| |
| |
| |
[47]
Als Vlimmen uit zijn wagen stapt voor het huis van Mr. Stein, heeft hij hartkloppingen en ziet een beetje wit om zijn neus. Op het ogenblik, dat hij het hek opendoet en het schrille gepiep over zijn rauwe zenuwen raspt, overvalt hem een wurgende weerzin, en alleen het vermoeden, dat hij al vanuit het huis gezien kan zijn, weerhoudt hem rechtsomkeert te maken en de vlucht te nemen.
Aarzelend en bijna stapvoets is hij hierheen gereden. Hij heeft niet ontbeten en dat is maar goed, want onderweg heeft hij van louter narigheid enkele braakkrampen moeten onderdrukken.
Terwijl hij over het gewezen grindpad loopt, tast hij voor de zoveelste keer naar de dagvaarding en het adreskaartje, die bij elkaar in de zak van zijn overjas zitten. Probeert, of hij het kaartje snel genoeg kan vastgrabbelen... Wat een bakbeest van een huis! Vanaf de straat heb je daar geen idee van; 't is helemaal dichtgegroeid. 'n Soort mausoleum, zou je zeggen, met de lijklucht erbij, en moet hij hier terecht om geholpen te worden? En dan schijnt hij hier waarschijnlijk voor zijn geld nog honds behandeld te worden op den koop toe... Hij neemt zich voor om dadelijk de benen te nemen op het eerste woord, dat hem niet bevalt...
Er zijn twee roestige email-plaatjes:; Kantoorbel en Huisbel. Even later staat hij tegenover een stokoude klerk, die er zeer dor uitziet en schuin over zijn bril kijkt met
| |
| |
een uitdrukking of er een sterfgeval in huis is.
‘Ja, de advocaat is thuis, meneer, maar-uh... Is het misschien voor de voogdijraad?’, fluistert de dorre angstig... Voor de Voogdijraad zijn er vaste uren, zoals aangegeven op de kartonnen kaart voor het eerste raam links en hij weet precies wat er gebeurt, als hij iemand buiten deze uren binnenlaat.
‘Nee, 't is voor 'n procedure.’ De klerk staat verslagen op het kaartje te turen. Het moet schijnbaar even tot hem doordringen. ‘Ik kom als cliënt!’, zegt Vlimmen een beetje erg duidelijk en de oude man schrilst er van op.
‘Wilt u maar binnenkomen alstublieft, meneer?’, hijgt hij tegen zijn eigen linkerschouder.
In de gang is het halfdonker. Aan het einde ervan straalt wat groenig licht door een glazen deur, waarin een randje gekleurde ruitjes: rode en blauwe met een witte ster erin. Prachtig marmer, maar een versleten en verschoten rode loper.
De klerk loopt geruisloos voor den cliënt uit, kijkt met een uiterst bezorgd gezicht op het kaartje om zich nog eens te overtuigen en zijn hele houding spreekt van een raadsel, dat boven zijn petje gaat.
Zij komen in een groot kantoorvertrek. In het midden staat een dubbele vier-persoons lessenaar met aan weers-zijden twee hoge krukken. In de hoek bij een raam een tafeltje en daarop het oudste soort schrijfmachine, dat Vlimmen zich kan herinneren, de toetsen in een boog. Tegen een der wanden een zestal glimmende, mahoniehouten stoelen met roodpluchen zitting en een ronde rug. Dit is de afdeling wachtkamer en Vlimmen wordt verzocht te gaan zitten. Hij doet het onder geweeklaag van springveren.
De klerk opent een deur, slaat hard op de volgende, die gewatteerd is en luistert met het oor bij de spleet. Hij schijnt iets te horen en gaat binnen. Terstond stijgt het
| |
| |
geluid op van een harde hoestbui, dat weer even schielijk ophoudt als de klerk de deur achter zich sluit.
