| |
| |
| |
[IX]
Ras Wenkiboe komt!
Hij is opgedoken in Hagenburg en zal zo goed als zeker naar Balkerken komen.
Niemand weet, hoe dit bericht is ontstaan. Het suist door heel Brabant, als gold het een Europese oorlogsverklaring. Kapiteins telefoneren elkaar: ‘Heb je 't al gehoord? De Ras is op gevaarsafstand gesignaleerd!’ Ook de naburige garnizoenen zijn in rep en roer. Alle gewetens worden onderzocht en alle nare karweitjes, die al enkele weken traineerden, moeten in vijf minuten worden opgeknapt.
Ras Wenkiboe is onbehoorlijk jong voor een luitenant-kolonel. Wel is hij bij wijze van onderscheiding iets vóór zijn tijd benoemd, waardoor hij zich de woede van het officiershoekje op den hals heeft gehaald, maar dit kan het grote verschil niet maken. Hij wil nu eenmaal jong zijn en wat hij wil, gebeurt in zeer veel gevallen.
Zijn naam heeft hij te danken aan den Abessijnsen veldtocht en aan de ‘Wenken’, onschuldig uitziende, bruine boekjes van het gewone reglementenfatsoen.
Toen na veel gepingel de jonge Nederlander zes maanden tijd kreeg om tot oorlogssoldaat te worden opgeleid, was ieder ernstig vakman woedend of wanhopig. Ras Wenkiboe was waarschijnlijk wel woedend maar niet wanhopig; bovendien had zijn woede een zeer werkzamen kant. Hij had ervaring genoeg om te weten, hoeveel tijd zelfs in een half
| |
| |
jaar nog kon worden verknoeid. Elk regiment oefende naar eigen fantasie; de stokpaardjes verschilden van garnizoen tot garnizoen en zolang het oog des meesters toezag, ging het gewoonlijk wel. Omgekeerd berekende hij, dat van zes maanden een heel jaar ‘dienst’ naar het oude tempo kon worden gemaakt, wanneer alle tijdrovende beuzelarijen werden uitgeroeid en de oefenstof beperkt bleef tot het strikt nodige. Daarom ontwierp hij een soort Taylorsysteem, waarin iedere minuut zou zijn verantwoord en uit de belachelijke zes maanden een dubbele opbrengst zou worden gewrongen. Het onderricht was niet alleen van week tot week ingedeeld, maar ook de inhoud van elke les of oefening was van uur tot uur bepaald, terwijl bovendien was aangegeven, hoe de leerstof moest worden geserveerd. De zwakke kant van zijn systeem was, dat het soepel moest zijn, omdat nu eenmaal niet alle onderdelen tegelijk kunnen schieten of door de gymnastiekzaal springen. Hier wist hij de gaatjes van het bedrog weer te stoppen met den eis, dat aan elk vak een bepaald aantal uren moest zijn besteed, vóór de man met groot verlof ging.
Het werd een stukje duivelse geslepenheid, een labyrinth, waarin ook de sluwste lijntrekker vroeg of laat tegen Ras Wenkiboe moest aanbotsen en deze ontmoetingen lieten vaak blijvende littekens achter. Er wordt verteld, dat beroepsofficieren, die in niets meer geloofden, ook niet in Wenken, zich na afloop zenuwziek hebben gemeld.
Inderdaad vormden zijn Wenken een meedogenloos uitbuitingsstelsel, maar toch wist hij zorgvuldig de grote fouten van zijn kapitalistische voorgangers uit de grootindustrie te vermijden, want wat hij niet vergat te exploiteren, was de geest. Waarom was de Vierdaagse een pretje en iedere militaire mars een straf? Er gebeurde precies hetzelfde, alleen de geest verschilde. Waarom zou de dienst niet even smakelijk kunnen zijn?
| |
| |
In deze richting begon hij te wenken. Hij schreef nauwkeurig voor, hoe er een beroep kon worden gedaan op de aangeboren sportiviteit van een gezonden jongen, hoe gemakkelijk van de saaiste oefening een prestatie of zelfs een wedstrijdje kon worden gemaakt. Zo bepaalt hij onder duizend andere belangrijke kleinigheden, dat de man geblinddoekt een mitrailleur uit elkaar moet kunnen nemen en weer ineenzetten. Dit is lang niet eenvoudig en dus een prestatie. Maar de jongen denkt niet verder dan zijn neus lang is, hij doet het, omdat het bevolen wordt, en denkt: Flauwe moppenkast; ik ben toch niet blind!... Maar als hij zover is, laat Ras Wenkiboe den instructeur vragen: Wie van jullie weet, waarom we deze oefening houden?... Niemand?
