| |
| |
| |
[48]
En dan komt de zonnige ochtend, waarop hij met een gevoel van vreesachtige jool ontwaakt in een nieuwe wereld, die voor iedereen bewoonbaar lijkt, zelfs voor een ongeluksvogel als Johannes Maria Vlimmen... Als hij het op zijn manier zou moeten uitleggen, zit er vandaag een ‘Zellenreizmittel’ in de lucht, dat terstond de landerige slaapsmaak uit zijn mond drijft en tintelend door zijn bloed rakkert, tot hij zich twintig jaar jonger voelt en lust krijgt om op zijn hoofd te gaan staan midden in bed.
Wat kan het zijn? Het sussende geruis van de scheerkwast schijnt al zijn zorgen in slaap te zingen. Ligt het aan het weer, aan het reepje diepblauwe lucht daar boven het dak van de twee toverlantaarns aan de overkant?
Hij gelooft er natuurlijk niet aan, daarvoor is hij immers veel te wetenschappelijk! Maar met al zijn nuchterheid kan hij zich toch niet losmaken van het voorgevoel: deze dag komt met een belofte!... Het wereldoude instinct van het oerdier, dat sluimert in zijn binnenste, is er door opgewekt en duwt met baldadige vrolijkheid al zijn wetenschappelijkheid opzij... Maar omdat hij zo'n koel verstand heeft en heel goed weet, dat alle levensverschijnselen hun causaal verband moeten hebben, zet hij het dwaze idee met geweld van zich af, tast naar zijn dagelijkse angsten en pantsert zich tegen de grootste onheilen, die hem vandaag kunnen overvallen. En vooral wanneer je 's morgens denkt, dat het wel los zal lopen...
| |
| |
Celui qui aujourd'hui, aujourd'hui seulement ne se laisse pas prendre, a cent fois échappé au danger... Zo stond het op de scheurkalender in het Antwerpse hotel, de laatste keer, dat hij met Leonieke uit was. Hij zag, dat het ding een paar weken achter was en trok er een blaadje af om een gaping in het gesprek te vullen, goethe, stond er onder de wijze tekst. Misschien wist Goethe er evenveel van als hij, maar het zinnetje is hem steeds bijgebleven, omdat het alleen kan uitgedacht zijn voor pechvogels van zijn soort. Honderd keer per dag? Iemand als hij ontsnapt bijna iedere seconde en het zijn juist die paar ellendige seconden, dat hij er zo lelijk tegenaan loopt. Dus laat hij maar beginnen met alle mogelijke optimisme van zich af te zetten, want...
Toch schuift het scheermes - het zelfde waarmee hij zich gisteren heeft afgevijld - als een stofzuigertje over zijn wangen en zijn huid komt als nieuwgeboren onder iedere luchtige veeg te voorschijn. Hij krijgt waarachtig plezier in zijn ‘dagelijkse marteling’, zoekt met de vingertoppen naar plekjes, waar nog iets te halen is, en vindt het ten slotte jammer, dat hij moet ophouden... Op zo'n morgen moest je een baard hebben van drie dagen; het is eenvoudig mals!...
Aan het ontbijt vindt hij een brief van ‘de Vijf’. (Deze collega heet Nieuwendijk, maar draagt op de wang een lidteken, dat ongeveer de vorm heeft van het cijfer 5.) De Vijf was in Utrecht een van de boezemvrienden en zijn lange brieven uit Indië zijn altijd een versnapering; geestig en interessant... Die goeie, ouwe Vijf! Eens gauw terugschrijven...
Op weg naar het slachthuis komt hij langs de grote villa van Dekker en besluit even naar het hondje van mevrouw te gaan kijken. Eergisteren was de stumper zwaar ziek, maar vandaag moet hij een stuk opgeknapt zijn, als het dier zijn plicht verstaat.
| |
| |
Mevrouw - een pittige schoonheid, die hij tot nog toe voor een verwaand wijsneusje heeft versleten - vliegt hem bijna om de hals... O, 't is gewoon 'n wonder, zoals Bobby in die twee dagen opgeknapt is, ongelofelijk!...