Wel afdoende zo'n deur, vindt Vlimmen en dan kan hij zijn ogen niet meer loskrijgen van de vier-persoons lessenaar. Eileen geschilderd, maar aan de randen is de verf weggesleten. Op de vier hoeken, onder het blad, is een koperen haakje geschroefd, doch slechts aan één ervan hangt een inktlap. En bij de vier krukken is er maar één, waarvan het leren zitvlak glimt... Er moeten vroeger toch minstens vier klerken zijn geweest, berekent hij... Natuurlijk! Bij die lui gaat alles in zoveel-voud en alle eindeloze stukken werden drie of vier maal met de penhouder overgeschreven. ‘Afschrift dezes’ staat er op zijn dagvaarding... En toen kwam de schrijfmachine met zijn vier of vijf doorslagen. Weg klerken! Maar 't was niet alléén de schrijfmachine: als je nooit een verlopen boeltje hebt gezien, kun je hier terecht. En vanzelf ook een copiëer-pers!... Akelig om aan te zien; in 'n tijd van stalen meubelen en adresseermachines word je d'r koud van. De vader van dezen Stein moet hier in het grijs verleden een notariskantoor hebben gehad, zegt men... Wat 'n meubel, die lessenaar! Toch kan hij zich goed voorstellen, hoe de mensen in een vorige eeuw op straat bleven staan, toen het monster met veel drukte werd afgeleverd door den timmerman. De hele familie en alle klerken hebben er omheen gestaan om het gevaarte van alle kanten te bekijken. Zo stonden er paf van en hebben elkaar gewezen op de koperen haakjes voor de inktlappen. Dát was practisch! Op verzoek van den trotsen timmerman zijn de klerken eerbiedig gaan aanzitten, in schrijfhouding, en hebben hun patroon verzekerd, dat het heel lekker schreef aan deze lessenaar, staande even makkelijk als zittend. Dat het een schoon stuk was, dat ze nu gesteld waren en dat het kantoor er veut op voor-uitgegaan was... Zou de dorre dat nog hebben meege- | |
| |
maakt? Misschien als jongste bediende, twaalf jaar en
recht van de lagere school, zoals dat vroeger ging. Toen moesten ze alleen een fraaie hand schrijven en volgens den schoolmeester, die geraadpleegd werd, ‘nog niet zo stom’ zijn. Tegenwoordig moeten ze voor zo'n baantje al gauw eindexamen H.B.S. hebben en dan krijgen ze precies hetzelfde werk als de jongste bediende van het jaar 1850, alleen nog een beetje stommer, want ze hoeven maar op de machine te kloppen en de fraaie hand is van geen belang meer... Zou deze schrijver zijn gouden feest al gevierd nebben? Vijftig plus twaalf-o jee, makkelijk!... Op rijpere leeftijd heeft hij nog leren typen; dat zal omstreeks 1905 zijn geweest. Hij heet waarschijnlijk Van der Linden - 'n echte klerkennaam - en zou hij hem straks kunnen vragen, of hij er al was, toen die lessenaar-goeie grut, wat zit hij te dazen!...
Maar hij heeft niets beters te doen en hij k'an eenvoudig zijn gedachten niet bepalen bij het afschuwelijke onderhoud, dat aanstonds volgt. Wat hij bij wijze van inleiding zal zeggen, heeft hij zich al wel tien keer voorgepreveld... Daarbinnen wordt natuurlijk lang en breed uitgemaakt, wie hij is en waarvoor hij komt, maar je hoort geen flauw gerucht... Vlimmen? Uit de Beukenlaan? Dat zal dan die veearts zijn van die voogdijraad-zaak... Als cliënt, zei-t-ie? Ja, dat zal dan wel voor die kinder-zaak zijn... Zeker de dagvaarding al gehad...
De klerk houdt de deur open. ‘Wilt u maar binnenkomen, dokter?’, fluistert hij, nu tot zijn rechterschouder. Vlimmen staat op... Zou die man wel eens recht voor zich uit praten?... Misschien heet hij Scheefhals...
