| |
| |
| |
[43]
De slag op de tafel brengt de heren altijd naar hun plaatsen.
Van der Kalck begint met de zaken, waarin niemand opgeroepen is. Zodoende wordt het half één en kunnen de mensen, die om twaalf uur van hun werk komen, wel aanwezig zijn... Intussen ziet hij aan de gezichten, dat er druk en heet geredeneerd is... Het is alsof Huybrechts zijn buik meer dan gewoonlijk vooruitsteekt. Of wordt hij dikker? Er ligt een soort triomfantelijke waardigheid op het vlezige, vierkante gezicht. Iets van: ‘Wa heb ik oe gezee?!’... Doornen, de rijke kruidenier, die altijd afschuwelijk ijverig doet en dan ook ‘het initiatief heeft genomen tot het horen van partijen’, zit geen ogenblik stil en is er niet met zijn hoofd bij. Zelfs de zeer ernstige zaak van het woonwagenkamp kan hem nauwelijks boeien... Er is vandaag ander brood op de plank!... Telkens gaan er vragende blikken naar de deur en de vraag is: Zou hij komen? Zou hij er al zijn?
‘Alimentatie Jacobus Johannes van Bemmel’, zegt Stein en als op commando zit de gehele raad recht. Eindelijk!... Hij leest eerst de brief voor en legt met wellust de klemtoon op ‘den bevoegden rechter’. Van der Kalck ziet de open monden en amuseert zich... ‘Op hun gelaat streden teleurstelling en verontwaardiging om den voorrang’ heette dat vroeger in de boeken...
De verontwaardiging wint het... Asjeblief! Wat zeg je me dààrvan! Nog praatjes hebben ook!...
| |
| |
‘Duidelijkste bewijs dat ie vuil is’, zegt Huybrechts. ‘Ik heb altij wel gezee -’
‘Heren, laten we niet te veel op de zaak vooruitlopen’, waarschuwt de voorzitter.
‘Eigenlijk moes zo'ne vent gedwongen kunne worre om veur de voogdijraad te verschijne’, beweert de kruidenier onder instemming.
‘Dat zou de rechtbank niet eens kunnen’, merkt Van der Kalck op. Stein houdt zich, alsof hij zulke kinderpraat niet eens hoort. Uit supreme minachting voor ‘het gesauwel van die kerels’ kijkt hij op de vergaderingen niemand aan. De leden zijn het er onder elkaar over eens, dat de mens hard begint te verslijten, dat de ouderdom met gebreken komt en dat ge den sukkelaar wat moet toegeven. Maar voor zichzelf is iedereen even bang van zijn bittere tong. Wanneer er een wat te ver buiten zijn boekje praat, begint Stein wel eens den spreker te bekijken en dan is het meestal gauw afgelopen... Hij mengt zich zelden of nooit in discussies... De ‘jongen van Vincent van der Kalck’ doet het heel goed, praat niet veel en brengt de kerels met een zacht teugeltje altijd weer op hun plaats. Zelf zou hij niet het geduld hebben om op al die stommiteiten in te gaan...
Alimentatie Jacobus Johannes van Bemmel begint met een incident. De griffie-klerk, die uitgezonden is om de jonge moeder te halen, komt alleen terug, doet de deur dicht en kucht.
‘Is ze d'r niet, meneer Peters?’ De monden gaan weer open.
‘Jawel meneer k'tonrechter, maar de vader is er bij en die wil persé mee naar binnen.’
‘Die vent?!’ Het gebeurt zelden, maar het is Stein en allen kijken verbaasd op. ‘Die heb ik bij me gehad, 'n Lastig portret. Voelt zich verschrikkelijk gewichtig. Doet net of hij bevallen is. Moet op z'n nummer gezet
| |
| |
worden.’ Van der Kalck wacht even in de hoop, dat Stein zich het geval verder zal aantrekken en inderdaad: ‘Zeg aan die man, dat hij één van de twee kan doen: Of zijn dochter hier binnenlaten, of ze weer naar huis brengen. In beide gevallen blijft hij zélf buiten. Is dat duidelijk?’
Het schijnt niet zo duidelijk te zijn, want het duurt nogal... De klerk komt terug en blaast hoorbaar. ‘Meneer k'tonrechter, hij zegt dat 't 'n vergissing is en dat ie er bij moet zijn omdat ie bizonder vertegenwoordiger is.’
‘Dan zal ik 'm even met m'n bizondere tegenwoordigheid vereren’, zegt Stein en staat langzaam maar dreigend op. Er wordt gegrinnikt; enkele leden trekken quasi-angstig hun hoofd in de schouders. ‘Anders komt er nooit 'n eind aan deze komische plechtigheid!’ De glimlachjes verdwijnen terstond en de voorzitter krijgt het warm... De ouwe heer is veel te spraakzaam vandaag...
