| |
| |
| |
[53]
Vier en twintig uur later gaat hij de proefdieren nog eens bekijken... Poor brutes! heet dat in zijn Engelse romans... Zij leven nog, maar zijn bereid te sterven. Voor de wetenschap, een roemvolle dood!...
De marrnotjes zitten te bibberen van koorts, ofschoon hij gisteren het kooitje zorgzaam bij de radiator heeft gezet. De haren staan rechtop. Van hun vinnige, schietende beweginkjes is niets overgebleven; als hij hen aanport, verplaatsen zij zich als slaapwandelaars. En hun juwelen oogjes zien er uit als vuil glas.
Hij telefoneerd den portier, laat de dieren naar de gascel brengen en krijgt even later de lijkjes terug. Al spoedig ligt de eerste op zijn rug, de pootjes uit elkaar gebonden, op het sectie-tafeltje. Met scalpel en pincet legt hij de built open en zoekt de milt op. Weer maakt hij de preparaatjes volgens Raebiger - ja, alles zit stampvol: milt, hartebloed en de andere cavia...
Eerst nu staat zijn diagnose wetenschappelijk vast.
Thuis toont Truus hem het telegram van den domineeveearts Brenner: Arriveer morgenavond motorfiets Dombergen... Bovendien heeft zij Dacka al om haar pink gewonden... ‘Als 't moet, dan moet 't,’ heeft hij gezegd. ‘En heel graag zelfs.’
Die avond komt Floor om reisplannen te bespreken...
‘Vreemd, dat jullie nooit verder schijnt te kunnen komen dan België!’ zegt Truus na een poosje en de twee kijken elkaar even aan als betrapte dieven.
| |
| |
Er is ook nog een brief te beantwoorden van monseigneur Braspenning. ‘Over de penningen die nog niet verbrast zijn,’ zegt Vlimmen geestig en hij zal dien meneer eens even op 'n nette manier de waarheid zeggen! Eerst 'n kladje...
‘Doe het niet!’ raadt Dacka. ‘Je bereikt er niets mee; ze lachen je uit!’
Maar Vlimmen is nog zo onder de indruk van alles, wat de oude dokter Verbeek heeft gezegd, dat hij zich nu eens niet zal laten kisten en dadelijk van leer trekt... Hij begint met monseigneur uitermate beleefd en hartelijk te danken voor de vele en grote moeiten, daarbij aannemende, dat monseigneur àlles in het werk heeft gesteld om dit zeer dwaze ‘huwelijk’ ongedaan te maken. Nu de zaak echter weer op niets is uitgelopen, wil hij monseigneur toch even duidelijk maken, hoe hij op het ogenblik over deze resultaten denkt. Hij is namelijk tot de overtuiging gekomen, dat er in de roomsch-katholieke kerk, hoewel deze van de daken verkondigt, dat zij de verpersoonlijking is van het recht, geen recht te verkrijgen is, wanneer dit niet geheel en al met haar belangen strookt. Hij is steeds angstvallig buiten het verloop van de zaak gehouden en weet dus zo goed als niets van de inhoud der procedure. Maar dit weet hij met volstrekte zekerheid: als zijn huwelijk niet ontbonden kan worden, dan had geen enkel ander huwelijk ter wereld ooit ontbonden mogen zijn, hoe aanzienlijk en rijk de... de...
‘Aanleggers,’ helpt Dacka. ‘Maar schei nou uit! Dadelijk ga je nog in de ban en mag er geen enkele roomskatholieke koe nog door jou behandeld worden.’
... de aanleggers, die wèl succes hadden, ook mogen zijn. En hij zal van nu af zijn eigen weg gaan, is er. namelijk grondig van overtuigd, dat hij door een tweede huwelijk God niet zal vergrammen...
‘Dàt is 'n mooi woord!’ prijst Floor. ‘Recht van de
| |
| |
preekstoel... Maar mag ik 'ns bescheidenlijk naar je aanstaande informeren?’
Dacka wordt verzocht te stikken en Vlimmen schrijft koppig verder: Want hij zou met den besten wil niet kunnen geloven in een God, die zo wreed zou zijn en de eenvoudigste beginselen van rechtvaardigheid met voeten zou treden op een wijze, als de katholieke kerk het in deze gedaan heeft. Wat het overblijvende geld betreft, verzoekt hij monseigneur beleefd, dit te willen bestemmen voor de een of andere liefdadige instelling, waarbij hij als enige voorwaarde stelt, dat het geen katholieke instelling mag zijn, of een instelling, welke ook maar in enig opzicht met de katholieke kerk in verband staat...
