| |
| |
| |
[52]
Nadat hij Mientje een beetje gerustgesteld naar huis had gestuurd, is Dacka de zelfde avond naar de Vlimmens gegaan met een gevoel, alsof hij Sinterklaas was. Truus begon dadelijk enkele adressen op te bellen... Zegt het voort!... Dacka heeft er een eind aan gemaakt, door met Pietje Peereboom te telefoneren... Dat was afdoende; dan kon je verder al je moeite sparen en wist morgen de hele stad het... Er is veel te veel whisky gedronken. Floor heeft twee maal gedanst met Truus op de muziek van de radio en voor de derde dans is zij naar bed gevlucht. Om kwart over twee heeft zij op de vloer van haar slaapkamer geklopt, omdat de heren tweestemmig en zeer vals ‘Happy Times’ begonnen te brullen. Zij zijn nog aan het worstelen geweest in de gang, want Vlimmen dreigde een plasje te gaan doen in de brievenbus van de dames Stroeks aan de overkant. Ten slotte lagen ze verlamd over elkaar heen als waanzinnigen te lachen op de deurmat.
Vandaag trekt het nieuwtje door de stad. Van der Kalck is gisterenavond reeds door Stein op de hoogte gebracht en nu hij naar het gemeentehuis wandelt, lijkt zijn waardige politie-agenten-pas iets veerkrachtiger, maar overigens kan niemand zien, hoe hij zich loopt te verkneuteren... Oh-la-là! 'n Kwade dag voor Huybrechts en de andere flinkerds van de Voogdijraad, Hij verwacht op de aanstaande vergadering enkele absentie's; de heren hebben zich toen in dit zaakje nogal snoezig
| |
| |
vergaloppeerd... Dus nu is het zogenaamde psychologische moment aangebroken om Vlimmen zonder verdere tam-tam te benoemen tot onderdirecteur. Want de Huybrechtsen moeten zich op 't ogenblik uiterst koest houden: Het jong Treeborg heeft het verschrikkelijk lelijk laten liggen volgens het ijzingwekkende verhaal van Notaris Boomke. Die had alle bizonderheden van zijn dienstmeisje: Een nichtje van dat; meisje, kind van twaalf jaar, heeft Zaterdag 'n armpje gebroken en meneer Treeborg heeft even 'n verband aangelegd. Zondagmiddag is de moeder met het kind weer naar den dokter gegaan, omdat het schaap zo lelijk deed. De schreeuwer was juist aan tafel en deed nog veel lelijker: Hoe ze 't in d'r hoofd haalde om hem op Zondag met zulke flauwiteiten lastig te vallen! Had even goed als wie-ook recht op één dag rust in de week!... Het kind stond er bij te huilen, maar er was niets aan te doen, ‘Morgen op 't spreekuur en daarmee uit!’ zei hij eenvoudig en smeet met de huisdeur. Maar Maandagochtend bleek, dat het armpje reeds vanaf Zaterdag was afgebonden door het slordige verband. Dat noemen ze necrose; daarmee sterven nu het handje en een stukje van de voorarm af, groeien in ieder geval niet verder, en het kind is voor haar hele leven door meneer den dokter gearrangeerd... Nu boffen ze geweldig, dat de vader een baantje heeft op de fabriek van Pa Huybrechts en wel een speciaal baantje voor dàt bedrijf, waarmee hij elders niet zo gemakkelijk terecht kan. Pa moet al bezig zijn de monden te stoppen met zijn duiten... Monden stoppen in Dombergen, hà-hà! Het enige wat hij kan bereiken is, dat de mensen geen klacht zullen indienen...
Kijk, zo wordt tegenwoordig nog een stad van tachtig duizend inwoners geregeerd: Vlimmen, de ingewerkte man, gegarandeerd goed en volkomen betrouwbaar, kan alleen worden benoemd in een zeer verantwoordelijk
| |
| |
baantje, omdat Albert van Neerwetten toevallig twee knechtjes hoort smoezen en omdat het fonds-patiëntje van Treeborg een handje zal moeten missen...
