| |
| |
| |
[VIII]
Om vijf minuten voor zes loopt de wekker af en bij den eersten schreeuw zit Beumke overeind, zijn lijf aan flarden. Maar hij weet toch vrij snel, waar hij is, tast naar het koord van den schakelaar en raapt zijn zintuigen bijeen... Neen, er valt niet aan te ontkomen; het is vandaag geen Zondag, er is dienst en om half acht appel. Hij heeft een vaag en smartelijk verlangen naar een luien, heten dag, ergens aan zee. En tegelijk overvalt hem de zekerheid, dat al dit getob geen doel heeft, dat hij met nog een handvol kleine burgers van goeden wil aan 't vechten is tegen een natuurverschijnsel, tegen iets, dat eeuwenlang gegroeid is, tegen een mentaliteit door geslachten gekweekt. De sluike onwil van een onvatbare massa ikjes moet een-twee-drie worden omgesmeed tot een vastberaden offervaardigheid. En al gebeurde het wonder, dan komt het te laat, want heel de wereld hamstert oorlogstuig en vandaag is er geen slaghoedje meer te koop. Hoeveel artillerie hebben we, hoeveel vliegtuigen?... Het is kinderspel, fortjes bouwen in nat duinzand. Wij, Leonard Beumke, laboratoriumslaaf, gesjeesd beeldhouwer en - bij gelegenheid - snaphaandrager-tevoet bij Harer Majesteits troepen in deze gewesten, gaan het land redden. Malbrough s'en va-t-en guerre! Het is ijzingwekkend den dwaas aan het werk te zien...
Een poos geniet hij van zijn zwarte stemming, wel wetend, dat hij er straks heel anders over denkt. Ook in
| |
| |
zijn benauwdste droomen bewaart hij steeds een zwak vermoeden, dat hij maar droomt. Het is de cafard van elken nieuwen dag...
Intussen doet hij zijn gewone slaapkamerspelletjes, houdt zijn hoofd tot over de oren in het ijskoude water, tot hij bijna stikt. Als hij opduikt, is hij zover tot het leven teruggekeerd, dat hij zich reeds troost met de kleine geneugten van zijn dagelijks bestaan. De sigaret na het ontbijt en de tien minuten om door de krant te rakken. Misschien is er enig aanvaardbaar nieuws over het mysterieuze ontslag van den opperbevelhebber, buiten de Russische divisies, die door een handvol Finnen zijn omsingeld en vernietigd. Want krachtens een bliksemsnel aanvaarde gewoonte hebben we de laatste weken recht op minstens één rode divisie - liefst rauw - aan het ontbijt en de nieuwsverkopers weten precies, wat we graag lusten. Arme Finnen... In zijn prille jeugd waren het de Transvaalse boeren. De enige hulp, die zij kregen, bestond uit een goed-gericht trommelvuur met de inktpotten van de redactie-kantoren...
Gepoetste tanden maken een groot verschil. Nu denkt hij aan den sergeant-majoor Christiaansen van Michels compagnie en geeft zichzelf een frissen grijns in den spiegel. Die man heeft zijn jongen soldatengeest gaaf bewaard door twintig jaar van sloperswerk heen. Altijd even rustig en vasthoudend, zonder een ogenblik van verslapping. Voor een klas van twaalf recruten laat hij zijn mooie stem galmen, dat heel de binnenplaats ervan ronkt. Hij leert den troep in één uur meer dan een gewoon instructeur in een dag. Zijn kleding lijkt altijd hagelnieuw, zijn humeur is steeds opgewekt. Hij staat te boek als de beste wapenkenner van het land, want gelijk een ander postzegels verzamelt, heeft hij zich toegelegd op buitenlandse wapenvoorschriften, weet nauwkeurig welke machine- | |
| |
geweren en infanterie-geschut in zwang zijn in Zweden of in Portugal, kent er de onderdelen en het mekanisme van... Maar natuurlijk doet zo'n juweel dienst bij een gewone tirailleurcompagnie en krijgt geen bijzondere wapens meer te hanteren. Dat is nu eenmaal zo en het zou onkameraadschappelijk zijn om erover te gaan mieren, want dan lijkt het, of je Michel wilt beroven van zijn besten onderwijzer... Zijn eigen sergeant-majoor heet Vlot en dat is hij ongetwijfeld ook geweest... lang geleden. Nu loopt hij rond met het gezicht van een toekomstig zelfmoordenaar, doet zijn dienst met de nauwgezetheid van een uurwerk, kent zijn vak, maar zet geen voet meer, dan strikt nodig is. Een degelijk meubelstuk, waarvan het laatste glansje dienstvreugde is weggesleten. Het is den man niet kwalijk te nemen.