‘Wat heb je dààr nou aan?’
‘'ns Kijken wat hij doet. Dat geld heeft hij dus in de hand en als hij het vertikt, geeft hij daarmee te kennen, dat de niet-katholieke armen of blinden of doofstommen wat hèm betreft kunnen creperen.’
De volgende avond zit hij te lezen, zo maar 'n beetje hap-snap en slechts half geboeid, want ieder ogenblik kan de vervanger aankomen. Truus is boven om de laatste hand te leggen aan de logeerkamer.
Aanvankelijk let hij er niet op, maar stilaan begint het hem lelijk te vervelen, dat jeukende plekje langs zijn neus, waarvan hij maar niet kan afblijven. Het lijkt wel, of er een buitje komt opzetten en daarom gaat hij naar de apotheek om eens te kijken, of er iets puisterigs te zien is. Juist als hij in de gang komt, wordt er gebeld, en trekt hij de deur open...
In het halfduister van de voortuin ziet hij iets geels in gebukte houding; de massa stijgt dan dadelijk voor hem op, een zuil in lichtgeel leer en er schijnt geen eind aan te komen. Vlimmen is niet van de kleinsten, maar nu staat hij toch omhoog te kijken naar een leren motorkap
| |
| |
en een stofbril... Goeie genade, wat een mannetjes-putter! Een bokser? Nee, 'n Viking!...
‘Doctor Vlimmen?’
‘Komt u binnen, collega.’
Maar eerst zullen ze de motor in de garage zetten en de koffer losmaken... De lange, leren jas schijnt een wolle van frisse polderlucht mee te brengen uit het Noorden. ‘Ik hoop, dat ik niet te laat ben, meneer Vlimmen. Dacht al eerder hier te zijn, maar ik had een beetje pech met de ponten.’
Nu het dikke leren harnas wordt uitgetrokken, blijft er toch iets menselijkers over, ziet Vlimmen... 'n Knappe kerel en helemaal geen dominee, zo met die lichte, glundere spleetogen. Die zelfde ogen heeft hij gezien op het portret van een of ander Zuid-Afrikaans kopstuk, dat vaak in de krant staat, Generaal Smuts of zoiets...
Ze zitten nog maar juist in de voorkamer, als Truus binnenkomt, en Vlimmen is weer eens trots op zijn zuster. Als hij hen voorstelt, komt de reus snel omhoog uit de lage stoel en zij staat haar ogen uit te kijken. Dan wordt ze ondeugend:
‘Hoe zit dat eigenlijk, meneer Brenner; moet ik eerwaarde tegen u zeggen?’
Vlimmen zit stom-verbaasd en Brenner begint te loeien van pret... Nee, zo ver is het niet met hem gekomen!...
Terwijl de whisky ingeschonken wordt, begint hij te vertellen... Hij komt uit een oude Vrijstaatse boerenfamilie; zijn vader en al zijn ooms hebben tot het laatst toe gevochten; eerst onder Koos de la Rey en later onder Christiaan de Wet... Nu zijn die ouwe Hollandse boerenfamilies in ‘Suid-Afrika’ dikwijls erg bijbels, moeten ze weten. Hoe het eigenlijk kwam, weet hij zelf niet, maar thuis stond nu eenmaal vast, dat hij dominee zou worden; vooral bij zijn moeder. Dus werd hij naar Hol- | |
| |
land gestuurd voor de studie en hoe meer hij studeerde, hoe meer hij tot de overtuiging kwam, dat hij vooral géén dominee moest worden, want toen hij de zaak van alle kanten goed had bekeken, geloofde hij er niets meer van, en vóór die tijd een bliksems klein beetje... Kort voordat hij afstudeerde, stierf zijn moeder en schreef hij aan zijn vader, dat hij om moeder niet te leur te stellen altijd had gezwegen, maar dat hij er al sinds jaren niets meer voor voelde en liever veeartsenijkunde ging studeren. De ouwe heer schreef terug: Als jij liever veearts is, moet jij daarvoor gaan leer, en geen dominee wor nie... Raadde hem toch aan, wèl zijn laatste theologisch examen te doen: want je kon nie weet nie... Met andere woorden: als je eenmaal veearts bent, wil je misschien weer dominee zijn!...
Vlimmen is al dadelijk overrompeld door de goedige, kinderlijke manier, waarop deze vervaarlijke kerel zit te babbelen. En opeens ziet hij, hoe geamuseerd en gespannen Truus toeluisterd... Nou, de dominee schijnt in de smaak te vallen!...