Nu wordt de poppenkast spannend.
Nu dan: ook in het pikdonker moeten er storingen opgeheven worden en juist bliksemsnel, want 's nachts zit de vijand altijd veel dichter op je huid.
Thans is het een prestatie. De eerste maal gelukt het na veel zweet, dan gaat het beter en op den duur wordt het vervelend. Op dit moment trekt de sergeant zijn horloge en zegt: Wie is de snelste?
Dit kan de slechtste schutter, loper of gymnast zijn, maar als hij tachtig jaar wordt, zal hij nog weten te vertellen, dat hij in dit onderdeel van heel de compagnie nummer één was.
Ras Wenkiboe is niet alleen bouwmeester, hij is ook vechter. Zo onschuldig mogelijk noemde hij zijn valstrik ‘Wenken’, maar instinctmatig voelden al onze gedesillusionneerden, dat hier gewenkt werd met een ijzeren vuist. Hij vond zich voor een muur van weerzin tegen deze godvergeten slavendrijverij. In een land, waar alleen de middelmatigheid mag gedijen, pleegt iedere uitblinker oneerlijke concurrentie, zodat hij al spoedig werd verdacht gemaakt
| |
| |
als een gevaarlijk mededinger naar de hoogste rangen. Vaak zag het er naar uit, dat hij nooit zou slagen. Maar Lange Willem is iemand, die snel gezien heeft, wat goed is. Toen hij generaal werd en belast met de opleiding van de infanterie, nam hij niet alleen het systeem over, maar ook Ras Wenkiboe en plaatste hem aan het hoofd der instructie.
Hij begon met het allernodigste, het opvullen van een 20-jarige gaping in het korps beroepsonderofficieren. Als resultaat kreeg hij de beroemde ‘capitulantjes’, jonge, moderne onderofficieren, waarvan nooit het fabrieksmerk, dat hij hun had ingebrand, zou wegslijten. Het was niet zijn schuld, dat zij zeer stiefmoederlijk betaald werden, maar in tijden van werkloosheid vond hij toch een ruime keuze en hij wist te kiezen. In het begin der mobilisatie zouden de meeste compagniescommandanten niet geweten hebben, wat aan te vangen zonder deze jonge enthousiasten.
Nu kwam het erop aan te zorgen, dat zijn stelsel niet werd gesaboteerd. Want het zat zo vernuftig ineen, dat het iedereen uitdaagde tot straffeloze ontduiking. Hiertoe centraliseerde hij het Oog des Meesters door middel van het veelvervloekte diensttableau.
Tableau is gauw gezegd. Maar één tableau wordt al dadelijk vijf stuks, wanneer een compagnie bestaat uit mitraillisten, seiners, mortieristen of ‘paganisten’ en twee kaderklassen. Dan wordt het een legpuzzle, waarvan ook sterke hoofden gaan duizelen. Het is schipperen met de overbelaste gymnastiekzaal, schietbanen, seinzaal en vooral met de wapens. Er zijn gewoonlijk twee stukken en zes groepen, die ermee moeten oefenen. Is het vraagstuk opgelost, door een ijverigen Quinten in drievoud getikt en voor verzending gereed, dan komt er vast en zeker een buitenmodelse order, volgens welke de katholieke of protestantse militairen aanstaanden Donderdag van 15.00 tot 16.00, wanneer zij over de Balkerkse hei zouden ravotten,
| |
| |
in de kerk moeten zijn ter beschikking van aalmoezenier of veldprediker. Hiermee is de hele namiddag op de hei verloren; het schema van de compagnie ligt weer in duigen en het laveren tussen de overbevolkte schietbaan, badinrichting, sportterrein begint opnieuw.