Maar zo'n Christiaansen fleurt heel het bataljon op. Is dit het geloof, dat bergen verzet? Waarom niet? Tenslotte hebben wij geen grote mogendheden te verslaan, wij moeten den eersten stoot opvangen en den vijand zolang vasthouden, tot onze bondgenoten van links of rechts ons komen versterken. Nu, dat speelt het Veldleger toch klaar! Je ziet overal kazematten, je ziet er zelfs te veel van. Het wordt tijd, dat die sneeuwwitte manchettendozen eens worden gekamoefleerd. De geleerden zeggen, dat je in ons polderterrein met heel weinig artillerie kunt volstaan. En dan onze waterlinie! Die foto van den stukkenrijder met zijn half-verdronken spannetje op de voorpagina van l'Illustration deed het goed...
Pom-pom-pom, wie heeft de suiker in de erwtensoep gedaan... Nu zijn baard in de waskom drijft, schijnt het leven minder hopeloos. Hij zal zijn nieuwe veldjas maar aantrekken, want straks geeft hij theorie over de krijgstucht. De straffen worden verdeeld in - Stel je voor! We zullen dit eerste uur zorgvuldig zwijgen over de
| |
| |
krijgstucht en proberen wat propaganda te maken. Ongetwijfeld zullen er jongens bij zijn, die in denzelfden gloed staan als hijzelf, den twintigsten Juli 1914. Die moeten we aanmoedigen... De ene compagnie verschilt hemelsbreed met de andere. In de ene gloeit een vuurtje van animo; de andere geeft het gewone grijsgroene beeld van lamlendigheid en slepende voeten. Bij Koen loopt de dienst als een lied. Hij is nu aan velddiensten toe en maakt van iedere oefening een opwindend Indianenspel. Eén Karel Koen speelt dat klaar en één Christiaansen geeft kleur en frisheid aan heel het verdufte koor van oudere onderofficieren. Nog weken hebben de jongens gesproken van die nachtoefening in de sneeuw, toen Christiaansen als vijand optrad en zijn sectie had gekleed in lange, witte hemden, met handdoeken over de helmen geknoopt. Zij voelden zich ware Finnen; alleen de ski's mankeerden nog...
Als hij zijn kraag dichthaakt, moet hij aan kleding denken... Koen heeft destijds in October nieuwe uniformen gekregen voor zijn recruten, maar nu gaan er kwade geruchten door de foerierswereld. Waarschijnlijk zal het grootste deel B-kleding zijn, dat wil zeggen: uitgestoomde afleggertjes van vroegere geslachten. Een opwekkend vooruitzicht.
In dien achterlijken tijd van veertien kreeg hij lang voor zijn eerste opkomst twee nieuwe uniformen van zeer verschillend maaksel, franco-huis... En het zal nu een jaar geleden zijn, dat hij met Obergeneraldirektor Doktor Müller voor het raam zat van een café Unter den Linden. Het was Zondag tegen den middag en de straat vol passagierende militairen. Hij vroeg, of er altijd zoveel officieren in Berlijn waren.
Offiziere? Herr Müller zag op dat ogenblik, zo ver hij kijken kon, niets dan soldaten. Begon toen met grote
| |
| |
nauwkeurigheid de rangtekens op te sommen, ofschoon hijzelf nooit soldaat geweest was... Kijk, daar liep een officier, een Oberleutnant.
Wel, wat de kleding betrof, zag Beumke niet het geringste verschil. Goed gesneden overjassen, lange pantalons, scherp in de plooi gestreken, en fraaie petten met een krans, ongeveer als hijzelf nog gedragen heeft in de vorige mobilisatie. En wat veel belangrijker was: ook gang en houding verschilden niet. Het was een pijnlijke gewaarwording. Waren dit de soldaten van het straatarme Duitsland?
Goed, laat het veldtenue een sportief werkpak zijn zonder versierselen, maar geef den jongens dan iets kwieks en fleurigs te dragen, als zij naar de meisjes gaan kijken. Nu hebben we noch het een, noch het ander. De leeuw op de knopen is het enig ornament; neem hem weg en het ensemble kan even goed in Veenhuizen worden gedragen. En als veldtenue deugt het ook niet. Zo iémand recht heeft op een hoge, dichte laars, dan is het toch zeker de infanterist van dit waterland. En bij al zijn grote inspanningen wordt hij gewurgd door zijn kraag, die zo gemaakt is, dat hij niet losgemaakt kan worden, want dan puilt er een vieze, zwarte tong uit, een onsmakelijk gezicht. Hoelang zal er nog gezanikt worden over den liggenden kraag?
