommandant van Balkerken is. Den majoor Vorster werd beleefd doch dringend verzocht te willen toezien, dat de overste niet meer voor dergelijke wissewasjes werd lastig gevallen; het was te kinderachtig, nietwaar? En op weg van den majoor naar
| |
| |
den kapitein Beumke werd dit verzoek meer dringend dan beleefd.
Schurfie werd vastgebonden aan den deurknop en mevrouw gaf te kennen, dat zij goed op weg was om stapelgek te worden. Den volgenden avond, tegen elven, werd er brutaal op de poort gebonsd, gefloten en om Schurfie geroepen. Het dier ging als dol te werk, in de bijkeuken begonnen een paar emmers te rollen, mevrouw gilde en het was of het huis inviel. Schurfie hield niet op, zelfs niet toen de straatschenders al geruimen tijd uit het gehoor waren verdwenen. Mijnheer kwam met een eind hout om hem tot bedaren te brengen, maar Schurfie flitste vervaarlijk de tanden, waagde zelfs een tegenaanval en de zware Jansen moest zich schielijk terugtrekken buiten het bereik van het touw.
Heet van de naald telefoneerde hij met de marechaussee en zijn verhaal nam zulke afmetingen aan, dat de opperwachtmeester geneigd was te vragen, hoeveel er nog van het huis overeind stond. Hogelijk verontwaardigd vroeg mijnheer Jansen, of er in dit land nog rècht bestond...
Een dag later vroeg de kapitein Beumke, of in dit land één kwaadaardige idioot het recht had om in tijden van oorlogsgevaar een heel bataljon bij voortduring in opschudding te brengen. Want het was een dag vol ingewikkelde strubbelingen.
De garnizoenscommandant verzocht onderzoek, afdoening en bericht, terwijl hij bovendien den majoor opmerkte, dat dit nu de derde maal was, dat hij bij zijn drukke bezigheden door één en denzelfden hond tussen de benen werd gelopen. En naar hij vurig hoopte: de laatste maal.
Het tijdstip van de misdaad wees uit, dat er militairen, die avondpermissie genoten, bij betrokken waren. Daarom werd de derde compagnie door den majoor gestraft met intrekking van deze gunst gedurende een week. Beumke
| |
| |
hield bij het middagappel een toespraak vol krasse termen, doch maakte niet veel indruk. De jongens voelden instinctmatig, dat hij in den grond van zijn hart hun partij koos.
Na den dienst lieten Robbers, Ketelaars en Puile zich door den sergeant van de week aandienen bij den C.C. Zij wilden niet, dat de hele compie ervoor opdraaide, zij hadden in het voorbijgaan even gefloten en geroepen, ook een beetje om Schurfie goeiendag te zeggen, maar vooral om te horen, of hij nog veilig en wel thuis was. En Ketelaars had eens voorzichtig geprobeerd, of de poort wel goed dicht was, anders had Schurfie 'm wéér kunnen smeren...
Welgemoed en ook een beetje trots op den goeden geest bij zijn compagnie, stapte Beumke naar het bataljonsbureau. Nu de daders bekend waren, sprak het immers vanzelf, dat de collectieve strafmaatregel zou worden ingetrokken.
Maar hij kwam op een zeer ongunstig ogenblik. Vorster was juist terug van een pikant onderhoud met den depot-commandant en tot berstens toe verontwaardigd.
Wat was het geval? De veldwachter van zijn dorp, een politiek tegenstander, had naar het Duitse Wunschkonzert geluisterd en vernomen, dat een zekere ‘Herr Forst aus Holland’ niet minder dan tienduizend mark had geschonken aan het Rode Kruis of iets van dien aard. De gezichtskring van den veldwachter van Elsbeek in den Achterhoek reikte niet veel verder dan de gemeentegrenzen. Hij verstond ‘Vorster’, zo vast als een huis.