Toch weet Ras Wenkiboe te bereiken, dat uiterlijk 's Zaterdags van alle recrutencompagnieën in den lande de dienstrooster voor de komende week op zijn tafel ligt. Als er een te laat komt, gebeurt het maar één keer.
En was hij nu nog een papieren bureauheld, dan zou het wel schikken, want op papier is alles kloppend te maken. Maar de rakker heeft een auto en is dol op buitenlucht. Hij hoeft zijn overrompelende aanvallen niet voor te bereiden; zij treffen steeds doel. Zit hij in zijn wagen tussen Haaghorst en Balkerken, dan kost het hem één blik op het tableau, één op zijn horloge en één op de stafkaart om te weten, dat de compagnie-Langeveld op dit ogenblik een voorpostenoefening houdt bij Moersche Hoofd. Dat is tweede landweg links, daarna derde rechts, tot de wagen niet verder kan. En Langeveld schokt dooreen van schrik, wanneer hij zich omkeert en ziet, dat deze spookverschijning - godweet hoelang reeds - enkele passen achter hem staat. Maar dit is niet het ergste. Arme Langeveld, wanneer hij en zijn compagnie niet bij Moersche Hoofd te vinden zijn, omdat het in verband met baden of gasmaskers-nummeren of het aantal losse patronen of welk ander uitvluchtje ook, beter uitkwam om deze oefening ‘morgen of zo’ te houden. Lieve hemel!
‘Op een afstand van twintig kilometer weet hij al precies, op welke verschillende manieren je van plan zou kunnen zijn om hem te beduvelen’, zeggen de kenners. ‘En hij kent nog veel meer truukjes dan jijzelf.’
Ras Wenkiboe wordt nooit grof. Hij bezit het overwicht van den man, die overtuigd is, dat hij gelijk heeft en
| |
| |
dat de zaak, waarvoor hij vecht, belangrijker is dan alle persoonlijke opinietjes en gevoeligheidjes. En met deze volmaakte zelfzekerheid weet hij ook den taaisten tegenstander in verwarring te brengen. Vanuit een paar grijze spleetoogjes staat hij zijn man te doorgronden, tot deze gelooft, dat al zijn zonden van heden, verleden en toekomst open en bloot liggen uitgestald. Zelfs de reinste gewetens krijgen het gevoel van een betrapt boefje. Hij heeft het zo ver gebracht, dat er reeds fantastische verhalen rondgaan, hoe scherpzinnig hij is, hoe hard en veeleisend, ook jegens zichzelf.
En zo hoeft hij in het belang van den dienst niet eens bijzonder onaangenaam te worden om er den wind onder te houden. Steeds vertoont hij twee lange, witte snijtanden, die aggressief naar voren komen in een soort grimmige vriendelijkheid.
‘Hij ken 'n flieg fen de muur bijten,’ zegt Quinten.
Zodra het alarm geslagen is, lijkt de kazerne wel een oorlogsbodem, die zich gevechtsklaar maakt. De kamers krijgen een extra-beurt, de klasse-cahiers worden vliegensvlug bijgewerkt, de persoonlijke bloedbrieven van Wenkiboe worden nog eens nagelezen om te zien, of er nog vergeten stokpaardjes van stal moeten gehaald. De laatste ijskorsten zijn van de klinkerpaden gekrabd en op de binnenplaats is geen stroopijltje meer te vinden. De kapiteins wijken niet meer van hun schapen, blijven op de brug, als schippers bij noodweer.