En nu is het tijd voor een wandeling naar de witte deur aan het eind van de gang. Voor kamer 15 staan de grote vetschoenen van Michel en er schijnt nog geen licht onder de deur.
Bons-bons, het is een ware wellust. ‘Michel, 't is bij zevenen!’
Het is nog geen half zeven.
‘M-m.’
Die ongezellige kerel doet alles op het nippertje. Gewoonlijk komt hij in de eetzaal, wanneer de andere lui zich
| |
| |
al gereed maken om op te stijgen. Hij heeft vier minuten voor zijn ontbijt, waarop hij zit te kauwen met de traagheid van een koe, als wist hij niet, hoe hij dezen langen dag kapot moet krijgen. Dan rolt hij zich in zijn wagen en komt stapvoets door de wacht gereden op het ogenblik, dat de tamboer zijn hoorn aan den mond zet voor het signaal. Hoe rekent hij het uit?... Maar zo'n koelbloedig monster als Michel houdt iemand als Beumke waarschijnlijk voor een vergevorderden zenuwlijder.
Karel is jammer genoeg ingekwartierd bij een collega-schoolhoofd. Was hij maar hier in 't hotel, dan konden zij 's morgens aan de hand van het ochtendnieuws den internationalen toestand gauw even regelen. Les stratèges du Café de Commerce...
Thomas is een voortreffelijk kelner. Je zit nauwelijks op je stoel, of hij komt in wapperende rokpanden aanzweven met de krant, het ontbijt en een vrolijke grijns op den koop toe. Die jongen brengt het verder, hij maakt van zijn vak een kunst.
Vandaag geen bijzonder grote letters. Weder een Russische divisie totaal vernietigd?... Neen: Mannerheimlinie vruchteloos bestookt. Russische verliezen gestegen tot meer dan 33.000 man... Dus het gaat helemaal niet goed en het verwende kind moet zacht en geleidelijk uit zijn sprookjesdroom worden gewekt. Vroeger kreeg hij van moeder na den lepel levertraan altijd een klontje. Aan de dagelijkse divisies moest eens een eind komen, maar drie en dertig duizend man zijn dan ook een hele klont... Levensloop van den nieuwen opperbevelhebber.. En wéér een deskundige over de Indische slagkruisers. Nederland, het land der deskundigen. Ze zijn het nooit eens en ieder is er op zijn eigen, oorspronkelijke manier tegen en vernietigt de anderen, die er op de verkeerde manier tegen zijn. Deze mijnheer is er ook tegen, ander- | |
| |
halve kolom lang... Verder geen nieuws, alleen een statistiekje met plaatjes over het aantal tanks. Ieder figuur 1000 tanks. Duitsland heeft er, goed geteld, op den kop af 3000. Frankrijk en Engeland samen 3500, dus de Duitsers kunnen beter thuis blijven. Ontleend aan Handbook of War. Zij schijnen goed ingelicht over elkaars krachten.
Tien over zeven, nog geen Michel te zien. Hij kon zijn wagen wel wat menselijker in de garage zetten; je kunt er nauwelijks met je fiets langs. Westerse plutocraat...
Quinten is van oordeel, dat de plechtigheid goed is verlopen. Toen de officieren en onderofficieren inrukten, is hij in den donkeren hoek achter het kamerschot blijven staan en kon een groot deel der gezichten zien. Zij waren zo vol aandacht, dat zij hem heel dit uur niet eens opmerkten. De baas sprak heel gewoon, zonder grote, hoogdravende woorden, maar je kon voelen, dat hij het meende, en dat maakt juist het grote verschil. Want vroeger is Quinten in Mokum vaak gaan luisteren naar politieke redenaars. Je had er, die bliksems aardig konden poekelen, maar al te vaak kon hij voelen, dat het maar hol gegons was, dat zij er niet met hun hart bij waren, te zeer uit op reclame voor zichzelf. Dat werd op den duur afschuwelijk vervelend. Maar zo dwaas kon het niet zijn, je kon erom lachen of huilen, als de vent het eerlijk meende, was het altijd de moeite waard.
En de kapitein heeft ze laten lachen, dat hoort erbij, maar het ging gelukkig vanzelf. En toen hij zei, dat zij er trots op moesten zijn in een tijd als deze hun land te dienen, kon Quinten duidelijk zien, dat er contact was. ‘Als je over straat loopt, steekt dan je neus in de lucht, maakt jezelf een paar duim langer en zorgt, dat de meisjes naar je kijken,’ zei hij. Dat ging er in!