Zo-zo! ‘Arthur D'Hierneaux’ heeft waarachtig chance gehad en op het resultaat komt het ten slotte aan... Wat hàd hij 'n goeie neus, toen hij die benoeming uitstelde! Zo'n succesje doet je nog eens goed aan je botten...
Die avond wordt in de schouwburgzaal van Dombergen door een reizend toneelgezelschap ‘De Dienstknecht in Huis’ opgevoerd en de volgende dag verschijnt in de Nieuwe Dombergsche Courant niet alleen de recensie, doch ook een hoofdartikel en het is getiteld: ‘De Dienstmaagd in Huis’, wat zeer geestig gevonden wordt. Zoals altijd, heeft de hoofd-redacteur het over de goede, oude, brave tijd, toen in Dombergen nog de ware godsvrucht heerste en er niet op de socialistische partijen werd gestemd. Als contrast wordt verwezen naar enkele aandoenlijke en onmenselijke staaltjes van goede, oude dienstbodentrouw, zo als alle abonnee's dat reeds verwachtten. ‘... En ofschoon de redactie angstvallig vermijdt nader in te gaan op aangelegenheden, waarover zelfs onder volwassenen slechts kan worden gefluisterd, zou zij in haar journalistieke taak te kort schieten, indien zij niet hare diepe verontwaardiging uitsprak over zekere eerroovende machinatie's, die thans in Dombergen en omstreken algemeen bekend kunnen worden geacht en waarvan een achtenswaardig en vooraanstaand stadgenoot bijna het onschuldige slachtoffer was geworden...’
De bevolking is inderdaad verontwaardigd, het meest zij, die zelf dienstboden houden, en zij, die een half jaar geleden de ijverigsten waren in het lasteren. Vlimmen is opeens zeer in aanzien gestegen, ook bij zichzelf. Hij wordt gegroet door mensen, van wien hij zich slechts vaag het gezicht herinnert. Op aandringen van Truus
| |
| |
gaat hij voor het eerst op de drukke, ‘sjieke’ Vrijdagavond met haar naar de bioscoop, ofschoon hij haast zeker weet, dat het een snertfilm zal zijn... Op de foto's zie je niets dan mooie jochies met opgedirkte wijven in avondtoilet en niet één fatsoenlijke revolver!... Hun verschijning verwekt een opschuddingkje van elleboogstootjes en haastig gefluister. Hij krijgt wel een kleur, maar kan het toch niet onplezierig vinden. Enkele halve kennissen knikken herhaaldelijk, lachen breed en maken mimes, die als een soort gelukwens bedoeld zijn. Zij kunnen zich nauwelijks bedwingen eens te komen horen, maar nu Truus er bij is, wordt dat bezwaarlijk. Alleen Charles van Dijk, de populaire, toonaangevende bonvivant van Dombergen, dien Vlimmen in zijn eerste wilde jaren nogal vaak ontmoet heeft, roept; over vier fauteuils heen: ‘Dag mevrouw!... Zèg brave dokter, ik moet jou straks 'ns even hèbben!’ en er wordt hard gelachen, want die Charles van Dijk kan me toch uit de hoek komen!... Er zit in die lach een toon, waarvan Vlimmen het prettig warm krijgt rond zijn hart.
Voor de dames Stroeks is het een zware slag. Dora, de magerste, is het op de ingewanden geslagen en de dokter schrijft verandering van lucht voor, wat dan ook van hem verlangd werd... Want ze hebben wat te Verdragen! Giftig jaloers op de Stroeks'se superioriteit in al hun devote onderonsjes, komen de bevriende zélatrices, naaikringsters, congreganisten en andere autoriteiten van de Heilige Kindsheid in plukjes van drie of vier op bezoek en weten met ware struikroversvroomheid het gesprek steeds terug te brengen op dat gevalleke van Vlimmen hierover, dat nu toch heel anders uitgekomen is, dan ‘de mensen’ maar dadelijk wisten te vertellen... Nu ziet ge toch weer 'ns, hoe voorzichtig ge eigenlijk moet zijn mee zulke vuile praatjes maar dadelijk verder te vertellen! En hoe verschrikkelijk erg moet het zijn geweest voor
| |
| |
dieje mens; totaal onschuldig was ie, en de straatjong kwamen voor z'n deur staan zingen om hem te judassen.