Het bataljon vaardigt den luitenant-adjudant af naar de W.C.'s, waarover klachten zijn geweest. Dit is altijd het geval bij nieuwe lichtingen. Veel jongens zijn thuis maar schriel gevoed en werpen zich onbesuisd op den rijken, vetten soldatenkost. De gevolgen zijn koliek, blinde haast en slecht richten. Dan wordt er gedreigd met korvee en
| |
| |
wachttoeren bij de privaten, maar na enkele dagen houdt zoiets vanzelf op. Ook schijnt er wel enige onervarenheid in het spel te zijn. Er is tenminste grote vreugde geweest over een uitlating van Doodewaard, die ondanks zijn naam een flinke, vrolijke jongen is, niet uit de binnenlanden van Brabant, maar van de Hollandse eilanden, mijnheer. Hij schijnt echter thans voor het eerst van zijn eiland te zijn gehaald en hij zei in alle onnozelheid, dat die nieuwerwetse plees machtig goed bekeken waren. Als je aan dien ketting getrokken had en alles was zo knap weggespoeld, dan hield je nog net genoeg water over om je handen te wassen.
De compagnieën Beumke en Lanslot zijn na den middag op het sportveld en daar komt het verlossende bericht, dat het voor vandaag loos alarm zal zijn. Wenkiboe was vanochtend in Roosendaal en is verdwenen in de richting Breda. Onmiddellijk zijn alle veren ontspannen; overal worden als op commando de sigaretten aangestoken.
Michel, die zich van de opschudding niets heeft aangetrokken, komt ook eens naar de sport kijken. Bij het sintelbaantje zegt hij aan Beumke, dat er slecht gelopen wordt. De jongens doen wel hun best om te winnen, maar ze slaan als waanzinnigen met hun benen, ze zouden eerst moeten leren lopen. Beumke bekijkt hem van onder tot boven en vraagt, of de kapitein Lanslot zich misschien geroepen voelt een demonstratie te geven van den juisten stijl.
‘M-m. Wil jij 'n baantje met me lopen? Honderd, twee honderd? Je mag kiezen.’
Beumke schiet in een lach. ‘Michel, heb je mijn lichten, snellen bouw al eens bewonderd?’
‘Trek je jas uit, praatjesmaker!’ En Lanslot gespt zijn koppel reeds los.
De troep heeft er direct lucht van, dat er een sensatie op komst is. Hindernisbaan, granaatwerpen en alle andere
| |
| |
vermaken worden op slag gestaakt en alles rent hierheen, officieren, breed lachend, voorop. Al voordat de kapiteins hun veldjassen hebben uitgetrokken, staan de twee compagnieën aan weerszijden van het baantje, rumoerig en opgewonden.
Beumke begrijpt er niets van. De jongens van de tweede compagnie kunnen geen bijster groten dunk hebben van hun kapitein, want wat doet Michel eigenlijk?... Hij besluit het prestige van Lanslot niet erger te schenden dan hij aan zijn eigen standje verplicht is. Niet laf zijn. Met een zeer klein voorsprongetje aankomen, zoodat zijn kerels kunnen denken, dat hun dikke kapitein toch niet zo'n sukkel is, als je wel zou zeggen.
De sergeant-majoor Christiaansen dient als starter. Beumke wil graag ernstig blijven, maar nu hij ziet, hoe eigenwijs Michel een kuiltje maakt en zijn vingertoppen op den grond zet als een beroepsrenner, valt het hem moeilijk.
Klaar? Daar gaan ze. Een hels lawaai breekt los. Horen en zien vergaan; de compagnieën proberen elkaar te overschreeuwen. Ook Schurfie is dol geworden, schel blaffend rent hij achter de hielen van zijn commandant...
Wat is dat? Michel's benen, logge, weerspannige kolommen, blijven taai binnen het uiterste randje van Beumke's gezichtskring. Hij hoeft niet eens opzij te kijken. Ja, waarschijnlijk is Michel hem een halven meter voor. Wacht maar, dikke, eerste gewin is kattengespin.
Hij zet de tanden opeen, spant zich tot het uiterste en zegt zich nadrukkelijk, dat Michel vroeger op school nooit iets tegen hem te betekenen had bij hardlopen. Tegelijk ontdekt hij met enigen schrik, dat zijn ademhaling op niets gelijkt en dat het zware monster in langzamer tempo loopt. Wel vervloekt, het schijnt, dat hijzelf loopt te trippelen als een jonge juffrouw. Langer die passen! Maar wat is dat
| |
| |
voor een wrak gevoel in zijn enkels? Vroeger nooit last van gehad. En naast hem changeert die rhinoceros stijf op zijn doel af, in tergend slome bewegingen... Het gehuil groeit aan. Hup, tweede compagnie! Hup die derde! Tweede! Derde! Beumke begint zich te ergeren over deze belachelijke komedie. Hoe komt die Michel ook op 't idee!