En waarom ook niet? Gelijk zoveel andere officieren was Vorster tot aan de komst van het ambtenarenverbod lid van de nationaal-socialistische beweging geweest, wat aan de regerende partijen van Elsbeek al eens over de twintig stemmen had gekost. Voeg hierbij een Duitse echtgenote met de wederzijdse familiebezoeken en de laatste schakel was gelegd. De ‘Vorster’ van de tienduizend mark kon niemand anders zijn dan de steenfabrikant van
| |
| |
onze gemeente, die godbetert nog steeds in zijn uniform liep te pronken en tot grote ergernis van het weldenkend deel der Elsbeekse bevolking onlangs zelfs tot majoor was bevorderd. Om verschillende redenen, waaronder een door de gemeente verloren procedure, was de burgemeester ook al geen groot liefhebber van den steenbakker. Hij prees zijn ijverigen veldwachter en was van oordeel, dat deze een goede vangst had gedaan. Allicht zou de vent een verhoor moeten ondergaan, maar in ieder geval was toch weer eens de aandacht op hem gevestigd en kon men in Den Haag zien, hoe diligent wij waren. Zo kwam het, dat Geheime Sectie III deze stellige aanklacht doorzond aan den naasthogeren commandant om inlichtingen. Weliswaar nam de overste Van Weesbergen het geval niet dramatisch op en was zelfs geneigd tot vrolijkheid, vooral toen Vorster spijtig opmerkte, dat hij sinds het jaar dertig steeds voor nauwelijks zes mille was aangeslagen geweest in de belastingen, terwijl die tienduizend mark waarschijnlijk wel niet van die goedkope reis-marken zouden zijn geweest. Maar deze laster kwam slechts als een vervolg in een lange reeks van achterbakse dorpsplagerijtjes en zo kwam Vorster met een zeer gehavend humeur terug op zijn bureau, waar een opgewekte kapitein Beumke hem wéér aan de oren kwam zagen over dien pesthond.
Toen brak hij door den teugel, verhief zijn stem en smeet met een zwaar boekwerk. Hij sprak Beumke zelfs aan met ‘meneer’ en ‘u’, wat gevaarlijk klinkt tussen officieren, die gewend zijn samen een borrel te drinken. Het moest àfgelopen zijn, het werd een obsessie! En niets ervan, die kerels werden gestraft en die avondpermissie bleef ingetrokken! Heel de compagnie gestraft voor hetgeen drie met name genoemde manschappen hadden uitgehaald? Ten eerste was het geen straf, maar het intrekken van een gunst. En ten tweede spande heel die compagnie samen om dat
| |
| |
belachelijke hondenrelletje gaande te houden. En géén ge-ja-maar! Er was een bevèl gegeven en dat zou verdomme òpgevolgd worden, zónder geredeneer en er zou de hànd aan gehouden worden en verstond meneer Beumke dat góéd?
Lang voor het zover kwam, stond Beumke even strak als woedend in de houding. Ten slotte vroeg hij met een zeer stijve kin, of er nog iets van de orders was, maakte bestudeerd nauwkeurig rechtsomkeert en had al zijn discipline nodig om niet hard met de deur te slaan... Schande! Wat een manier, wat een tact! Nooit zou een vent zichzelf nog aanmelden, als het toch geen verschil maakte. Maar hoe kwam die Vorster ineens zo kolderig?
Terug op zijn bureau, vernam hij van Quinten, dat de compagnie bereid was een week vroeg thuis te komen, als de drie boefjes niet werden gestraft. Alles ter ere van Schurfie.
Uit ergernis strafte Beumke toen de drie schuldigen met een berisping, die alleen papieren waarde heeft en die op hun straflijsten-met-verlengstukken aandeed als een grove bespotting. Als reden schreef hij: Tussen 22.00 en 23.00 hinderlijk gerucht gemaakt bij de woning van een belangrijk ingezetene. Bij nader inzien schrapte hij de laatste twee woorden door en maakte er particulier van. En in zijn overmoed deelde hij onverwijld het vonnis aan de drie belanghebbenden mee, zodat hij er zelf niet meer op kon terugkomen. Zie-zo, het bevel was dus opgevolgd en de majoor zou nu zelf de straf moeten overnemen, als hij er niet mee voor den overste dorst te verschijnen.
Geen tien minuten later belde Vorster hem op: ‘Beumke, ik heb me bedacht; je kunt weer avondpermissie toestaan. Eigenlijk had je gelijk. Geef dien kerels een stevigen drukker en we zullen de zaak voor gezien houden.’