Juffrouw Doornen, die door toedoen van de Stroeksen slechts twééde penningmeesteresse van de Graal kon worden, zodat ze eigenlijk voor spek-en-bonen achter de bestuurstafel zit, herinnert zich opeens, dat ze toen opgebeld werd - ze weet niet precies meer, of het juffrouw Jo of juffrouw Dora was - om 'ns gauw te komen kijken in de Beukenlaan, want - néé, nou moeten ze niet zeggen, dat 't nie waar is, want efkens later is er door één van hun tweeën wéér opgebeld, dat 't al afgelopen was, omdat de politie er tussen was gekomen. Bij Vlimmen hadden ze zeker gauw naar 't politiebureau getelefoneerd, werd er nog bijgezegd... Afijn, als 't nie zo is, dan heeft ze dat zeker gedroomd, maar in ieder geval is ze toch blij, dat ze zo'n akelijk getèrg nie gezien heeft...
Mevrouw van Aerschot - waarom die nou eigenlijk mevrouw moet hieten, begrijpt niemand; pas mee den oorlog is die zaak iets geworden, maar iedereen weet, dat hullieje vader vroeger mee lapkens op de markt stond, en alles bij elkaar is ze drie maanden getrouwd geweest en heure man is al meer dan vijf en twintig jaar dood; dat moet 'n klerkske zijn geweest op het kantoor van Huybrechts & Wagemakers; geen mens kende hem en later is er nooit-niemand meer op heur afgekomen, terwijl ze toch zot genoeg gedaan heeft om er nog ene te krijgen - mevrouw van Aerschot zegt brutaalweg, dat ze Vlimmen altij 'nen hele fatsoenlijke mens heeft gevonden. (Alsof ze toen nie even lelijk over hem heeft gedaan als heel de rest!) Hij is twee keer bij heur geweest voor de poes en hij was o, zo netjes, hoor! Nie dàt op aan te merken... Huh, ze had zeker verwacht, dat zo'ne jonge snuiter nog gekheid tegen heur zou maken ook nog...!
Enfin, het is niet meer uit te houden en het moest on- | |
| |
gelukkig treffen, dat ‘ons Jo’ er nog 'ne grote flater bijmaakte door te zeggen, dat de ouwers van 't meidje best mee grof geld omgekocht konden zijn, want Vlimmen had ommers pas vijftig duzend gulden geörven van dat rijk boerenvrouwke uit Meelst!... Dat was héél onverstandig van ons Jo en ze vlogen er dan ook mee z'n drieën tegelijk bovenop: Ja-maar, zó-iets zouden zij niet durven zeggen! Dan zouden Baron van Neerwetten en die twee boerenjongens óók omgekocht moeten zijn!... Ze sprongen op als 'n zakske mee vlooien; 't leek wel of ze moesten gaan vluchten voor zoiets... Dààr wilden ze niks mee te maken hebben, daar waren zij de zegsman nie van! Stelt uw eigen efkens voor, dat de-n-baron 't hoorde! Hij ging achter-mekaar naar de politie!...
Dora vindt het verschrikkelijk zunde, dat ons Jo zoiets heeft gezegd, want nou kunnen die kernollies overal rond gaan kleppen, dat Baron van Neerwetten volgens de dames Stroeks door Vlimmen is omgekocht... En dàt krijgen ze als dank, omdat ze heur eigen al die jaren voor goei' werken hebben uitgesloofd. Wat had er van al die kerkelijke verenigingen terecht moeten komen, als zij er niet bij waren geweest om alles te regelen? ‘Steunpilaren van de Heilige Kerk’, heeft de-n-deken gezee, toen ze de gouwe medollie kregen van de Congregatie... Afijn, Onze Lieve-n-Heer heeft zo veul geleden...