‘Hup, Schurfie!’ roept de lange Jol.
Nog een meter of veertig, nu of nooit! Het lijkt een benauwde droom. Trots een verwoede inspanning, die ver boven zijn eigenlijke krachten gaat, komt hij ten opzichte van het logge gevaarte geen millimeter verder. Hij knarst de tanden en mishandelt zich, alsof na deze dwaasheid zijn lichaam geen waarde meer heeft.
Vergeefs. Lanslot passeert met hetzelfde geniepige voorsprongetje de eindstreep.
Zijn compagnie is razend geworden; de jongens voeren barbaarse krijgsdansen uit. Onze kapitein! Want Beumke heeft gelijk: zij hadden geen groot idee van den kapitein Lanslot. Hij is veel te dik en te oud, hij praat haast niet en je ziet hem nauwelijks bewegen. De luitenants en de sergeant-majoor moeten het doen; overigens hadden ze even goed helemaal geen kapitein kunnen hebben. Ofschoon volgens de orders de C.C. zelf theorie over de krijgstucht moet houden, laat Lanslot het over aan zijn oudsten luitenant Bruning, die leraar is en zeer bemind bij de jongens. En nu heeft die dikke van ons dien jongen kapitein van die opschepperscompagnie compleet van de sokken gelopen. Hoe bestaat het! Waar blijven ze nou met hun praatjes, die verwaande lefgosers van specialisten?
Christiaansen veegt zijn tranen af en zegt aan zijn mannen, dat onze kapitein de medaille van het olympisch comité niet cadeau heeft gehad; wat dachten ze dàn?
Beumke krijgt te voelen, dat hij meer op zijn boosaardigheid heeft geloper dan op zijn adem. Zijn hoofd gonst en
| |
| |
als hij hoest van afmatting, kriebelt er iets in zijn keel, dat hem bijna doet braken. Hij moet zich inspannen om niet te waggelen als een dronkeman. Zijn lijf schokt van de mokerslagen; dreunend beuken zij tegen den binnenwand van zijn schedel.
‘Dank je voor het lesje, Leo!’
‘Ik wou dat je -’
Opeens vergeet hij, dat hij vastbesloten is dit monster te haten tot zijn dood toe.
‘Verrek Michel!’ hijgt hij. ‘Daar staat Ras Wenkiboe! Nou is de beer los.’
Mooi zo. Twee kapiteins van middelbaren leeftijd, in hun hemd en als middelpunt van een uitbundigen soldatenrel, waarbij de dienst totaal vergeten is. Ook Christiaansen heeft het onheil gezien. ‘Looppas naar je plaatsen,’ sist hij tot de sergeants. ‘Hark als de bliksem je kerels bij mekaar.’
Er valt niets te redden. Daar staat Ras Wenkiboe met zijn tanden te flikkeren. Naast hem de majoor Vorster, de wenkbrauwen opgetrokken tot onder het schild van den kepi. Hij verroert zich niet, schijnt te wachten op den knal.
‘Hij stak net zijn horloge op,’ zegt Beumke. ‘We kunnen niet zeggen, dat er juist rust was.’
Zij kleden zich haastig aan.
‘Meneer Beumke!’
‘Ja, overste.’ Hij zet den kepi op en trekt de handschoenen aan. ‘Michel, hij verwoest ons één voor één, ancienniteitsgewijze. Groet mijn vrouw en kinderen.’
Hij meldt zich en krijgt tot zijn verbazlng een hand.
‘Ik apprecieer uw goede bedoelingen, meneer Beumke, maar u bent zeer slecht in vorm. De heer Lanslot heeft u gespaard.’
Nu begrijpt hij er niets meer van. ‘Gespaard, overste?’