Zij draagt op dit vroege uur een kostbaar en zéér vertrouwelijk vodje, waar hij dwars doorheen kijkt, als hij niet oppast, en daarbij doet ze zó uitbundig, dat hij er een hevige kleur van krijgt.
Bobby komt zeer vriendelijk op hem toe huppelen... Nee maar! Meneer Vlimmen! Moet hij dat zien! Daar begrijpt ze niets van. Bobby is altijd zo vréselijk eenkennig, wil zelfs met haar man niet al te veel te maken hebben en het personeel krijgt hem niet eens mee naar buiten. Hij negeert iedereen, behalve de Vrouw. Daar staat ze nou gewoon van te kijken, 't Is net of hij wéét, aan wien hij zijn genezing te danken heeft. En meneer Vlimmen moet wel een èchte dierenvriend zijn, dat voelt Zo'n dier natuurlijk...
Bobby begint aan zijn schoenen te likken en daarom pakt hij hem gauw op. Hij vindt het volstrekt niet nodig om mevrouw uit de droom te helpen: Alle honden, zo eenkennig kunnen ze niet zijn, en vooral ‘sjieke’ honden komen dadelijk op hem af, dat wil zeggen op zijn schoenen. Want zij ruiken altijd zo heerlijk naar slachthuisbloed en stalmest, twee verrukkingen, waarvan juist de arme sjieke hond verstoken blijft.
In een opgewekte stemming komt hij dan op het slachthuis en daar verkneutert hij zich zeer onchristelijk in het grote nieuws van de dag, dat hij zich driemaal opnieuw laat vertellen: Gisterenavond heeft slachter Van Heusden het lelijk ‘begaaid’. Zo zat, dat hij geen benen meer kende! Ruiten kapot geslagen in Den Edelen Handboog en met drie politie-agenten naar het bureau gesleept...
‘Wat vroeger dan gewoonlijk rijdt hij naar huis, want
| |
| |
het is vandaag Dombergse markt en tegen twaalven zitten er dan wel eens boeren op hem te wachten. Kleinigheden zoals eenvoudige medicijnen en zalven werkt Truus dan af, maar soms staan ze ook voor de deur met een paard, dat een licht mankement heeft.
‘Wacht er iemand in de apotheek, Jaantje?’
‘Ja meneer, daar is 'n juffrouw uit Oetelbeek. Ant-van-juffrouw-Piggen, moest ik zeggen, dan wist u 't wel.’
Ant! knoopt hij in zijn oor... Heeft haar nooit anders horen noemen dan Mata-Hari... En dan schiet hem te binnen, dat Moederke Piggen gestorven is. Dat was hij in al die ellende bijna weer vergeten. De rouwbrief is gekomen, enkele dagen nadat de Van Bemmel-chantage begon, zodat hij met de beste wil niet in staat was er één seconde bij stil te staan. En na de dood van Klein-Jantje is hij er nog maar twee keer op bezoek geweest, heus niet voor zijn plezier, want het menske ging hard achteruit. Kort voor haar dood heeft hij den ouden dokter Verbeek nog gesproken, die zei, dat het ieder ogenblik kon aflopen. Ze wist het trouwens zelf en tobde er alleen maar over, of Klein-Jantje tegen die tijd uit het vagevuur zou gekomen zijn, zodat ze tenminste niet langer op hem zou hoeven te wachten, wanneer ze zelf aankwam in de hemel... 't Was al z'n leven wel 'nen door-en-door goeie jongen geweest, maar 'n bietje vagevuur zou hij misschien toch wel verdiend hebben, vreesde ze... Dat was Verbeek te geleerd en hij wist niet beter te doen dan er den Deken van Meelst bij te halen; misschien had die meer verstand van vagevuur. Den pastoor van Oetelbeek wilde ze onder geen voorwaarde aan haar bed hebben...