Morgen gaan ze dan maar voor veertien dagen naar Knocke. 't Is wel erg vroeg in 't jaar, maar het weer is gelukkig nogal draaglijk en op deze tijd is het nóg goedkoper. En die kwaai' tongen kunnen tenminste nie zeggen, dat 't maar 'n doekske voor 't bloeien is, want ons Dora is wezenlijk twee dagen in bed gebleven en ze weten heel goed, dat Ballot er iedere dag is geweest. Als ze terugkomen, zal 't wel weer 'n bietje gezakt zijn...
Ook Truus komt terug op een reisplan, dat zij al heeft voorgesteld kort na het legaat van Moederke Piggen...
| |
| |
't Zou wel goed zijn, dat hij er eens uitging, Alléén!... Maar hij voelde er niets voor: hardstikke winter en alleen op reis!... Wintersport?... Alsof hij op de Muggenberg, de Spinnekop en de Helster-hei nog geen wintersport genoeg had!... Floor uitnodigen?! O ja zeker, Floor dat is nou het zuivere type van 'n klaploper, weetje. Laat zich o, zo gemakkelijk mainteneren! Dat kun je immers niet doen...
Nu, in zijn feeststemming en bij het mooie weer, vindt hij het nog niet zo heel gek... 'n Week aan de zweef met Dacka! Zich grand-seigneur voelen, een half uur over zijn ontbijt doen zonder stinkende stallen in het vooruitzicht. Niet getracteerd worden op lekkere kalfsbiefstuk, wanneer je daarnet nog een warm kalf in vier stukken uit de koe gezaagd hebt... En vooral Leonieke! Want gisteren liep Jaantje toevallig voor hem uit de trap op. Ze is nogal 'n vief schuddegatje en toen hij omhoog keek, naar haar benen, en 'n reepje van haar witte dij zag boven de zwarte kous, voelde hij opeens weer die warme zwakte in zijn knieën...
Maar hoe krijgt hij Floor mee?...
Truus zal wel met hem praten en het voorzichtig weten in te kleden... Stein heeft bij de drie honderd gulden gerekend voor het proces, maar ten slotte hebben ze eigenlijk aan Floor te danken, dat 't meidje heeft bekend. Van Neerwetten krijgt die gouden vulpenhouder; ze zijn bezig er z'n wapen in te graveren. Dat was een idee van Dacka, en zelf zou hij niets willen accepteren? Hij is toch geen stiefkind? Ze zal er een grapje van maken, en hij doet 't wel.
‘Eerst moet de kopziekte helemaal achter de rug zijn,’ geeft hij toe.
Zodra hij de deur uit is, begint zij haar maatregelen te nemen en telefoneert met Utrecht om te horen of ‘Ja- | |
| |
gertje’, de regelmatige vervanger van Vlimmen, ter beschikking is.
‘Jagertje’ is de zwervende dierenarts, een romantisch verschijnsel. Hij zal nooit aan een vaste practijk gewennen. Drie kwart van het jaar vervangt hij zieke of afwezige collega's, hij rijdt alle soorten auto's en motorfietsen, kent bijna alle binnenwegen van Nederland, verstaat alle boeren-dialecten, past als een moeder op de kinderen en hangt in zijn vrije rijd den student uit.
Truus hoort, dat meneer De Jager op 't ogenblik aan 't vervangen is bij meneer Kluft in Gompers... Dat is minder goed getroffen; Jan zal bezwaar hebben tegen een wildvreemde en zijzelf zit er ook een beetje tegen op te kijken. Maar misschien is Jagertje over een paar dagen weer vrij?... Kluft opbellen.
Het zal niet gaan... Kluft vindt het erg jammer, maar hij zit met tuberculose-onderzoek en de eerste twee maanden kan hij Jagertje niet missen. Als het voor een paar dagen was en wegens ziekte, zou hij hem dadelijk sturen, dat begrijpt ze wel, maar een hele week en dan nog voor 'n plezierreisje, dat mag de Vlim niet van hem vergen... Maar laat hem Brenner nemen, die is waarschijnlijk vrij... Kent ze die niet? Die Zuid-Afrikaan, Vlimmen zal hem wel kennen. Hij is zowat 'n half jaar afgestudeerd. Pas nog een dag of veertien in Somme geweest bij Hafkemeier en die was er heel goed over te spreken... 'n Broekje? Nou, als ze hem gezien heeft, zal ze hem waarschijnlijk geen broekje meer noemen; hij is zeker de dertig al gepasseerd, want hij heeft eerst theologie gestudeerd en toen hij daar helemaal mee klaar was, vond hij het beter om maar veearts te worden in plaats van dominee... Ja, dat is wel lollig! Hij woont in Utrecht in de Obrechtstraat... De groeten aan de Vlim!...