Stein blijft niet lang weg. Hij zwaait het meisje met een bazig gebaar naar binnen en doet de deur nogal ferm achter haar dicht. Neus in de lucht, marcheert hij stijf naar zijn plaats. Van der Kalck, die het toch al te kwaad heeft, kijkt hij een ogenblik zeer verwaand en uit de hoogte aan.
‘U bent Wilhelmina Johanna van Bemmel?’, begint de voorzitter snel. ‘Gaat u maar zitten!’
Op de eerste vragen volstaat ze met ja-knikken en eerst na herhaald aandringen geeft ze geluid: ‘Jao!’ Hij voelt nu en dan een onweerstaanbare behoefte om er eens op te tikken met: ‘Ja, hond?’, doch hij weet zich als altijd te beheersen. Zij heeft een hoge kleur en een weerbarstige trek op haar gezicht.
Dan wordt het minder eenvoudig, maar hij heeft routine genoeg, weet de juiste uitdrukkingen te kiezen en
| |
| |
praat als over koetjes en kalfjes: Hoe lang die verhouding met meneer geduurd heeft?... Geen antwoord. Hoe dikwijls is het gebeurd?...
‘Kom, geef nou antwoord!’
‘Ene keer.’
Hij bespeurt enige beweging rond zich en gaat snel verder... Weet ze nog precies welke dag het was? Niet? Toch wel ten naasten bij?... Zij trekt de schouders op.. Ze kan toch praten, is 't niet?
‘Jaowel.’ Schichtig flitsen de ogen heen en weer, maar ze kijkt hem niet aan... Dit is wel een van de ongunstigste exemplaren, die hij gezien heeft. Stug en stom en toch sluw. 'n Echt degenereetje...
Weet ze dan wat voor dag het was; 'n Zondag of 'n Maandag?... Ook niet! Maar ze zal toch wel weten wààr het gebeurd is, die éne enkele keer?...
‘Jao, in huis.’
Precies, en was het 's morgens, 's middags, of 's avonds?... Kom-kom, dat moet ze toch weten!... O, na de middag; eindelijk! Om 'n uur of-? 'n Uur of drie. En in welke kamer?... De voorkamer. Daar staat zeker 'n divan?... Juist, maar hoe kwam ze ertoe; hoe begon het?... Ze moet vertellen hoe het gegààn is! Zoiets overkomt je toch niet als 'n klap om je oren! Meneer zal toch wel iets gezegd hebben?... O, wacht, Huybrechts kan het beter:
‘Dieje meneer van jou was zeker al 'n tijdje van te veuren erg vriendelijk tegen oe gewist?’
Het heeft niet de verwachte uitwerking, want ze trekt weer met de schouders en zegt: ‘M-m gewoon.’
‘Hoe was meneer gewoonlijk tegen de meiden?’, herneemt Van der Kalck. ‘Was hij erg spraakzaam, of -’
‘Meidè?!’ onderbreekt Huybrechts.
‘Ja, zij was tweede meisje. De andere heet Jana van Berkel; is 't niet zo?’
| |
| |
‘O’, zegt Huybrechts, een beetje overrompeld door zoveel feitenkennis. En tot zijn buurman: ‘Twéé meide nog wel! Meneer doe nie minder!’ Enkele leden brommen instemmend.
‘Heren, denkt er 'n beetje om’, zegt de voorzitter in zijn vriendelijkste stembuiging... Fijn is dat! Weer zo'n echte Dombergse stommiteit... ‘Kom, meisje, we kunnen er niet een hele dag mee bezig blijven. Ben je bereid te vertellen hoe het mogelijk is geweest, dat je patroon op klaarlichte dag in de salon van het huis zoiets met je gedaan heeft?... Het kost jou geen cent, maar voordat we die meneer op grote kosten gaan jagen met een procedure, moeten we toch kunnen geloven, dat er enige reden voor bestaat. (Dit aan het adres van zijn enthusiaste leden) Als je liever niets zegt, kun je wel weer gaan.’
Opeens begint ze te ratelen, alsof ze een lesje opzegt: ‘Hij lag op den divan en hij zee kom 'ns hier en toen ik kwaam trok ie me ineens op den divan.’
Enkele leden leunen met een voldaan gebrom achterover. Huybrechts maakt een gebaar: Zie je wel? Dat kun je van zo iemand verwachten!...
Van der Kalck gaat verder. ‘Wat zei meneer zo al om je ertoe te bewegen?’