Brenner heeft toen nog examen moeten doen in de B-vakken van het gym en met dat al is hij nu ruim elf jaar in Holland. Maar op 't eind van dit jaar gaat hij toch terug naar die ou Transvaal, want het is al een uitgemaakte zaak, dat hij een goevernernentsbetrekking krijgt in Durban...
Als het gesprek op de ‘Sappen en Natten’ komt, geraakt Vlimmen in de war... Het ding bij zijn neus zit hem verschrikkelijk te hinderen, het wordt steeds dikker en nu voelt hij onder zijn gezichtshuid een harde streng, die van zijn neusvleugel tot onder zijn linkeroor loopt.
‘Wat doet u daar toch allemaal aan uw gezicht?’ onderbreekt Brenner zichzelf. ‘U hebt daar 'n hele rooie streep gekregen!’
‘Ja, ik weet 't niet. Ik voel alleen maar jeuk.’
| |
| |
‘Ik zou maar oppassen, want in de spractijk vang je licht 'n infectietje en op die plaats word je 't niet zo gemakkelijk baas.’
Vlimmen gaat naar de apotheek om zich te bekijken... O, dat valt erg mee; het voelt veel dikker aan, dan het in werkelijkheid is. Het beginpunt schijnt een heel klein zweertje te zijn op zijn neusvleugel. Eens goed betten met alkohol... Veel bizonders zal het niet zijn, want hij voelt zich zo fris als 'n hoen...
Hij tast eens naar zijn halsldier en deze voelt toch iets pijnlijk aan, als hij er op drukt.
Die nacht slaapt hij even vast als anders, maar 's morgens voelt hij zich te ziek om op te staan van een koorts, die toch maar 38.6 haalt en volgens zijn opvatting dus niets te betekenen mag hebben. De streepvormige zwelling naar zijn oor is twee vingers dik en hard. Ook zijn neus en zijn bovenlip zijn afzichtelijk gezwollen... Hij voelt, dat hij in bed moet blijven en dat valt hem lelijk tegen... Vandaag had hij Brenner wat wegwijs willen maken, hem introduceren op het slachthuis en meenemen op practijk om eens te laten zien, hoe een oud, ervaren veearts met de boeren en het gedierte omspringt...
Truus schrikt er van en wil dadelijk den huisarts laten komen. En op het zelfde ogenblik denkt hij voor het eerst aan miltvuur.
‘Laat liever de notaris komen!’ zegt hij in zijn eerste schrik. ‘Gisteren en eergisteren heb ik tot over m'n oren in 't miltvuur gezeten, dus je begrijpt wel, dat een dokter me niet kan helpen.’
Zij wordt bleek en haast zich de kamer uit. Dop, die niet verder mag komen dan de drempel, zegt: ‘Waarom ga jij niet naar 't ziekenhuis?’
‘Ik vind 't gezelliger om hier - ’
| |
| |
Dood te gaan, wilde hij zeggen, doch maakt er gauw ‘ziek te zijn’ van.
‘Morgen ben je weer beter,’ beslist de kleine, zoals hij dat toen zelf iedere dag te horen kreeg.
Hij hoort, dat Truus op een draf je naar de logeerkamer is gelopen en aanklopt. De deur gaat daar open en er wordt heftig gefluisterd. Even later verschijnt Brenner, Zeer geweldig in een wijde, gestreepte pyama. Er zit nog scheerzeep op z'n wang en zijn blond, golvend haar staat woest overeind.
‘Goeie morgen!... Nou, dat ziet er niet fraai uit... Maar hoe wil je nou, dat het zo maar ineens rniltvuur is?’
‘Waarom niet? Eergisteren ben ik er nog mee aan 't knoeien geweest. Eerst de koe gekeurd - zonder dat ik er op verdacht was - en toen sectie op de marmotten. Ik had hier 'n puistje - je kunt het nog zien - en onwillekeurig strijk je d'r 'ns langs. Een vlieg kan je ten slotte nog wel de das aandoen.’
‘Ik heb nergens gelezen, dat je van miltvuur zo'n hoofd zou moeten krijgen. Zoveel vocht hebben die krengen niet nodig... Die dikte heeft niets van een miltvuur-karbonkel, zou ik zo zeggen. En 't puistje is nauwelijks te zien... Miltvuur lijkt me 'n beetje àl te geleerd. Als je 't mij vraagt, is het 'n doodgewone boerenbelroos!’