‘Ja, daar heb ik van gehoord,’ zegt Vlimmen, als hij
| |
| |
thuiskomt voor de koffie. ‘Hij adverteert als vervanger in het Tijdschrift. Nou, probeer maar 'ns. In ieder geval 'n veranderingetje: 'n dominee in huis... Vloek niet te hard tegen hem, zeg!’
‘Vloeken?!’
‘Niet eens vloeken. Als we vroeger in Utrecht zo 'ns theologen op de kast hadden en je zei bij ongeluk: Och God! of: God bewaar me! of: God - ’
‘Ja-ja-ja!’
‘Dan verzochten ze je in dodelijke ernst, om zoiets in hun bijzijn asjeblieft achterwege te laten. Maar als er even later 'n mop werd verteld, zo vuns dat ie tegen de muur bleef plakken, lagen ze te rollen van plezier.’ ‘Dus ik moet hem smerige moppen vertellen?’ vraagt ze en trekt er een zeer strak gezicht bij.
Hij staart haar even met open mond aan... Zij en schuine moppen!... Dan valt hem op, dat ze de laatste dagen zo jolig is, en hij wordt er stil van, bespiedt tersluiks haar gezicht, haar figuur, de fraaie val van heur blond haar over slapen en oren. Zo oplettend heeft hij haar nog nooit bekeken... En dan overvalt hem weer de beklemmende gedachte, dat ze alleen voor hem haar mooiste levensjaren verspeelt... Kerels vinden haar allemaal een mooie vrouw; Dacka bijvoorbeeld... Zo'n meisje moest allang weer getrouwd zijn. Sjans genoeg! Hoe oud is ze nu? Volgend jaar dertig... Zou je niet zeggen, want toen ze trouwde, zag ze er precies eender uit. Dat zit hem zeker in die smalle heupen; gewoonlijk beginnen die lui al na één bevalling erg uit te dijen aan d'r basis... Wat heeft zo'n meisje eigenlijk aan haar leven hier in Dombergen? Dop, maar dat is dan ook alles... 't Zou te mooi zijn, als ze iets voor Dacka kon voelen, maar op zoiets is geen kijk meer, had al jaren geleden moeten gebeuren. En buiten zijn inkomentje kan die jongen hier geen cent verdienen... Toch eigenlijk
| |
| |
'n schandalige toestand... Ze zouden dan trouwens gauw ergens in het Noorden moeten gaan wonen - 'n gemengd huwelijk, oei-oei!...
Al piekerend rijdt hij tot dicht bij Riedel, waar zijn collega Van Severen de practijk doet, maar de boerderij valt onder het keuringsgebied van Dombergen... Een bloedplas wijst hem de weg; hij bonkt met de nikkelen hecht van zijn keuringsmes op de schuurdeur; klompen komen aanklossen en daar hangt de doorgehakte koe aan een geïmproviseerde takel. Kop, lever, milt, longen-enhart zijn opgehangen aan de dwarsbalk van de grote deuren. Op de vloer liggen de magen en darmen; de grote, groenachtige pens overheerst het griezelige stilleven.
De koe is behandeld door Van Severen en Vlimmen vermoedt niets kwaads, pakt het vlees met de handen vast en begint te snijden, doch al spoedig valt hem op, dat de organen zo sterk met bloed zijn doorschoten. Het hart is bijna zwart van de bloedingen onder de vliezen. De milt ziet er vlammig uit en lijkt iets verdikt... Nu komt het geval hem verdacht voor en hij houdt verder zijn handen angstvallig van het vlees. Voorzichtig neemt hij wat bloed op een glaasje, snijdt een stukje van de milt, pakt alles zorgvuldig in en ontsmet grondig handen en schoenen met pure valvanol.