Vlimmen voelt zijn geweten niet zuiver en besluit aan Mata-Hari zoveel mogelijk goed te maken, wat hij jegens Moederke Piggen aan belangstelling is te kort geschoten... Zal haar deftig in de voorkamer zetten en er
| |
| |
moet koffie aanrukken...
In de apotheek wil hij uiterst vriendelijk zijn, doch Mata-Hari laat hem niet aan het woord komen. Met een gebaar van opluchting komt zij overeind; naar tanige huid is wat rood bijgetrokken en de dokter moet haar niet kwalijk nemen, maar als 't gevonden kon worden, zou ze éérst en vooral efkens naar de bestekamer willen...
Haastig wijst hij haar de weg... Dan steekt hij het hoofd in de keuken en Jana staat stomverbaasd, want ze meent te zien, dat meneer lacht!... Mevrouw en Dop naar de markt? Dan moet zij dadelijk een paar koppen koffie in de voorkamer brengen. Zijn er koekjes of zoiets?...
Mata-Hari kijkt eerst eens met een bedenkelijk gezicht naar de lage clubzetel en laat zich dan voorzichtig zakken. ‘Hè-hè’, zucht ze voldaan. ‘Da kan oe toch lelijk dwars zitten, hé?’
En Vlimmen, die over dergelijke zaken altijd zo ‘krikkel’ is, vooral met vrouwen, betrapt er zich vandaag op, dat hij Mata-Hari doodgemoedelijk zit te beknorren, omdat zij zo lang heeft gewacht... Nergens voor nodig en helemaal niet goed ook; ze had toch de meid kunnen roepen!...
Dan stapt hij toch haastig over op Moederke Piggen .. Dat hij onmogelijk op de begrafenis kon komen en dat het toch wel gauw afgelopen is geweest met de juffrouw...
‘O jao!’, begint Ant. ‘Sedert den dood van Klein-Jantje was 't niks mir gedaon mee ons juffrouw...’ Met gejaagde, schelle stem geeft zij een uitvoerig relaas en Vlimmen laat haar eerst maar wat aflopen. Hij herkent duidelijk de symptomen: Mata-Hari komt met iets heel bizonders, maar is veel te zenuwachtig om dadelijk met de deur in huis te vallen. Bij zoiets hoort altijd een
| |
| |
inleiding; ze moet eerst ‘op heure praat komen’.
Het geratel wordt onderbroken door Jaantje met de koffie. ‘Och, da had-de nie moete doen’, moppert de gast, vindt het dan toch een heel fijn bakske en haalt diep adem.
‘Nou, ge zult wel vraoge vur wa-d-of of ik eigelijk koom’, zegt ze dan... Ze heeft hier 'nen brief bij d'r-och, nou heeft ze heure korf in die ander kamer laten staan!...
Vóór zij zich uit de stoel kan worstelen, is Vlimmen al de deur uit en zet de korf op haar schoot. Voorzichtig trekt zij een dun pakje van tussen de zakjes koffie en thee, want de brief is zorgvuldig in een krant gevouwen.
‘O, de-n-dokter hoeft er nie van te verschiete!’, stelt zij hem goedig gerust, terwijl zij langzaam het pakje ontvouwt, ‘'t Is goei nuuws, héél goei nuuws!’ Een ander pakje van krantenpapier, doch dikker, houdt ze voorlopig op haar schoot.
Vlimmen zit nu toch een beetje te popelen en eindelijk krijgt hij dan de brief in handen. ‘Per vriendelijke gelegenheid’ staat er boven zijn adres... Inderdaad! Haar slechte huid glanst bijna van plezierige afwachting.
‘Ik was giestere zjuust bij de notorris’, hoort hij haar heel uit de verte zeggen, ‘en toen ie heurde da'k vandaog naor de mert ging, zee-t-ie da'k dan zelf mar 't goei nuuws bij den dokter moes gaon brengen...’