‘Maar ik ben hondsziek van dat beetje koorts!’
‘Nooit belroos in de familie gehad?... A-hà!... Wat ik er van gezien heb, was niet aan te bevelen, hoor! Maar na veertien dagen ben je weer het heertje.’
- Die lange sla-dood had medicus moeten worden, besluit Vlimmen... Praat de patiënten het bed uit...
Ballot, de huisdokter, komt en doet halfslachtig... Een zwarte zalf, ichtyol, zal geen kwaad kunnen. En 't zal wel 'n paar weken duren... Wat het is?... Tja, dat zullen we even moeten afwachten... Miltvuur?! Nee,
| |
| |
daar gelooft hij niets van; dat zou hem erg verwonderen...
- Van miltvuur weet je nog minder dan ik, denkt Vlimmen. Dàt weet ik en jij weet, dat ik het weet, en dat weten we allebei...
Truus dringt aan op een specialist... O ja, dat kan! Helemaal geen slecht idee...
's Middags wordt Vlimmen steeds zieker en zijn temperatuur loopt op tot 39.3. Zijn gezicht is nu zo gezwollen, dat hij nauwelijks zijn ogen kan openen. Af en toe sluimert hij in en droomt van griezelige bandietentronies met het mes tussen de tanden, zo vreselijk als hij die zelfs in de film nooit heeft gezien. Ze komen langzaam op hem afsluipen in het donker, sluiten hem van verschillende kanten in en hij kan zelfs niet weglopen.
Als hij wakker schrikt, badend in het zweet, laat de gedachte aan miltvuur hem niet los... Onbegrijpelijk, dat Robert Koch, die de krengen ontdekte, zich niet heeft geïnfecteerd, toen hij in zijn keukentje de muizen met een puntig stokje wat bloed van een miltvuur-koe onder de huid bracht, sectie deed op de: gestorven muizen en met hun bloed weer nieuwe muizen besmette... Zo gauw schijn je het dus niet te krijgen... Het kan wat lijden! Daar heb je bijvoorbeeld het verhaal van Jaarsma, den opzichter van de veeartsenijkundige dienst: Een krengenslager, zou het verdachte kadaver openen voor sectie. Daarbij stak de vent, als hij zijn beide handen nodig had, telkens het bloederige mes in; de mond. Toen verbieden niet hielp, werd hij weggestuurd en zette zijn zoon het werk voort: Geloofde ook wel nie aan die smoesjes, maar als de heren het nie wilden hebben, zou hij 't nie doen... De koe had zo veel miltvuur als je maar verlangen kon en de slagers bleven gezond. Maar als je Vlimmen heet, neem je alle voorzorgen en ben je d'r tòch bij... Een reisje gaan maken! Laat hem geen bui- | |
| |
tennissigheden op touw zetten, want dat loopt altijd verkeerd af...
Een paar jaar geleden op de Hoge Brakken, bij Bartje van Doren - of is het Jantje van Doren? Hij kan die twee broers nooit uit elkaar houden... Enfin, die geloofde ook niet aan die smoesje en vertikte het halsstarrig om zijn ander vee uit de wei te halen, waar een koe aan miltvuur was gestorven. Toen de volgende morgen zijn paard dood lag en binnen enkele dagen nog twee koeien, was Bartje - of Jantje - wel bekeerd...
De koorts speelt hem parten. Hij blijft zichzelf genadeloos doorzagen over kleinigheden, die zich opblazen tot levenskwesties... Moet nu toch eindelijk eens te weten zien te komen, of die Van Doren van de Hoge Brakken Jantje heet of Bartje, anders geeft dat weer gezanik met de kwitanties... En die c van vergift is nog steeds niet veranderd! Laat hij nu toch eindelijk eens de schilder er bijhalen! 't Is géén gezicht; je kunt eigenlijk geen fatsoenlijk mens op de apotheek laten. Zo'n stommiteit neemt het hele cachet weg...
Waar blijft die geleerde specialist nou...? Als hij een beetje meer macht had en zich maar juist kon roeren, ging hij op de apotheek even een preparaatje maken van zijn eigen bloed. Maar hij kan haast niet eens liggen van de pijn. En als 't een miltvuur-karbonkel is, hoeft hij zich immers niet uit te sloven, is hij van alle last af in twee dagen tijd. Roemvolle dood voor de wetenschap, net als de marmotten...