‘Niks.’
‘Hij zei niets? Vond je 't dan maar direct goed wat meneer deed?’
Weer schokken de schouders op.
‘Ge hebt zeker wel tege gesparteld?’ komt Huybrechts te hulp.
Stilte... Stein buigt zich naar Van der Kalck en bromt aan zijn oor: ‘Tegenwoordig zijn het de kerels die tegenspartelen!’ De voorzitter trekt haastig zijn zakdoek en snuit zijn neus.
‘Nou zegget mar!’ roept Huybrechts, die bij al zijn
| |
| |
hulpvaardigheid rood en driftig wordt.
‘Gewoon,’ Er stijgen enkel zuchten op.
‘Wat is gewoon?’ begint Van der Kalck weer. ‘Je zegt, dat het de eerste keer was, dat meneer Vlimmen je zoiets gedaan heeft. Heb je 't dan wel eens met andere mannen gedaan, als je 't zo gewoon vindt?’
‘Neeje.’
Nu valt het hem op, dat het antwoord zo snel komt... ‘Dus meneer zei niets, maar wat heb je zelf gezegd?’
Na een poosje: ‘Ik zee: nie doen!’
‘Anders niets?... En heb je je nu verzet-uhtegengesparteld, zoals meneer hier vroeg; ja of nee?’
‘Da kon ik nie.’ Opluchting bij Hixybrechts en enkele anderen.
‘Mevrouw was zeker niet thuis?’
‘Neeje.’
Het komt weer veel te snel en hij krijgt het gevoel, dat het zaakje toch een beetje louche is. ‘Maar Jana was toch thuis, is 't niet?’ Zij zwijgt en is zichtbaar in de war...
‘Maar potstausend, was die Jana nou thuis of niet?... O, ze was toch thuis, hé-hé!... Tussen haakjes, heren: Als ze voor de rechtbank ook zo rnededeelzaam is, ziet de procedure er goed uit!’
Nu weet hij, dat ze alleen achterlijk en verlegen is, wanneer het te pas komt. Hij gaat verder en krijgt slechts antwoord met hoofdknikken en hoofdschudden: Dus ze had toch kunnen schreeuwen, om Jana roepen?... En dat heeft ze niet gedaan?... Waar was Jana, in de keuken?... En meneer wist, dat ze daar was?... Deed hij de deur op slot?... Niet op slot!... Zijn er schuifdeuren aan die voorkamer?... Waren die dicht?... Ook al niet! Maar daar is toch een serre aan de achterkant?... Hingen daar gordijnen?... Dus als Jana of iemand anders langs die veranda gelopen had, zouden ze 't gezien hebben? Gemoedelijk!... Tot Stein, die zijn penhouder
| |
| |
opneemt: Dus ze heeft niet geroepen en zich niet verzet; het is maar één keer gebeurd, zonder enige aanleiding of voorbereiding...
‘Vertel eens: Meneer was gewoon tegen de meiden, zeg je. Sprak hij veel met jullie?’
‘Nie veul.’
‘Kreeg je wel 'ns 'n standje?’
‘Nie dikkek’
Het gaat weer even traag, weerspannig en bedachtzaam... Dus ze kréég toch wel 'ns 'n standje, als 't te pas kwam... En toen ze wist, dat ze 'n kindje moest krijgen; heeft ze 't toen aan meneer gezegd?... Niet gezegd! Aan Jana ook niet?... Aan niemand?... En dat heeft zo drie of vier maanden geduurd, is 't niet zo?... En toen is mevrouw er achter gekomen?... Heeft ze toen niet aan mevrouw gezegd, van wie het was?...
‘Ik heb 't alleen thuis gezee.’
‘Wat voor reden had je toen eigenlijk om meneer Vlimmen zo te sparen, zo de hand boven het hoofd te houden?... Je wist toch, dat het ééns moest uitkomen. Waarom -’
‘Ze schaomde d'r eige te veul!’, onderbreekt Huybrechts driftig. ‘Da-d-is toch te begrijpe!’
‘O, als de zaak u duidelijk is, des te beter! Mij is het allemaal niet zo helder.’
‘Och meneer de voorzitter, ge weet toch wel beter! We zitten hier toch nie veur den irste keer. Dieje kèrel hee d'r onverwachts vastgepakt en 't was gebeurd veurda ze 't wist... Is 't zó nie gegaon, kijnd?’
Ze knikt haast gretig.
‘Zie-de wel!’