Hij zit te duizelen; het wil er niet bij hem in...
‘Afijn, lees 't mar 'ns op oew gemak, dan...’
Houd nu in godsnaam even je mond, Mata-Hari! Zie je dan niet, hoeveel hij ermee te stellen heeft?... Hij begint nog eens van voor af aan... Ja, het staat er duidelijk: de notaris kan hem tot zijn genoegen mededelen... Mej. Theresia Piggen, geboren Van de Reyt... testament d.d.... een legaat van den duizend gulden
| |
| |
(Zegge: f. 10.000.) - Donnerwetter, dat schiet hem in zijn benen! - vrij van successie-rechten... En dan:
Ofschoon zulks niet in de akte is opgenomen, acht ik mij verplicht U nog mede te deelen, dat aan dit legaat een soort ‘voorwaarde’ is verbonden. De erflaatster heeft namelijk aan mij persoonlijk den wensch te kennen gegeven, dat U het eerste hoefijzer, door haar zoon gesmeed, en U wel bekend, zoudt willen bewaren. Ik twijfel er niet aan, of U zult aan dezen laatsten wensch wel willen voldoen. Het bewuste hoefijzer zal U hierbij overhandigd worden door Mej. Hellemans, de gewezen dienstbode van wijlen mijne cliënte...
Nu weet hij niet, wat hij met zichzelf moet aanvangen... Waar blijft Truus nou, verdomme!... En in een floers, daar op de schoot van Mata-Hari, ziet hij het ‘bewuste’ hoefijzer glimmen...
‘Daar zit ik eventjes van te kijken’, dwingt hij zich te zeggen, maar zijn stem slaat lelijk over. Met eerbiedige vingertoppen, als was het van teer porselein, neemt hij het ijzer aan en legt het voorzichtig, als iets heiligs, op de schrijftafel, op het zachte vloeiblad... Als hij nu maar even van Mata-Hari af was! O, eindelijk, daar is Truus ..
Tot zijn tevredenheid ziet hij, dat zelfs zij naar adem hapt en even tot bewustzijn moet komen. Dan kijkt zij hem een ogenblik aan en onderdrukt enkele krampachtige snikken. Mata-Hari huilt uitbundig mee.
Hij vlucht naar de apotheek, waar hij luidruchtig zijn neus snuit en een glas water drinkt aan het fonteintje... Ha-ha, Moederke Piggen! Er zijn dan toch nog mensen, die iets voor hem over hebben... Ze heeft niets meer geweten van dat vuile zaakje-zou dat verschil gemaakt hebben?... Tien lappen van duizend! Hoeveel
| |
| |
jaar zou hij moeten ploeteren om ze over te houden?...
Als hij weer in de kameer komt, straalt zijn gezicht. De gemoederen zijn in zoverre bedaard, dat Truus nu gezellig aan het kibbelen is met ‘Ant’, die moet blijven koffiedrinken, en daarmee uit!
Maar eerst moet ze vertellen, hoe het verder is gegaan met. die erfenis... Voor haarzelf zal toch ook wel gezorgd zijn?...
O ja! Ons juffrouw heeft haar heel goed onder dak gebracht, héél goed! Ze is er ook twéé-en-dèrtig jaar geweest, moet ge niet vergeten! Heel wat langer dan klein-Jantje-'t is zunde van den jongen! Toen ie pas kwam, heeft zij hem zelf voor het eerst gewassen en 't was 'n schoon kijnd. Maar ze hééft wat met hem uitgestaan; dat kunt ge niet geloven! 't Was toch 'ne smakelijke, hé?...