Hij ziet haast niets. Er is een raam langs de straatkant en haaks erop staat een groene schrijftafel, waarop juist genoeg licht valt om iets te kunnen lezen. In de schemer naast het raam een wit hoofd. En een krakende stem:
‘Meneer Vlimmen!’ Een stakerige arrn zwaait uit
| |
| |
over de tafel naar een stoel aan de andere kant. ‘Neemt u plaats!’
‘Dag meneer Stein. Dank u.’ Hij Iegt zijn hoed op de grond en trekt meteen de dagvaarding uit zijn zak. ‘Ik kom even bij u om -’ Hij hapt naar adem.
Als hij zich opricht, duizelt hij even en voelt het kille zweet op zijn voorhoofd... 'n Beetje verhoging van die ontstoken keel; staat vol witte stippen, zag hij vanmorgen. Niet op tijd gegorgeld. Anders kan hij het daarmee altijd aardig de kop indrukken. Als die ouwe heer het van hem overkrijgt, is hij misschien al dood, voordat hij aan de procedure kan beginnen...
Intussen heeft Stein hem reeds het stuk uit de hand getrokken, kijkt het even in, slaat het eerste blad om. ‘En wàt is er van uw dienst?’
Vlimmen vindt, dat hij nog nooit van zijn leven zo'n irriterende rotstem heeft gehoord. ‘Ik kom vragen of u in deze zaak voor mij als advocaat wilt -’ Verdomme, nou valt het woord hem niet meer in. Fungeren? Nee: optreden!
Maar Stein is hem voor: ‘En wáárom komt u daarmee bij mij!’ Het is eenvoudig een snauw en ten overvloede trekt hij er nog een zeer achterdochtig gezicht bij.
‘Meester Dacka heeft me u aangeraden. Hij is 'n speciale vriend van me, maar hij -’ Nu voelt hij dat hij aan 't blunderen ïs en al aardig op weg te gaan zeggen: Omdat ik Dacka niet kan krijgen, kom ik maar bij jou...
Dan wordt hij boos: Wel alle goden, moet hij zich nog verontschuldigen omdat hij hier komt als betalend cliënt, terwijl dat tuig gratis op z'n wenken bediend wordt? Waarom voelt hij zich weer, alsof hij komt bedelen bij een of anderen monseigneur? Gewoonte?...
‘Sigààr?!’, knalt Stein en slaat met zijn magere hand op de kist, dat het klinkt alsof er met ontvleesde knekels op het hout geslagen wordt.
| |
| |
Vlimmen schrikt ervan en is totaal de kluts kwijt. De woorden: ‘als u 't niet graag doet, ga ik wel naar 'n ander’ zaten hem al in de keel. Nu schudt hij bescheiden het hoofd en zegt: ‘Dank u wel, meneer Stein.’
‘Ik rook ze zelf ook hoor!’, blaft de oude heer en kijkt hem dreigend aan.
‘Nou graag dan’, zegt hij en voelt dan eerst, dat hij het hiermee nog veel gekker maakt.
Zij haasten zich beiden met de lucifers, doen er onhandig lang over, strijken dan precies op het zelfde ogenblik aan en steken elkaar het vlammetje toe. Tweestemmig: ‘O nee, gaat uw gang!’ / ‘Ben al voorzien, dank u!’ Ernstig zuigen ze de sigaren aan.
‘Ik ken die zaak al grotendeels, zoals u wel zult weten... Wat is uw verweer?’
Het klinkt weer even hatelijk en nu is Vlimmen aan het einde van zijn zenuwen. Hij wordt rood en begint te brullen: ‘Verweer? Als het waar was zou ik heus wel het lef hebben om 't u te zeggen. Maar dat tuig liegt, godverdomme!!’ Bons op de tafel... Zie-zo, dat is dat! Nu springt die magere ijsbeer natuurlijk uit zijn vel: Eruit! Hier vloekt men niet!...