Hij waarschuwt den boer: Oppassen, de koei heeft vermoedelijk miltvuur! En als ze niet weten hoe gevaarlijk dat is, zal hij 't hun bij deze even vertellen: als je 't krijgt, laat dan maar dadelijk den pastoor en den notaris komen. Met andere woorden: 't is dodelijk! Is dat goed verstaan?...
De boer schrikt er van... Hoe moet hij dan oppassen?...
Dat weet Vlimmen eigenlijk zelf niet... De koe is op stal de hals afgesneden. Toen is het kadaver naar de schuur gesleept en daar verder afgeslacht. Iedereen heeft
| |
| |
door het bloed gelopen. Ruim twintig kippen hebben een ware bloed-orgie gevierd... Enfin, ze moeten dan de schuur maar goed dichthouden, niets meer aanraken en zorgen, dat er geen dieren bij kunnen komen, zodat de kansen op besmetting niet groter worden, dan ze al zijn. Over een uur kunnen ze op het gemeentehuis al gaan horen of het werkelijk miltvuur is...
Op de terugweg moet hij stoppen voor de spoorwegovergang van de Seefhoek. Er staat reeds een wagen te wachten en door de achterruit van de oude Renault herkent hij de grijze kroeskop van Dokter Verbeek. Voor de eerste maal probeert Vlimmen het leven van den ouden heer eens gauw even te overzien en deze vage gedachte geeft hem een beetje kippenvel... Geen kinderen en zijn vrouw al jaren dood. Zijn hele leven in Oetelbeek gezeten en toch een fijne vent gebleven. Vrijdenker, die, naar hij zelf vertelde, zowat één keer in de drie weken zich 's zondags in de kerk laat zien ‘om de armen van geest, die het nodig hebben, geen verwarrend voorbeeld te geven’... Leeft - buiten de practijk - als 'n kluizenaar, op voet van zwaargewapende vrede met den pastoor en dus vanzelf ook met den burgemeester en de andere notabelen, ofschoon zij zich koest houden, hem zelfs als huisdokter hebben, want Verbeek heeft zijn positie en zijn naam onder de bevolking onaantastbaar weten te maken in ruim veertig jaar tijd... In zijn jonge jaren was het in Brabant voor aanzienlijke katholieken chic om liberaal te doen. Nu is het alleen verschrikkelijk onvoordelig, maar Verbeek is gebleven wat hij was, geeft zijn overtuiging voor geen enkele andere. Ruim veertig jaar dag in dag uit vrijwel geïsoleerd in het zelfde Oetelbeek zonder gek te worden, of zichtbaar te degenereren - integendeel! Dan moet die jongen van Vlimmen uit de grote stad Dombergen nog klagen!...
Hij zal even uitstappen om goeiendag te zeggen. En
| |
| |
misschien is de ontknoping van Hulshout nog niet doorgedrongen...
De oude heer zit een beetje te grinniken over ‘Le Canard Enchaîné’... Natuurlijk! denkt Vlimmen, toen deze ouwe knaap nog naar school ging, was Frans de enige fatsoenlijke taal van Brabant en Limburg... ‘Dag meneer Verbeek!’
‘Bonjour Vlimmen!... Ga je langs Oetelbeek? Dan kom ik bij je zitten. Als je tenminste niet te woest rijdt! Ga jij maar naar huis Willem!’ Dit tot den bejaarden, boersen chauffeur, die in betere tijden zijn koetsier was, dus nog steeds een ruige bokjas draagt en zichtbaar pruimt.
‘Ik lees daarnet 'n aardig verhaaltje,’ begint Verbeek, zodra ze in de Chevrolet zitten, ‘'n Zuiver staaltje van vinnige Franse esprit, maar Willem zou het niet kunnen appreciëren... Moet je horen: Toto-la-Banane is 'n apache, gevaarlijke schoft, lustmoordenaar nog wel. Mimi is natuurlijk 'n midinètje, 'n vrolijk kind, dat hard moet werken voor de kost, maar af en toe wel 'ns heel ondeugend met 'n knappe, jonge kerel naar bed gaat; louter pour l'amour overigens... Hoef je niet voor naar Parijs; vin-je in Oetelbeek ook - ’
‘En in Hulshout kunnen ze 't nog veel sterker,’ zegt Vlimmen om het gesprek in die richting te brengen.