En verders... Ja, er was bij mekaar zoiets van om en bij de zestig duzend gulden en meneer Schutte, de deken van Meelst, heeft er ook tien duzend gehad, omdat hij toen zo'n schoon bidprentje heeft gemaakt, ge weet wel. Afijn, dat is 'nen hele brave mens, die veul goed doet. En ons juffrouw heeft altijd gezegd, dat ze het eigenlijk aan dokter Vlimmus te danken heeft gehad. O, daar kwam ze nooit over uitgepraat! Want dat schandalig bidprentje heeft ze weinig geteld van den pastoor van Oetelbeek, oei-oei!... En Fons Martens van de Eerste Brier is zo kwaad als 'n hekken, omdat hij alleen maar het café heeft geörven en gene cent méér. Oe, wat is ie kwaad! Nou deugt er niks meer van ons tante Kerlien. Hij zegt, dat 't verneukerij is en dat ie naar 't gerecht zal gaan. De notorris heeft hem de deur uit moeten zetten, zó heeft ie tekeer gegaan... En 't zal hem nie helpen, zegt de notorris. Ja, dat zei-t-ie en verders zijn er nog verschillige mensen, die van den smid geld hadden geleend en die 't nou nie meer terug hoeven te geven,
| |
| |
omdat ze d'r zo hard voor zitten. De-n-overschot die is gegaan naar twee verre nichten, die in 't klooster zijn, maar daar moeten eerst veul seksie-rechten uit betaald worden, zegt de notorris... Maar voor heur eigen is heel goed gezorgd, dat moet ze zeggen; 't had best wat minder gekunnen...
‘Nou, dan zie ik Mata-Hari nog wel 'ns trouwen’, zegt Vlimmen ondeugend. ‘Zo'n goeie partij -’
Zij gilt als een jonge meid, komt voor eerst niet tot bedaren, houdt haar ene hand voor het gezicht en slaat speels-afwerend met de andere in zijn richting... Maar dokter toch! Weten ze dan niet hoe oud of ze al is? Ze is acht en veertig! Ze is mee heur zestien jaar al bij ons juffrouw gekomen... 't Is schand!...
Zoals dat behoort, beginnen Truus en hij haar heftig tegen te spreken en acht en veertig jaar schijnt een prachtige leeftijd te zijn om te trouwen. Aan de pret komt geen eind... Toch zal ze maar geen zotte streken meer gaan uithalen! Klein-Jantje noemde haar altijd wel Mata-Hari, maar dat was alleen om heur 'n bietje voor den aap te houden; ze weet heel goed hoe ze d'r uitziet...
Al pratende gaan ze aan tafel.
‘Hoe kwam hij eigenlijk op die naam?’, vraagt Vlimmen.
Daar gaat ze eens breed voor zitten: In het Hof van Holland, bij Sjef Lauwerijssen, daar is achter het café een zaal en toentertijd gaf Sjef daar 's zaterdags en 's zondags wel 'ns bioscoop. D'r is eerst veul gezanik over geweest mee de pastoor, dat begrijpt ge, en op 't lest mocht 't dan, maar de pastoor moest altijd eerst zien, wat er gegeven werd. En op 'ne keer was er dan 'n stuk en dat ging over Mata-Hari. Dat zat zo:
‘Ja-ja, die film hebben we gezien’, haast zich Vlimmen.
Afijn, dan zullen ze wel weten, dat het ging over een
| |
| |
heel schoon meiske, dat mee den oorlog door de Duitsers of de Fransmannen is doodgeschoten... Zelf begreep ze d'r nie veul van, maar 't was oprecht schoon. Wat dat kijnd nou eigenlijk op d're kerfstok had, daar konden de mensen geen van allen goed achter komen, en Sjef die zei, dat ie er niks aan kon doen, want dat ie van den pastoor zo wat de helft had moeten weglaten, 't Zal wel iets ergs zijn geweest, want anders schieten ze u toch zo maar nie dood. Maar 't was alevel zunde van zo'n schoon meiske, want 't wàs 'n schoon, en Sjef die zei, dat het wezenlijk gebeurd is... Nou, kort voordat ze dan dood-geschoten zou worden, zaagt ge ze in de gevangenis zitten en kwamen er van die Duitsers binnen. Dan kwamen er weer letters op 't doek, zo gezegd dat ze vroegen, of ze nog iets wou hebben. En toen vroeg ze om 'n sigretje. Afijn, dat werd dan goed gevonden en ze stak 't sigretje aan. Dat was natuurlijk een heel aandoenlijk ogenblik en het was doodstil in de zaal, want de mensen kregen 't allemaal te kwaad. Maar Klein-Jantje zat achter in de zaal en zjuust op diejen ogenblik, dat ge 'n speld kondt horen vallen, riep hij heel hard: ‘Even tijd voor een Caravellis!!’, zoals ge dat overal op de reclameplaten ziet... En daar beginnen me die boeren te lachen, te lachen, meer dan verschrikkelijk, en efkens later was 't meiske al doodgeschoten, voordat ze d'r eigenlijk erg in hadden... En van stonde-n-af-aan heeft Klein-Jantje geen Ant meer tegen heur gezegd, maar steeds Mata-Hari...