Maar Stein kijkt hem een ogenblik verbaasd aan, staart dan met verre, peinzende ogen door hem heen... ‘Dat verwondert me geen steek’, zegt hij na een poosje. ‘Meester Van der Kalck dacht ook al, dat het zaakje een beetje loens was... Op de vergadering zat die jeugdige slet kennelijk te liegen... En niet eens handig te liegen... Als ik 'r tien minuten hier op die stoel had, viel ze door de mand, daar ben ik van overtuigd.’ Hij spreekt voor zich heen, alsof hij hardop aan het denken is en Vlimmen niet eens bestaat.
Dan neemt hij een groot stuk papier en begint de kleinste bizonderheden te noteren... Of er dan volstrekt niets bekend is van een vrijer?... Wat de motieven loin- | |
| |
nea zijn van die lui... Het andere meisje, Jana van Berkel, zal ook even op het kantoor moeten komen. Het doopceel van Kees van Bemmel wordt gelicht en nauwkeurig bekeken.
‘Geef me nu maar 'ns alle détails van dat geval met het kistje serum.’
Vlimmen is prettig verrast. ‘Weet u dat al?’
‘Ik herinner me de hele zaak zeer nauwkeurig’, zegt de oude Stein trots. ‘En even goed zou ik u nog alle bizonderheden kunnen vertellen van zaken uit de tijd dat u nog niet geboren was. Met m'n geheugen heb ik het in ieder geval getroffen... Maar ten overvloede zal ik even het dossier laten komen.’ Hij belt en brult ‘Binnen!’ door alle kussendeuren heen. ‘Scheffers, geef me even het dossier Alimentatie-Van Bemmel!’
Scheffers! verneemt Vlimmen. Past hem ook heel goed... Scheffers-Scheefhals... hij was er toch dicht bij... Nu krijgt hij opeens grote eerbied voor dit oudemannenhuis... Dacka heeft het wel bij 't rechte eind gehad; met dezen taaien grijsaard gaan ze niet lopen... En Scheffers zou hij straks-wel 'n beetje griezelig zo'n eerbiedwaardigheid een fooi te geven... Die twee ouwe knapen lijken op elkaar. Zou het waar zijn, dat mensen, die steeds jaar in jaar uit samen zijn, op elkaar gaan lijken? Dat heeft hij ergens gelezen...
Eindelijk zegt Stein, dat het een gewonnen zaak is. Het meidje heeft zich voor de voogdijraad al vastgepraat en alle mogelijke getuigenbewijs op voorhand uitgesloten. Zodra ze voor de rechtbank verschijnt, zal hij haar eens even aan de tand voelen!... En hij snuift als een oude jachthond.
Vlimmen wordt eigenhandig afgeleverd aan de voordeur, zodat het probleem van de fooi zich voorlopig niet stelt. Hij is nu zoveel opgemonterd, dat hij zijn aandacht kan bepalen bij zijn zere keel, en hij neemt een kloek
| |
| |
besluit: Vandaag gaat hij zich eens grondig vertroetelen. Lekker ziek zijn! Aspirine, hete cognac en een detective-verhaal. Spoedgevallen wil De Ruyter uk Blakkingen wel even waarnemen; zij doen het altijd voor elkaar. Een hele dag fijn liggen stinken, en 't is alleen jammer, dat de hagel niet tegen de ruiten slaat, maar misschien begint het nog wel hard te regenen...
Hij proeft reeds het heerlijke gevoel, waarmee hij zijn zware koortsbenen zal uitstrekken tussen de lakens en oefent zich even in het zieke gezicht, dat Truus zal moeten overtuigen... Vooral niet vergeten een handjevol sigaren mee te smokkelen naar de slaapkamer. En eerst even langs de Dombergse Boekhandel voor een boek met veel gesidder.
Vandaag is hij fijn ziek en honderd boeren zijn niet sterk genoeg om hem uit zijn bed te halen.
|
|