‘Ja, en als u 't niet gelooft, zal ik het u laten zien...
| |
| |
Meneer Dreesen!’ Deze schiet toe. Hij is een jong beroepsofficier en een bekend voetballer, lang en athletisch van bouw. ‘Dreesen, vraag eens aan den kapitein Lanslot, of hij nog een baantje met u wil lopen.’
Dreesen's gezicht klaart op. Is het anders niet?
Beumke valt van de ene verbazing in de andere. Hij tracht den blik van Vorster te vangen, doch deze geeft niet-thuis.
Weer trekt de dikke kapitein geduldig zijn jas uit. De capitulantjes kennen Ras Wenkiboe langer en schijnen hem beter te begrijpen. Vrijpostig komen zij aanstormen, gevolgd door heel de rest. De overste houdt zijn horloge in de hand en Beumke ziet, dat het een stop-uurwerk is met langen secondenwijzer.
En wanneer de renners vertrokken zijn, kan niets het gehuil weerhouden. Weer blijven de lompe beenen van Michel iets achter bij het tempo van den jongen luitenant. Beumke moet denken aan de Rhapsodie Hongroise, die hem altijd zo kriebelig maakt, omdat aan het slot het rhythme niet vooruit schijnt te willen... ‘Vlugger, Michel!’ schreeuwt hij.
De partijen blijven gelijk, maar tegen het einde verhoogt Lanslot haast onmerkbaar zijn tempo en het ongelooflijke gebeurt. De zware kapitein wint met een dikken meter.
‘Verrek, kapitein!’ vergist zich de jonge Dreesen. ‘Hoe flikt u hem dat?’
Er komt geen eind aan het tempeest. Beumke zou graag meedoen, want nu voelt hij zich tegenover de compagnie in zijn eer hersteld.
De overste kan zich nauwelijks verstaanbaar maken. ‘Ziet u wel, meneer Beumke? Hij bleef den eersten keer ver beneden zijn tijd. Als u er iederen dag een kwartiertje aan besteedt, kunt u het over een paar maanden nog eens proberen.’
| |
| |
‘'t Is oplichterij, overste. Niemand gelooft, dat iemand met zo'n figuur zo kan lopen.’
‘Het had u nog erger kunnen tegenvallen. In ieder geval juich ik het toe, dat u niet langs den kant blijft staan. U ziet, hoe zoiets de manschappen animeert. Maar ik zou het nog meer op prijs stellen, als de heren eens dachten aan een behoorlijk sportpakje. Dat is een kwestie van een paar kwartjes. Is mevrouw Lanslot kleurenblind?’
Beumke kijkt hem sprakeloos aan en Wenkiboe siddert overdreven. ‘Brrr! Die rose bretels op dat blauwe hemd... Op mijn program staat, dat heel de troep sportkleding moet hebben, maar er staat zo veel op mijn program. Als u ermee begint, zullen de onderofficieren en zelfs ook de manschappen volgen. Dat lijkt misschien futiel -’
‘O, ik vind kleding over 't algemeen zeer belangrijk,’ begint Beumke, die zijn kans ziet.
‘Ja, ik weet, waar u heen wilt. Iedere compagniescommandant vindt zichzelf een uitzondering. U hebt ook veel te weinig wapens en haast geen oefenmateriaal. Het zou natuurlijk prettig zijn, als de gesneden koek gericht en genummerd aan huis werd bezorgd. En dan hadt u misschien over zes maanden al geeuwkrampen van den sleur. Weet u, wat sport is? In een veel te korten oefentijd en met veel te weinig middelen tòch meer bereiken dan mogelijk is. Probeer eens oefenmateriaal te lenen van het grensbataljon in Haaghorst. Die bataljonscommandant hoeft dat niet te doen en zal het ook niet doen en dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Maar voor u is het een persoonlijk succes, als u het wèl gedaan krijgt... Uw kleding heb ik allang gezien, ik zie vrij veel. Is dat uw hond?’