Vlimmen ziet het verband niet erg duidelijk, maar hij lacht misschien even hard als de boeren van Oetelbeek en de tranen lopen hem over de wangen. Mata-Hari houdt haar hoofd schuin en wiegt het lieverig heen en weer. ‘'t Was toch 'en smaokelijken, hè?’
‘Ge praat heel goed, maar ge eet slecht,’ reclameert Truus. Ze eten alle drie slecht; Dop is vanmiddag de enige, die zich behoorlijk voedt.
| |
| |
Na de koffie sluipt Vlimmen de kamer uit en neemt tersluiks het hoefijzer mee. In de garage vindt hij een hamer en uit zijn instrumententas scharrelt hij een handvol nieuwe, blinkende hoefnagels bijeen. Dan gaat hij naar de apotheek, kijkt rond en heeft weldra het goede plaatsje gevonden... Tegen de deurstijl, dan buigen de nagels wel om op het metselwerk en hoeft hij ze niet in te korten. Op manshoogte, dat iedereen, die de deur uitgaat, het moet zien... ‘'t Is 'n goei ijzer’, zei de smid. ‘Twaalf jaar was ie, de snotneus, en ge meugt 't gerust van dichtenbij bekijke, dokter; 't is 'n goei ijzer!’... Nu ziet hij eigenlijk voor het eerst, dat het inderdaad een goed ijzer is... Zou de knecht niet een handje hebben toegestoken?... ‘Hij hee-g-et hillemol alleen klaorgesmeed’, volgens den smid... Het is een kleintje, want Klein-Jantje dacht zich toen natuurlijk een paardje, dat bij zijn eigen gestalte zou passen... Ha-ha, Klein-Jantje!...
Hij nagelt het hoefijzer aan de deurstijl, dat het huis ervan davert... Ha-ha, Moederke Piggen!...
En zoals Moederke Piggen kwam gelopen, toen de smid het ijzer vastsloeg op de deur van de goei kamer, en vroeg of hij zot geworden was, zo komt ook Truus op het lawaai af.
Maar ze vraagt niet, of hij zot is geworden... Mata-Hari wordt er bij gehaald om te kijken hoe het daar hangt, dat de mensen het goed kunnen zien, en zij is er heel content mee... Ons juffrouw had haar wel honderd keer gezegd, dat ze aan 't ijzer van Klein-Jantje moest denken. Want de smid was er in zijne tijd zo groot op gegaan, en dokter Vlimmus had ook altijd: gezegd, dat het 'n goei ijzer was, en die had er 't meeste verstand van, zei ze. Daarom vertrouwde ze het maar liefst aan den dokter toe, want verders had ze ommers geen mens meer,
| |
| |
die er met verstand van zaken over kon oordelen, zei ze altij...
En Mata-Hari ziet wel, dat het goed vastzit... Zes hoefspijkers! De-n-dokter is zeker bang, dat ze d'r mee gaan lopen...
Op dit ogenblik besluit de dokter, dat het nu maar eens afgelopen moet zijn met die c van vergift... Hij laat vandaag nog den schilder komen...
|
|