Wacht even, wanneer gaat dat maaltje van Pietje Mulders nu kalven? Dat moet hij in de gaten houden; straks even met Brenner over praten. Niet vergeten! Hij heeft duidelijk genoeg gezegd, dat hij in ieder geval bij het kalven wilde zijn, maar ja! Kun je begrijpen! Terwijl hij hier ligt te stinken in die zwarte zalf, zijn ze bij Pietje Mulders misschien juist bezig het maaltje met man en
| |
| |
macht in stukken te trekken, de hengsten. Daarmee is heel zijn prachtige operatie ongedaan gemaakt... Als Brenner daar morgen in de buurt komt, moet hij toch even gaan kijken... Wist hij de datum maar; misschien is het allang gebeurd en is alles vanzelf gegaan. Kan hij het niet ongeveer berekenen?...
Maar wachten tot Brenner komt... Die is nu naar Keeske Wouters. Zou hij de weg kunnen vinden? Wat zal dat kleine Kiske staan op te kijken tegen dat gevaarte!... Watt en Half-Watt!...
Truus heeft aan weerskanten van het bed een glas citroen gezet, omdat hij zulk een ondraaglijke pijn heeft, wanneer hij zijn gezicht moet omdraaien op het kussen. Een kwartier lang ligt hij te aarzelen en kan maar niet besluiten tussen het rechtse en het linkse glas, want nu ligt hij juist vlak op zijn rug. En zonder tot een besluit te komen doezelt hij weer weg...
Intussen staat Truus zich verschrikkelijk kwaad te maken aan de telefoon. Na vier maal opbellen heeft zij eindelijk Vermeeren, den specialist, te spreken gekregen. En nu verneemt ze, dat meneer alleen wil behandelen, als de patiënt in het ziekenhuis wordt opgenomen, en dat hij er overigens niets voor voelt op Zaterdagmiddag... Een anderen specialist? Nee, hij zou niet weten wie - dag mevrouw!
- Zou je zo'n vent nou niet z'n hart in z'n handen geven?...
Nu probeert zij Ballot weer te pakken te krijgen en heeft er al haar geduld bij nodig. Zij spreekt daar met een verpleegsterachtige juffrouw, die er al jaren in huis is... Want mevrouw is veel te ziekelijk om het hele huishouden en de hele practijk na te lopen. O, zo ziekelijk is ze altijd, behalve op het carnavalsbal in Hagenburg... Hallo? Dokter is waarschijnlijk in het ziekenhuis, volgens de juffrouw... Een poosje later: O, is dokter niet in
| |
| |
het ziekenhuis? Dàn zal dokter waarschijnlijk zijn bij de familie Jansen-De Beer in de Berkenlaan, want daar heeft dokter 'n bevalling... Is dokter daar ook niet? Ja, dàn weet ze 't zelf niet meer!...
Eerst na een vol uur belt Ballot uit zich zelf op.... Ja, er is nog wel een specialist in de buurt, 'n jonge man nog: meneer Van Poortugaal... Nee, niet Den Beer Poortugael: gewóón Van Poortugaal, en ze zal hem het best kunnen bereiken aan het Sint-Barbara-ziekenliuis... Als mevrouw dan met meneer Van Poortugaal heeft afgesproken, wil ze wel zo vriendelijk zijn hem even te waarschuwen, want hij wil er zelf graag bij zijn...
Waarachtig! De eerste keer raak... Dokter Van Poortugaal is werkelijk in het ziekenhuis. En als hij daar klaar is, zal hij wel 'ns eventjes komen kijken...
Het bewuste ziekenhuis ligt twee straten daar vandaan, dus...
Om zes uur wacht zij nog en belt weer op, want een kwartier geleden heeft zij koorts opgenomen en gezien dat het dicht tegen de veertig loopt... Dokter Van Poortugaal is 'n half uurtje geleden uit het ziekenhuis weggegaan...
Een half uur? Het is 'n afstandje van vijf minuten te voet! O-o! Ze gelooft niet, dat in de buurt van Dombergen 'n varken ooit zo lang op een dokter heeft moeten wachten...
Eindelijk, bij zevenen, wordt Vlimmen weer eens druipnat wakker van de boeventronies, die te veel opdringen, en ziet twee ernstig kijkende mannen boven zijn bed... Meneer Van Poortugaal - aangenaam!...