‘Precies. Zo valt dat naaistertje dan op 'n avond in handen van Toto-la-Banane, die d'r meeneemt naar een kamertje in de buurt van de Batignolles en haar na afloop als 'n braaf lustmoordenaar onthalst. Hij wordt ter dood veroordeeld en de aalmoezenier heeft alle tijd om hem op het hiernamaals voor te bereiden. Hij biecht en communiceert dévotement, zijn gratie-verzoek wordt door m'sieur le président de la républiiique verworpen, de bijl valt, hij sterft in staat van genade en via het vagevuur stijgt hij kaarsrecht ten hemel. Daar zegt Petrus:
| |
| |
‘Wacht 'ns even, manneke!’ en gaat naar God-de-Vader. Die zit zich juist heel stiekem te amuseren met de Action Française en vindt, dat die bliksemse Maurras - dat is een van de redacteuren - het den paus toch maar wàt fijn weet te vertellen. Maar als hij Petrus ziet aankomen, stopt hij het krantje gauw onder zijn billen, want de paus heeft dat blad verboden, zoals je wel gelezen hebt. Petrus zegt, dat Toto-la-Banane aan de poort staat en dat z'n papieren in orde zijn... Maar dàt zou nou toch wel 'n beetje te zot zijn: 'n Paar maanden geleden hebben ze dat ondeugende naaistertje naar de hel moeten sturen, omdat ze natuurlijk in staat van doodzonde gestorven was - ’
‘Ja!’ lacht Vlimmen. ‘Daar zit 'n verdomd vuil strikvraagje in!... En verder?’
‘Nou, God-de-Vader vindt natuurlijk ook, dat die vent nog veel eerder naar de hel gestuurd moet worden dan het meidje... “Maar dat gaat niet!” zegt Petrus. “De schoft is en règle! Als we 'm doorsturen, krijgen we de grootste last met heel de cléricaille!” - “Nomde-Moi!” moppert God-de-Vader. “Ze kunnen me ook nog geen ééuw met rust laten. Waar is die goeie tijd gebleven, dat ik nog maar alleen de God der Joden was! Enfin, laat dat naaistertje dan maar stillekens uit de hel halen, maar zorg dat die twee mekaar niet te zien krijgen!”’
‘'t Is 'n diep verhaal!’ glundert Vlimmen. ‘Hoe zouden de eerwaarde heren die puzzle oplossen?’
‘O, die lossen ze wel op; maak je niet ongerust.’ Nu ze langzaam door het dorp rijden, kijken beiden onwillekeurig naar de pastorie. ‘Daar woont 'n héél domme jongen,’ knikt Verbeek. ‘Wil zich maar niet in acht nemen. Kàn het zelfs niet, mist er de fut voor. Die meid van 'em is 'n beroemdheid, weet je dat? Kan zestig verschillende soepen koken. Hijzelf, de meid en z'n twee
| |
| |
kapelaans wegen samen twaalf honderd pond!... Die man vreet en zuipt zich 'n bèste apoplexie, let maar 'ns op. En hij is er dicht bij!’