Van der Kalck ziet, dat de hele raad zit te knikken, behalve Stein natuurlijk. Hij vindt zelf ook, dat een dergelijk verloop in het algemeen wel te aanvaarden is, maar... Er hapert iets! Hij voelt het duidelijk, maar kan
| |
| |
het niet bepaald vatten... Eens even kijken, of ze ook duidelijk wil liegen:
‘Toen het eenmaal gebeurd was, is meneer zeker wel anders tegen je geworden, is 't niet? Toen kreeg je zeker geen standjes meer?’... Het is wel 'n beetje vuil, maar ‘de troep’ irriteert hem vandaag zo. Ze zitten al bij voorbaat neen te schudden...
‘Nee, toen nie meer.’
‘Nàtuurlijk!’, zegt Huybrechts en blaast minachtend door zijn neus.
‘Herinner je je dan niet meer, dat je daags voor Sinterklaas een kistje met serum uit de auto hebt gehaald, zodat meneer expres naar huis moest komen om het te halen?... Weet je dat niet meer?... O, toch!... Wat zei meneer toen wel?... Heeft hij toen niet gemopperd?... En nogal erg, is 't niet?’
‘Gewoon,’
‘Zo gewoon, dat je begon te huilen?... En Jana stond er bij, is 't niet?’
Hij ziet duidelijk de paniek op het stugge gezicht... Van die Jana schijnt ze bang te zijn. En de troep zit verstomd over zoveel feitenmateriaal. Hij doet 'n beetje onverstandig met zich zo bloot te geven, vreest hij al... Lui worden achterdochtig, denken dat hij partij gekozen en er belang bij heeft. Maar hij heeft nu eenmaal A gezegd: ‘Vond je het ook gewoon, dat meneer zo te keer ging, nadat hij je dat hele erge had aangedaan? Toen wist je toch, dat er bovendien nog een kind van zou komen?.. Juist, en waarom sprak je toen niet van je af?... Dat zou toch ieder meisje doen!’
‘Da durfde-n-ik nie.’
‘Wel jao!’, begint Huybrechts weer. ‘Da kijnd was ommers hillemol overdonderd deur dieje -’
‘'n Ogenblikje!’ Hij zal er nu gauw een eind aan maken. ‘Nog ééns meisje: Heb je in de maanden September
| |
| |
tot en met December van het vorig jaar met geen enkele andere man hetzelfde gedaan?’
‘Nee nooit!’
‘Een van de heren nog iets te vragen?’ Hij kijkt even rond en ziet, dat Huybrechts en Doornen krampachtig naar een vraag zoeken. Hij laat hun geen tijd. ‘Je kunt gaan, meisje!’
Zodra de deur achter haar dicht is, barst Huybrechts los. ‘De smerlap boft toch verschrikkelijk, dat ie tege zo'n stom kalf aongelopen is! Da jong is te verlegen om erover te praote, da kun-de goed zien... Dus dieje vent ontkent àlles?!’
Dit laatste is gericht aan Van der Kalck en het slaat duidelijk op de bizondere inlichtingen, waarover meneer de voorzitter ditmaal beschikte. Anders houdt hij de verhoren zo kort en zo oppervlakkig mogelijk...
‘Dat schrijft hij tenminste’, pareert Van der Kalck en trekt de schouders op. Dan met een fijn lachje: ‘U vraagt zich natuurlijk af, hoe ik aan al die finesses kom.’
Huybrechts voelt, dat hij te snel doorzien is en stottert: ‘O - nee - da gao me nie aon natuurlijk!’
‘Wel, ik ben 'n beetje dieper op dit zaakje ingegaan, omdat ik toevallig weet, dat het andere meisje, die Jana van Berkel, die er toch meer van kan weten dan wij allemaal samen, hóógstverontwaardigd is over de beschuldigingen van dit kind. Ze is er ook hartgrondig van overtuigd, dat dit kind liegt en dat de vader het zaakje op touw heeft gezet van wege de centen.’ Weer trekt hij zo objectief mogelijk de schouders op en ziet enkele hangende lippen. ‘Die vader is 'n bekend type daar in Hulshout. Moet 'n soort amokmaker -’
Bij wijze van illustratie wordt er driftig geklopt. De klerk verschijnt en is aan het einde van zijn geduld. Door de kier zien zij Kees van Bemmel al staan, doch Peters verspert hem de weg.
| |
| |
‘Meneer de k'tonrechter!’ roept de klerk onfatsoenlijk hard. ‘Hier is die vader weer en hij wil mee alle geweld dat u -’
Maar Stein roept nog harder: ‘Haal de politie en laat die brutale kerel uit 't gebouw zetten!!’
De deur wordt gesloten evenals de vergadering, nadat nog besloten is het request bij den Kantonrechter in te dienen.
|
|