Het blijft bij kijken en een sigaar, die Vlimmen presenteert om te laten zien, hoe koel hij nog is bij veertig graden. Dan stelt de jeugdige specialist plechtig de diagnose erysipelas, wat Ballot ook al gedacht had, maar om onverklaarbare redenen niet gezegd heeft...
| |
| |
Vlimmen zou hebben gelachen, als zijn gezicht niet zo'n helse pijn deed... Erysipelas! Die lange Afrikaan heeft ‘raakgeschiet’! Doodgewone boeren-belroos, noemt hij het... Maar er valt niet mee te spotten; nog nooit is hij zo ziek geweest. Ziek als 'n koe met kopziekte, veronderstelt hij.
Het consult duurt vijf minuten - de sigaar inbegrepen - en kost vijf en twintig gulden, die Truus uiterst vriendelijk beneden maar meteen even zal overhandigen... 't Is voor niets! grinnikt ze bij zichzelf. Voor zo'n bedragje hoeft Jan als veearts après-tout maar twee keer 's nachts uit zijn bed om tien tot twintig kilometer ver op een mest-stal 'n koe te gaan verlossen met totale embryotomie, wat maar 'n uurtje of drie-vier duurt, en we zijn weer kiet!... Geen wonder, dat Vermeeren er niets voor voelde, als je bedenkt, dat hij zeker een kilometer hier vandaan woont. En dan voor vijf en twintig pop op Zaterdagmiddag, wat denken ze wel!... Dop moet vooral geen dierenarts worden; ze zal hem ‘specialist’ maken...
Beneden geeft ze Van Poortugaal zijn briefje en bedankt hem nog hartelijk op den koop toe.
Maar dan zal ze zichzelf ook even betalen:
‘Dokter Vermeeren hebt u zeker nog niet ontmoet, meneer Van Poortugaal?’ vraagt ze allerliefst.
Vermeeren! Ja-zéker heeft hij die ontmoet. Hoe zo?...
Zij vindt zichzelf prachtig in haar gehuichelde verbazing, wrijft het telefoongesprekje met Vermeeren fijntjes en wraakzuchtig uit. Nu wordt er gebloost en gekucht, er worden wenkbrauwen gefronst, en zij geniet van de verwarring, voelt zich een heerlijke kat... Zie-zo, die is tenminste aangekomen. Vliegen jullie elkaar nu maar in de haren, on-be-schof-te rrrekels! ‘Dàg meneer Ballot. Dàg meneer Van Poortugaal. En dank u nog wel!’
| |
| |
Dop, de aanstaande specialist, mag even vanuit de deur welterusten-zeggen.
‘Nou ben jij net de neger van 't graf van Toetekamen!’ zegt hij,
Vlimmen begrijpt het niet zo gauw... Neger van 't graf van - o ja, dat was een tent op de kermis, met een uitgedoste neger ervoor. En dan die zwarte zalf en die dikke lippen... ‘Naar bed, duimelot!’
De volgende dag ziet hij nog steeds de angstwekkende boevengezichten met de glimmende messen, maar nu denkt hij: Stikken jullie maar, je bent toch lekker niet echt!... Dit is ook de enige verbetering, die hij kan bespeuren. Hij weet nog steeds niet, hoe hij zijn hoofd moet neerleggen... Drinken en zweten, dat hij twee maal per dag droge lakens moet hebben... Brenner zal heus bij Pietje Mulders gaan horen, wanneer het maaltje moet kalven... Truus zal den schilder laten komen en dan moet meteen de hele apotheek maar een beurt hebben; donkergroen zal het beste zijn... ‘Ik was zo bang, dat die khakies mij zou vang / En over de zee weg-stuur,’ zingt Dop steeds door, ofschoon Truus het hem telkens verbiedt. Dat heeft hij van ‘Oom Wessel’ geleerd, het liedje van die ou Transvaal... Die jongen is dol op Brenner, volgens Truus en zij zegt het veel uitbundiger, dan hij van haar gewend is... Dacka komt op bezoek, vraagt of die kop zo blijft, en steekt de draak met zijn reisplannen...