En toen beging Beumke een flater. Had hij dadelijk ge- | |
| |
zegd: ‘Majoor, u komt juist te laat; ik heb uit boosaardigheid die mensen gestraft met een berisping’, dan was alles waarschijnlijk in orde geweest. Maar in zijn verwarring stiet hij enkele beleefde klanken uit en voor hij tijd had om na te denken, was het gesprek geëindigd met nauwelijks een bedankje.
Den volgenden dag las Vorster de straf van berisping op het dagelijks rapport en voelde zich - vooral na zijn amende honorable - ernstig beledigd. De kapitein Beumke werd ontboden en bij zijn komst maakte de luitenant-adjudant Stuurman zich ijlings uit de voeten.
De majoor was weer ijselijk beleefd. Deze straf was een aanfluiting van de krijgstucht, een regelrechte obstructie! Meneer Beumke wou dus tegenover zijn eigen clubje den goeien kapitein uithangen en aan den B.C. de rol van kwajepier opdringen. Meneer verklaarde zich solidair met een compagnie, waarin herhaaldelijk en op geniepige manier een gegeven bevel werd gesaboteerd. Maar de vlieger zou niet opgaan; Vorster zou de straf ongewijzigd doorgeven. De overste zou ongetwijfeld opheldering vragen en dan zou precies gezegd worden, waar het op stond.
De koppen werden zo rood en de kinnen zo stijf, dat Beumke niet eens meer wilde aanvoeren, dat het ongeluk al gebeurd was, vóór de B.C. zijn houding had gewijzigd.
Maar het liep nog goed af. De overste had gewichtiger dingen aan zijn hoofd en de straf ontsnapte waarschijnlijk aan zijn waakzaamheid. Een paar dagen later werd bij het bataljon een jonge luitenant beëdigd; de derde compagnie was bij het defileren opmerkelijk goed voor den dag gekomen en tijdens de gebruikelijke feestelijkheden bleek er van enige spanning tussen Vorster en Beumke zeer weinig overgebleven. Reeds bij den borrel smeet de majoor zijn oudsten kapitein een bierviltje naar het hoofd.
Toen schoof het touw van den deurknop, gelijk de Vijfde
| |
| |
Kolonne reeds had voorspeld, en fier zwaaiend met zijn veel te groten staart, kwam Schurfie het kazerneplein opdraven, toen de troep stond aangetreden voor het begin van den ochtenddienst. Er werd gebruld als bij een doelpunt van het Nederlandsch elftal.
Beumke besloot de bui niet af te wachten en ging naar het bataljonsbureau. Er moest een modus vivendi gevonden worden, want zo werd de toestand ondraaglijk. Mijnheer Jansen en zijn hond leken zoetjesaan belangrijker dan heel de opleiding!
Vorster belde den depot-commandant op. Ieder ogenblik dweilde die vervloekte hond, waarvoor de marechaussee zich zo bizonder interesseerde, door de kazerne. Dit om den overste voor te bereiden op nieuwe verwikkelingen. Nu was geconstateerd, dat het dier tijdens de diensturen op eigen gelegenheid de kazerne binnenkwam, dus de troep had er part noch deel aan. Of daar nu niets aan te doen was; Beumke en hijzelf waren een bezwijming nabij!
Van Weesbergen was het volkomen eens. Als de marechaussee weer begon te melken, zou hij ze tracteren. Wat bliksem nog toe, was me dat een gekkenhuis!
Ook Lisa wist de ontploffing te voorkomen. Toen mijnheer na het bericht diep ademhaalde, was zij hem te vlug af en begon te ratelen. Ze had er schóón genoeg van. Kon zij het helpen, dat het touw losgeschoten was? Ze hoefde immers heel den dag alle deuren niet zo stijf dicht te houden, nu Fikkie toch vastlag! En ze had er thuis over gesproken en daar zeiden ze ook, dat ze maar een anderen dienst moest zoeken, als dat gezanik met dien hond niet ophield. Hoe moest zij haar gewone werk doen, wanneer ze steeds moest oppassen, dat het beest niet langs haar heen schoot, als ze maar even 'n deur opendeed? Het zat haar tot hiér! Ze had expres een dienst genomen zonder kinderen en nu zou haar leven vergald worden door een hond, ga
| |
| |
nou gauw! En dan nog een hond, waarvan meneer en mevrouw eigenlijk niet dàt moesten hebben. En voor de verdere rest: een huishouden met niks als ruzie was voor haar ook zo lollig niet...