En ongemerkt heeft hij den karbouwtjes een pluim op- | |
| |
gezet. Ze moesten steeds bedenken, dat zij ingedeeld waren bij een specialistencompagnie. Dat wilde zeggen, dat zij waren uitgezocht voor moeilijker werk, en dat was geen toeval. Het was een onderscheiding, die zij verdiend hadden bij het examen. En de besten onder hen zouden worden opgeleid tot onderofficier. Daarbij werd de hele man afgewogen; niet alleen zijn kennis, maar heel zijn optreden en vooral zijn sportiviteit. Wie zijn lesje keihard van buiten kende, maar er bijliep als een slappe frederik-fluweel, was onbruikbaar.
Groot gelach, toen de kapitein den frederik-fluweel begon na te bootsen in houding, gang en manieren. Was dat even uitgeslapen? Het was hun eigen manier van doen, wat zij uitlachten.
En dan onze compagnie! Wij waren specialisten en juist daarom was onze compagnie bij alles haantje-voorop. Nu zouden ze wel merken, dat wij veel tijd moesten verdoen in de seinzaal en rond de stukken, terwijl ‘gewone’ compagnieën marcheerden. Maar ze begrepen toch zeker, dat wij ons door niets of niemand ‘eruit’ lieten lopen, bij welken mars dan ook. Andere onderdelen konden misschien uitvallers hebben, ònze compagnie zou compleet thuis komen, al moesten we mekaar dràgen! Bij exercities en defilee sloeg onze compagnie het beste figuur, dat stond vast. En wat de mitrailleurs betrof: de hindernis, waar wij niet met de stukken en karren voorbij kwamen, moest nog uitgevonden worden!
Ja, toen zaten ze steil omhoog en balden reeds hun vuisten... Dat leek een fijne kapitein, zeiden ze na afloop en toen heeft Quinten er de boter bij gedaan. Onze compagnie had veruit den besten kapitein van heel het bataljon!
Na den middag is de baas met de eerste ploeg naar de gymnastiekzaal gegaan en heeft meegespeeld in zijn zwembroekje. Toen is hij bij de exercities gaan kijken, maar is
| |
| |
niet lang gebleven en heeft niet staan vitten op kleinigheden. Hij heeft gezegd, dat je pas respect voor jezelf kunt hebben, wanneer je recht en fier in de houding staat, als een man. En het was geen poppenkast, het was een oefening in zelfbeheersing... Den langen, witten Hopland heeft hij op den schouder geklopt. Een reuzenkerel, de trots van de compagnie, maar hij moest zorgen, dat zijn schouders een eind achteruit kwamen en dat was makkelijk genoeg, als hij er zelf maar aan dacht. De luitenant van de gymnastiek zou wel zeggen, welke oefeningen hij moest doen. En de anderen zouden eens zien, wat een prachtfiguur ‘onze reus’ zou hebben over veertien dagen, als hij met verlof ging naar Oirschot. De mensen zouden elkaar aanstoten en vragen, of dat diezelfde Hopland was, die vroeger zo krom liep... De jongen stond te stralen, omdat de kapitein wist, dat hij uit Oirschot vandaan was. En Oirschot was een mooi dorp, waar niets dan flinke mensen woonden.
Wel, hier en daar zag je den eersten dag nog een paar verlaten gezichten, maar na den dienst waren ze op alle kamers zo vrolijk als visjes in de zon.
En toen kwam de foerier met de langverwachte kleding naar huis gereden. We waren op veel voorbereid, maar zo'n uitschot had niemand verwacht. Er was maar een dozijntje nieuwe uniformen, zeldzame maten, en de rest was gedragen, kaal en vormloos. Van het nieuwe model ballonbroekje, waar de jongens zo dol op zijn, omdat het al op een heuse rijbroek gaat lijken, waren er tien. Overigens niets dan die oude, gehate ‘kachelpijpen’. En het is haast niet te geloven; er zijn veldjassen bij, die hun vaders en ooms anno veertien hebben gedragen, met platte, blinkende messingknopen en tierlantijnen op de achterpanden.
De ouwe had meteen duizend graden en sprak van een dolkstoot in den rug. Hij had de jongens aangespoord om
| |
| |
trots te zijn op hun uniform. Maar in dit soort lompen konden zij zich alleen belachelijk maken met de veelgeprezen fiere houding. Je zou er je klewang bij neersmijten...
En zodra de karbouwtjes hun kleding hadden aangepast, noemden zij zich de Voddenrapers van Parijs.
|
|