Beumke schrikt ervan. Schurfie zit hem op enkele schreden afstand trouw aan te kijken. Nu komt hij overeind en kwispelt zijn onmogelijken staart. Er valt niet aan te ontkomen.
| |
| |
‘Dat is onze compagnieshond, overste,’ zegt hij en zet zich schrap voor den schok.
Nu zijn er vier tanden te zien. ‘Meneer Vorster, ik zie overal honden, maar dit is de eerste, die niet verloochend wordt.’
‘Dan zult u tot nog toe steeds de verkeerde honden ontmoet hebben,’ lacht Beumke opgelucht.
‘Of de verkeerde commandanten. Wat doet uw compagnie?’
Van den hak op den tak, denkt Beumke. Zo krijgt niemand tijd zijn smoesjes te sorteren. ‘Granaatwerpen, bajonetvechten en hindernisbaan, overste.’
Zij gaan in die richting. De luitenant Jol komt zich haastig melden.
‘Waarom gebruikt u de schutting niet, meneer Jol?’
Jol begint het ijverig uit te leggen. Achter de schutting heeft zich gaandeweg een kuil gevormd en daarin zit nog een harde klont dooiend ijs, ziet u, spiegelglad en bol, en daar moeten de manschappen op afspringen en dat is-
‘Juist!’ zegt de overste en het klinkt wat onheilspellend. ‘Juist! Altijd is er een gegronde reden om iets niet te doen. Waren we maar half zo scherpzinnig in het vinden van middelen om iets wel te doen.’
Zij zijn de schutting aan den voorkant genaderd en nu trekt Ras Wenkiboe zijn overjas uit. Beumke loopt verder om zich te vergewissen, of de klont ijs er wel gevaarlijk genoeg uitziet. Zo is hij de enige, die juist achter de schutting kan kijken en het ziet gebeuren. En als het gebeurd is, trekt hij zich snel terug. Want haast zonder aanloop is de overste vliegensvlug en met veel gerinkel van sporen over de schutting gezwaaid. De brede ijslaag kan hij evenwel niet ontwijken, hij glijdt uit, slaat hard achterover op rug en ellebogen en bezeert zich lelijk. Het is of Beumke alle naden hoort kraken. Maar als een verende bal komt deze
| |
| |
hoofdofficier overeind en verschijnt weer vanachter de schutting, nu grijnzend met al zijn tanden.
Was het een ander geweest, dan had Beumke de grootste moeite gehad zijn lach te houden, maar nu staat hij versteld... Goeie genade, wat een ijzeren hond! Hij ziet er jong uit, maar hij moet toch vooraan in de vijftig zijn. En zoiets noemt zich luitenant-kolonel, een mijnheer, die naar oude, dierbare opvattingen voorzichtig zijn buik uitspreidt over het makste paard van het arrondissement.
De soldaat Ringmeier, die aan Beumke den eersten dag al opviel door zijn houding en omdat hij nog bruin was van vorigen zomer, komt van de evenwichtsbomen en zet zich in beweging om ook de schutting te nemen, nu het toch schijnt te mogen.
Maar de overste steekt zijn hand op. ‘Even wachten tot er zand gestrooid is... Een flinke laag, meneer Jol! En luistert u even. Laat nu niet ieder mannetje stomweg op zijn beurt zich over die schutting wurmen. Breng er wat spanning in. Twee tegelijk en de verliezers vallen uit, tot de kampioen overblijft. Jà? Prachtig! Zullen we verder gaan, meneer Vorster? Dag meneer Beumke!’
Mijnheer Beumke kan het nog niet goed geloven.
De verrassing van den dag is, dat Ras Wenkiboe zich wrijft aan de vierde compagnie, dat de vonken in het rond spatten. De vierde compagnie nota-bene, de model-compagnie van den kapitein Koen, die bij het vorig bezoek van den overste zo'n fraaie pluim heeft gehad!
De kamers zijn altijd keurig aan kant, ook zonder hoog bezoek, maar vandaag valt in de eerste-beste chambree het Alziend Oog op een tafel, waarop een omgevallen veldfles en een lange stroom koffie, die nog op den grond druppelt. Maar wat veel erger is, bovendien staat de radio te schetteren, dat alle oren tuiten. En overigens is de kamer geheel verlaten.
| |
| |
De plaats van het misdrijf spreekt duidelijke taal. Hier heeft een lijntrekker gezeten, die te laat het onheil zag naderen en nog juist het vege lijf kon bergen.