De echtelijke verhouding liet nu zoveel te wensen, dat mijnheer niet den moed had die brutale rotmeid meteen op straat te schoppen. Want mevrouw hield een zwaar wapen in reserve. Als 't ervan moest komen, wat haar niet zou verwonderen, dat Lisa vanwege dat vuile beest haar dienst opzei, dan zou mevrouw dadelijk haar koffers pakken en naar Tante Cato gaan. Dan had Piet Jansen het rijk alleen en kon hij heel zijn kot volstoppen met beesten, hondenmelker dat hij was.
Tante Cato heeft enkele duiten te vererven.
Mijnheer deed zijn zwaren gang naar de kazerne en werd onbarmhartig ‘gezogen’ door de mannetjes van de derde compagnie, die juist op oefenwacht waren. Nu kocht hij een ketting en sloeg een kram in den muur van de bijkeuken. Voorlopig was hij in zijn rustig bezit hersteld.
Maar deze rust was voor de Vijfde Kolonne steeds het sein om haar uithollingswerk te hervatten. Lisa, reeds bezeten door de Vrouw die in haar was, wist bij iedere luwte het gekibbel weer op gang te krijgen. Zo wist zij al spoedig te vertellen, dat een van de hoogste commandanten, die bovendien een beroemd advocaat uit Den Haag was, een aanklacht wegens dierenmishandeling had ingediend, of zou indienen. Dat had ze niet goed begrepen, dat zou ze nog eens aan Theo moeten vragen, want die was onderofficier en wist er alles van.
Mevrouw voelde zich niet geheel onschuldig en dien avond liep de ruzie zo hoog, dat zij op het kamertje van Hilaire ging slapen.
Wat later vroeg Lisa terloops, wat ze zou aantrekken, wanneer ze moest verschijnen in de rechtszaal. O, wist me- | |
| |
vrouw dat niet? Lisa moest als getuige komen, had diezelfde beroemde advocaat gezegd.
En hiermee was haar positie in den huize aanzienlijk versterkt.
Een ander maal had zij - eveneens op het gunstige moment - gehoord, dat er onderzocht moest worden, hoe meneer aan den hond was gekomen en of Fikkie eigenlijk wel van meneer was. Had Hilaire niet gezegd, dat Fikkie meegelopen was? Maar meelopen gaf toch eigenlijk geen recht, zou je zo zeggen, want Fikkie was dien avond ook maar meegelopen met dien sergeant, een vriend van Theo.
En zo werd de zenuwenoorlog voortgezet.
Vandaag heeft Schurfie zich onder de schutting doorgegraven. De buurman, een gepensionneerd sergeant-majoor van het Indisch Leger en haarfijn op de hoogte, stond al gereed om hem, bij gebrek aan poortje, uitgeleide te doen langs de voordeur.
Doch er zijn andere zorgen. De verloven zijn intussen hersteld en weer ingetrokken. Om beurten heeft iedere compagnie piket met alarmoefeningen, waarbij telkens tien echte patronen per man worden uitgedeeld en weer ingeleverd. Ook de zes patroonbanden voor mitrailleurs, die de compagnie rijk is, zijn gevuld. Officieren moeten steeds in hun kwartier te bereiken zijn en het pistool dragen. De administratie is theoretisch al weken ingepakt, maar de papiermolen blijft op volle toeren draaien en alleen de grote, lege kisten staan als symbolen van paraatheid op de bureau's. Al zo vaak is het bericht gekomen, dat het bataljon morgen of overmorgen naar Voorhoeve of Bolrijk wordt overgeplaatst, dat het alleen geloofd wordt door hen, die daar in de buurt wonen.
Gelukkig schijnt er toch iets belangrijkers te bestaan dan Schurfie van mijnheer Jansen-van der Aa.
|
|