Zo gaan er dagen voorbij... Brenner is bij Mulders geweest. Het maaltje heeft al begin Maart gekalfd en 't ging zo vlug, dat ze niet eens tijd hadden te waarschuwen... Er glinsteren twee vonkjes door zijn gezellige, brede oogspleten: Die lui waren bèst te spreken over dokter Vlimmus!... Daar onder bij die milies bij die groen doringboom... De schilder zal prijs opgeven...
| |
| |
Mijn peerd is dood en mijn os is lam... Die van de Hoge Brakken heet Bartje en die van de Genoen-Hoeken heet Jantje van Doren. En 't is gemakkelijk genoeg te onthouden: Brakken-Bartje, Bartje-Brakken... 't Is te ver om te gaan en te kort om te rij... Van Neerwetten en Kees van Bemmel hebben het voor elkaar, zegt Dacka. 't Schijnt, dat die roodharige al geen andere uitweg meer ziet dan trouwen... Daar onder bij die groot ri-vier... Complimenten van Frieke Uitewillegen en hij heeft liever dat 't briefke voor 't veefonds door den dokter-zelf wordt getekend; als dieje kleine leerjongen van Vlimmuzze het doet, krijgt Frieke er misschien maar last mee. En zeg, dat ie gauw beter wordt, want we kunnen hem nog nie missen. Als ie zin heeft in 'n paar jong' haantjes of 'n koppel duiven, moet ie 't mar weten te zeggen... Daar waar mijn Sa-rie woon...
Eerst na vijf dagen wordt hij wakker zonder zich terug te vinden in een zweetbad. Water, dat hem al die tijd een godendrank toescheen, is weer water. Voor het eerst kan hij geheel opgaan in de dagelijkse rapporten van Brenner...
‘'n Leuk taaltje, dat Brabants,’ vindt deze.
‘Leuk?! Volgens de deskundigen wordt in de streek van Dombergen het gemeenste dialect gesproken van heel Nederland!’
Maar Wessel Brenner vindt het leuk: Gisterenmiddag tegen 'n uur of vijf kwam hij bij Verkerk op de Lievendaal en zag, dat de boerin de koeien al in de stal liet. ‘Je doet ze al zo vroeg binnen, vrouwtje?’ vroeg hij... ‘Jao meneer dokter,’ zei ze. ‘Aanders staon ze daor mar te kloten en te mieteren aon dat hek!’... Bij Koolen vroeg hij aan de vrouw, of de koe goed afging: ‘O, schijten en zeiken doe ze goed,’ zei die dame. ‘Ze schet 'nen hele malse stront!’
| |
| |
Dat is nog niets. Vlimmen kan nog wel sterkere staaltjes aanhalen.
Nu gaat het sneller; de zesde dag heeft hij al trek in een sigaar. Ballot, die nu eenmaal gezegd heeft, dat het twee weken moet duren, houdt hem met veel moeite nog vier dagen binnen; desnoods opstaan, maar binnen blijven...
De tiende dag zit hij in de tuin en laat zich stoven in de zon. Dacka komt juist op het goede ogenblik, want daar is me zo-even 'n brief aangekomen van onzen besten monseigneur uit Rome!...
‘Luister: Den Heere Dr. J.M. Vlimmen. Anders niets.’
‘O wat ààrdig! Is ons monsinjeurtje gefroisseerd?’ vraagt Floor op strelende toon.
‘Stil, daar gaan we:
Uw schrijven van 3 dezer meende ik eerst onbeantwoord te laten. Op zoo brutale beleediging voor ieder priester en katholiek antwoordt men beter niet.
Bij nader overwegen acht ik het echter beter toch met een enkel woord te antwoorden. U mocht anders meenen dat op hetgeen Gij aan het adres der Kerk zegt, niet te antwoorden was.
U zegt namelijk “dat er in de kerk geen recht te vinden is, dat niet geheel en al met Hare belangen strookt” maar mag ik U dan vragen welke rechtbank ter wereld, indien zij onpartijdig oordeelt, iemand een eisch kan toewijzen, die door geen enkel bewijs als rechtvaardig bewezen wordt. En welk bewijs hebt Gij kunnen aanhalen om Uwe bewering: dat Uw huwelijk ongeldig is, te bewijzen?
Gij hebt niet alleen geen enkel bewijs kunnen aanhalen,
| |
| |
maar alles wat Gij en Uw getuigen bij het verhoor gezegd hebt, bewijst juist voor de geldigheid van het huwelijk, De advokaten hebben zelfs uit vrees van zich voor goed belachelijk te maken, de verdediging van Uwe zaak niet op zich willen nemen.
U zult toch niet van de kerk kunnen verlangen, dat zij alleen U gelooft tegen alle anderen in, tenuijl Uwe antwoorden op de door den rechter gestelde vragen daarenboven nog tegen Uwe zaak pleiten?’...