Dit is een gevaarlijk moment. Radio op de soldatenkamers is van hogerhand niet verboden, maar ook niet uitdrukkelijk toegestaan. Om aan den voorzichtigen kant te blijven heeft Vorster echter in de ‘blijvende orders’ laten zetten, dat de apparaten tijdens de diensturen zullen zwijgen. Op dit ogenblik hangt voor alle recruten van het voetvolk in Nederland de radio aan een zijden draadje.
Het loopt goed af. Wenkiboe is niet pietepeuterig genoeg om meteen de radio te bannen. Maar hij heeft een waren hartstocht voor het uitgraven van lijntrekkers en wil weten, wie zich hier tijdens den dienst aan 't vermaken was. De sergeant van de week wordt ontboden, maar weet geen raad, ook niet met zichzelf. De veldfles is niet genummerd, wat ook fout is, en zo blijft de schuldige onvindbaar. Dit is van aard om Wenkiboe uit zijn humeur te brengen en Koen krijgt de klappen.
Daarna verschalkt men in een vrij kil lokaal een sergeant, die ook weet, dat de overste morgen pas komt, en nu les geeft met zijn kepi op één oor en in een losgeknoopte overjas, waarvan de kraag nog half opstaat. Dit terwijl de manschappen in hun werkkieltje zitten. Hierover is een bloedbrief geweest, eigenhandig door Wenkiboe getekend. Het wordt er niet beter op, wanneer de sergeant in zijn eersten schrik beweert, dat hij nooit van die order heeft gehoord, waarop de kapitein Koen het orderboek moet laten halen, waarin het na enig zoeken inderdaad gevonden wordt.
Karel was er volstrekt niet zeker van en veegt zich het zweet van het voorhoofd. Maar vandaag heeft hij geen geluk, want als alles eens duidelijk gezegd is en de overste eindelijk het paviljoen verlaat, komt daar een volledig bewapende sectie aanmarcheren onder een anderen ser- | |
| |
geant, die zelf niet eens den koppel draagt. En weer heeft de arme Koen een vertrouwelijk onderhoud met den luitenant-kolonel Ras Wenkiboe. Zodra meneer Koen gaat denken, dat het heel aardig loopt en dat hij de compagnie volkomen in de hand heeft, is zij al een helen tijd bezig hem te ontglippen. Meneer is omgeven van ogendienarij en weet op geen stukken na, wat er achter zijn rug gebeurt. Heeft meneer nu begrepen, dat hij voortdurend de lijntjes moet strak houden en voortdurend moet controleren? Heeft hij dat goed begrepen? En die twee onderofficieren worden gecorrigeerd.
En omdat zijn compagnie zo hoog staat aangeschreven, heeft Koen nog af te rekenen met het goedmoedig leedvermaak van zijn collega's. Hij wordt er wijsgerig van: Ja, soms zou je gaan denken, dat je inderdaad iets betekent en dan is het zeer heilzaam, wanneer er iemand bij de hand is om je uit den droom te helpen. Hun beurt komt ook nog, wacht maar, knaapjes.
Als zij hem meenemen naar De Zwarte Arend om hem zijn verdriet te laten verdrinken, zit daar aan de grote tafel Ras Wenkiboe in gezelschap van den majoor. De overste maakt een beweging, waardoor Koen naast hem komt te zitten, en begint terstond een opvallend vriendelijk gesprek. Of Koen zich nog herinnert, dat zij in zestien samen een cursus hebben gevolgd aan de Handgranatenschool. Of was het in zeventien?
Beumke geeft zichzelf gelijk. Deze man verstaat de kunst, hij is in staat een nieuwe weermacht te bouwen, als hij de middelen krijgt en grote volmachten. Volmachten, die in Nederland nu eenmaal niet voorradig zijn. Misschien in oorlogstijd?
|
|