Vlimmen zit al een poosje ongeduldig te wachten op een gelegenheid om over de ‘Van Bemmel-chantage’ te beginnen, maar Verbeek voorkomt al zijn wensen:
‘Eergisteren sprak ik Albertje van Neerwetten... Ik feliciteer je; je bent er mooi doorgerold... En Tinus Verhoeven van Den Hoogen Aard vertelde me, dat je daar in de buurt aan 't opereren bent geweest. Dat was goed! Zorg dat de mensen je nemen voor je werk - niet voor je mooie ogen. En zeker niet voor de mooie ogen van de pastoor en 't kerkvolk. Daar heb ik ook altijd voor gezorgd en dan maken ze je niks. Tegenwoordig hebben de jongelui niet genoeg eerbied meer voor d'r werk. En je werk is het enige wat je eigenlijk hèbt in je leven, als je jezelf màn wilt noemen; de rest is larie-troela! Neem dat van mij aan; ik ben aan 't eind van m'n loopbaan, jij komt pas kijken... En laat je niet kisten door de clericalen! Als jij zo doorgaat, zullen ze jou nooit je werk kunnen afnemen. De boeren doen wel erg achterlijk, maar stiekem houden ze ergens 'n hard stuk gezond verstand in voorraad. De pastoor heeft veel te zeggen, maar jij werkt. 'n Koei is 'n koei en dat is driehonderd gulden en na deze pastoor komt er vanzelf 'nen andere... Als je voor je zelf overtuigd bent, dat het goed is om 'n ander wijf te nemen, dan is het goed en dan doe je dat... Maar je werk is nummer één! Nemen ze je dàt af, verzuip je dan maar zonder uitstel... Ziezo, we zijn weer 'ns thuis van de zoveel-duizendste bevalling... Weet je dat ik Albertje van Neerwetten nog op de wereld gehaald heb? Toen zat er in Hulshout nog een dokter... Die avond is m'n hoge hoed in de sloot gewaaid, en 't was 'n splinternieuwe. Tot ziens Vlimmen, het beste!’
| |
| |
Vlimmen heeft een hoge kleur van trots. ‘Tot ziens meneer Verbeek... En - uh - ik zal 't onthouden!’"
Zonder omkijken gaat de oude heer naar binnen en Vlimmen zit roerloos, met een sterke glimlach, hem na te staren, tot de huisdeur dichtvalt... Nog zo recht als 'n kaars, die ouwe vrijbuiter! Laat zich niet kisten...!
Hij rijdt door en maakt zich zo lang, dat zijn hoedje bijna het wagendak raakt... Ha-hà, die ouwe Vermeek!...
Op het laboratorium heeft hij het rijk alleen, want Dirksen is uit en dat is wel prettig, want die wil alles zelf doen. Hij maakt twee preparaatjes: een speldeknop bloed op het ene glaasje en een erwtje miltpulpa dun uitgestreken over het andere. Even goed laten drogen. Dan neemt hij de felle Raebïger-kleurstof: twintig seconden kleuren! Olie-emersie en dan in de miek... Stampvol staafjes en veel ervan vertonen de typische kapsel-kleuring volgens het evangelie van Raebiger... Dus miltvuur!
Hij telefoneert naar het gemeentehuis van Riedel... Vandaaruit moet er getelegrafeerd worden aan den inspecteur van de veeartsenijkundige dienst in Hagenburg en die zal dan zorgen, dat het kadaver wordt opgehaald met een speciale wagen van de destructor. De stal moet ontsmet worden en daar komt een opzichter bij kijken...
Voor alle zekerheid laat hij nog twee marmotten halen uit de proefdierenstal... Want de rottingsbacillen, die altijd zo snel in alle kadavers optreden, zijn ook staafjes, en met het oog niet te onderscheiden van miltvuurstaafjes, alleen geven ze geen kapsel te zien bij de Raebiger-kleuring: een heel mooi kenmerk maar niet onfeilbaar...
De knecht komt binnen met de marmotten... Het zijn mannetjes, oude rakkers, die al kaal beginnen te worden van ouderdom. Ze zijn allebei even yet van het goede leventje; niets als eten en ongestoord luieren, want op het
| |
| |
laboratorium van Dirksen wordt vivisectie zoveel mogelijk vermeden.
Vlimmen heeft twee soepjes gemaakt van een stukje milt en van een bloeddruppel, beide verdund met steriel water en een halve kubiekcentimeter groot. De ene marmot krijgt onder de staarthuid wat milt ingespoten, de andere wat bloed...
Dan zet hij de dieren in het glazen kooitje en troost zich met de gedachte, dat ze blij zullen zijn op hun oude dag voor de wetenschap te mogen sterven in plaats van eerloos te creperen in hun vet...
|
|