Hier begint hij lief te zwammen, onderbreekt Dacka. ‘Eerst heb je zelf uitsluitend antwoorden gegeven, die tegen de zaak pleitten en even later kan de kerk jouw stomme antwoorden niet geloven tegen alle andere in! Dus op grond van die goeie antwoorden van al die anderen zou de zaak weer wèl toegewezen moeten worden. Hij wilde het mesje van twee kanten laten snijden en nou snijdt hij zichzelf, de snoes!’
‘Maar hoe vind je die brutaliteit: Mijn bewijzen en mijn getuigen, die ik niet te zien kreeg? Is die man gek, of denkt hij, dat ik het ben?’
‘Hij is alleen maar uitgeslapen. Wat hij daar allemaal schrijft is niet voor jou bestemd.’
‘Hoe zo?’
‘Nogal eenvoudig: Uit je laatste brief heeft hij duidelijk genoeg kunnen opmaken, dat je door de teugel bent gesprongen en dat je met dit antwoord en trouwens met de hele zaak den boer op zult gaan, tegen alle bevelen tot geheimhouding in. Dus schrijft hij kalm langs jou heen aan den ongedoopte, die zijn brief te lezen krijgt. Hij weet zelf bliksems goed, dat jij niet de geringste controle hebt gehad op alles wat er in die procedure is bekokstoofd, dat je geen vierkante centimeter papier in handen hebt, en dat je er evenveel van kunt vertellen als Dop. De nous, chez nous, sur nous, sans nous! Hij zegt, dat 't 'n belachelijke zaak was, en mon- | |
| |
seigneur kan het toch weten, is 't niet? Vertel jij er nou 'ns iets anders van!... Ik vind, dat hij zich nu wel 'n beetje heeft schadeloos gesteld voor die grote blunder van toen hij schreef: Geef eens op wat je voor zo'n procedure kunt betalen... Maar ga verder.’
‘... Ingesloten zend ik U de cheque, welke ik van U ontving à Lire 1500 terug, plus nog Lire 420, die nog overig zijn van vroegere geldzendingen, waarvan het gezamelijk bedrag Lire 744 was.
U zal begrijpen, indien U althans kalm overweegt, dat ik op voorwaarden ah U stelt geen geld van U voor goede werken in ontvangst kan nemen. Trouwens ook zonder die voorwaarden zou ik dat geld van U niet hebben aangenomen na het beleedigende van Uw schrijven.
Met de verzekering, dat ik niet aan mijn priesterlijken plicht van voor U te bidden zal te kort schieten opdat Gij niet Uw tijdelijk en eeuwig ongeluk moogt inloopen, maar eerst tot kalmte zult komen alvorens dwaze en- ongeoorloofde stappen te doen, verblijf ik...’
‘Hoera!’ roept Dacka. ‘Daar zat ik op te wachten. En voel je het bedekte dreigementje? Denk om je tijdelijk welzijn, brave! Pas op voor je boterham, jij kleine man uit de goede, roomse stad Dombergen, die de kost moet verdienen onder de leden van de Noord-Brabantse christelijke boerenbond! Denk aan de mannetjesputters van de rooms-katholieke staatspartij, als je iets wilt bereiken aan het slachthuis!’
‘Ik sprak de ouwe dokter Verbeek uit Oetelbeek,’ begint Vlimmen, maar het volgende ogenblik zitten zij beiden met open mond te staren...
Daar, uit de serre, komen Truus en Wessel Brenner aanwandelen, lachend, dicht tegen elkaar, de armen ingewikkeld om elkaar gestrengeld... Door al zijn verbazing heen ziet Dacka, dat zijn rijzige, statige Walkyre naast dat groot stuk kanonnenvlees nu opeens zo'n teer,
| |
| |
kinderlijk poppetje is geworden... En als ze bij het tafeltje komen, vertellen zij met stralende, koortsige gezichten, dat ze ‘voorlopig zo'n beetje verloofd’ zijn...
De eerste ogenblikken is het zeer stil. Dan volgt er veel lawaai, gelach en gefeliciteer... Floor vindt ook, dat je zoiets beter dadelijk in 't groot kunt beginnen... Maar wanneer ze rond het tuintafeltje zitten, valt er een onhandig zwijgen. En juist op dit ogenblik klinkt vanuit de garage het heldere stemmetje van Dop: ‘En over de zee weg-stuur... Ik ben toen gegaan naar die...’
Dacka praat er snel overheen.
Die avond is het een dubbel feest. Bij de ‘erdoor gehamerde’ raadsbesluiten staat vandaag in de Dombergse krant de benoeming van Dr. J.M. Vlimmen tot onderdirecteur aan het Gemeentelijk Slachthuis.
|
|