| |
| |
| |
[40]
Het is al een heel oud liedje. Niemand weet nog juist, Waar het vandaan komt en wat het ooit betekend mag hebben. Sommigen zeggen, dat het ontstaan is in Breda, waar het in langvervlogen tijden uit de lucht moet gevallen zijn als carnavalsdeun bij het hossen op straat. Maar wat het eigenlijk betekende, weet niemand, en misschien heeft het nooit een bepaalde bedoeling gehad. Om het te kunnen zingen moet er een dokter zijn, die een naam heeft van twee lettergrepen, en omdat er in ieder stadje wel zo'n dokter te vinden is, heeft het raadselachtige lied zich over de ganse provincie verspreid. Vroeger woonde in Dombergen een dokter Dijlen, die het lied daar mogelijk maakte, maar het is zo'n vervelend deuntje, dat het langvoor zijn dood al in onbruik was geraakt. Af en toe wordt het nog eens gehoord in de carnavalsdagen, wanneer ten slotte zelfs het hosliedje: ‘De-n-boer die melkt z'n koei-koei-koei / Al in 'n houten emmerke’ vervelend gaat worden. Doch het gebeurt zeer zelden en de mensen, die zich beijveren voor de Veredeling van den Volkszang, halen het gaarne aan als voorbeeld en zeggen dan, dat het de heilzame invloed van hun vereniging is geweest, die dergelijk onbeschaafd en zinledig straatgelal heeft uitgeroeid... Dit mag zo zijn, maar dan is er op het ogenblik in Dombergen toch een ernstige terugval.
Het spreekt van zelf, dat de kinderen uit de kamer worden gestuurd, wanneer de ouderen gaan praten over het gevalletje van dokter Vlimmen, en niemand weet,
| |
| |
waar ‘die brakken’ het vandaan halen, maar de volgende dag lalt de straatjeugd van Dombergen niets anders dan:
En de-n-hond van dokter Vlimmen
En het zand begon te stuiven
En de meisjes riepen brand
Om iedere vergissing uit te sluiten is de laatste regel al spoedig voor de gelegenheid aangepast tot: ‘En de meid die riep toen brand’, wat zich even gemakkelijk laat zingen op hetzelfde wijsje.
Op de scholen worden strafregels uitgedeeld: ‘Ik mag geen onfatsoenlijke liedjes zingen.’ Alle ouders zeggen, dat de ouders meer verstand moesten hebben, wat niet verhindert, dat dezelfde avond een troep kleine jongens en meisjes, gearmd in brede rijen, de Beukenlaan op en neer host en daarbij met moedwillige schrilheid het onfatsoenlijke liedje uitkrijst...
Vlimmen is gelukkig niet thuis. Truus staat bevend van woede achter de gordijnen van de erker. Bij het passeren zingen de kinderen brutaal en uitdagend in de richting van het huis... Zij ziet de verhitte kindergezichtjes verwrongen tot een trek van wrede baldadigheid en lust om te kwetsen. Het merendeel herkent zij als kinderen uit de Beukenlaan, waar alleen ‘mensen van beter soort’ wonen. Enkelen dragen het welpenpakje van de padvinders, waar Dop nu al om zeurt, en in een vlaag van blinde vijandigheid besluit zij, dat Dop nooit ‘welp’ zal wor den...
Voor de rest zijn het de ruige koppen uit het nog steeds niet geplaveide Achterdijkje vlakbij, en het lied schijnt een soort godsvrede te hebben gesticht, want anders is er gedurig ruzie tussen de ‘rijke stinkers’ uit de
| |
| |
Beukenlaan en de ‘armoedzaaiers’ uit het straatje. De elfjarige jongejuffrouw Van Gelder Mettrop, het dochtertje van een ingenieur aan de kunstzij, loopt gearmd met den beruchten Kees Mikkers, den aanvoerder van het Achterdijkje, die eens door Vlimmen betrapt werd en een oorvijg kreeg, toen hij het liederlijkste van alle urinoir-opschriften in het gloednieuwe lak van de Chevrolet had gekrast, en je kunt het nog steeds lezen, als je goed kijkt, ofschoon de mensen van de garage alles gedaan hebben om het weg te krijgen...
‘En het zand begon te stuiven. En de meid die riep toen brand!’
Op dit ogenblik zoekt Truus wanhopig naar een middel om te ontsnappen uit deze omgeving... Er moet toch een middel zijn! Armoe desnoods; alles liever dan dit... Elf jaar heeft hij gezwoegd, de ziel, om de practijk van Dombergen, die door zijn voorganger nogal verwaarloosd was, weer op te bouwen tot een van de beste in het land... En nu opgeven? Nee, uitvechten! Eens zien wie het eerst moe wordt, Dombergen of zij...
Voor de vierde maal trekt het gekrijs voorbij... Aan het einde van de laan draaien de brede slierten met veel gestoei om, even is er een wanordelijk trekken en duwen; meisjes gillen huizenhoog, maar dadelijk worden de rangen hersteld: ‘En de-n-hond van dokter Vlimme...’
Truus kijkt op de klok... Blijft dat zo? Als het nu in godsnaam maar afgelopen is, voordat Jan thuiskomt. Dadelijk na het eten is hij naar Driegehuchten gegaan voor een paard met koliek en dat houdt gewoonlijk nogal op... En wat toevallig, is 't niet, dat de nette mama's van de Beukenlaan, die bij het geringste heibeltje onmiddellijk hun dotjes van de straat halen, nu allemaal zo schielijk overleden zijn! Voor zover zij kan zien, zijn alle kinderen van de laan er bij en nu wil er natuurlijk niemand de eerste zijn om het pretje te bederven, want dat
| |
| |
zou aanstellerig kunnen lijken: alsof hun kinderen te goed zijn voor de andere Beukenlanertjes... En stiekem vinden ze 't allemaal even geestig, dat spreekt...
Zal zij juist nu het troepje tegemoetlopen, kwansuis een brief gaan posten op het hoekje? Ja, trotseren is het beste, en misschien is dat voor de preciese mama's een aanleiding om eindelijk eens in te grijpen. Best mogelijk, dat de hele bende al op de loop gaat, zodra ze de voordeur maar opendoet. Ze moet toch iets doen om er een eind aan te maken, voordat...
Opeens voelt zij, dat ze niet meer van haar plaats kan. Nu de stoet voor de zesde maal komt aanhossen, gaan de gordijntjes van de dames Stroeks wijd open en Truus kan niet zeggen, wie van de twee het meest valse lachje vertoont... Zou je nou die smerige, ouwe kwezels niet ikweet-niet-wat? Naar de kerk lopen en lasteren, dat is alles wat ze te doen hebben. Anders kunnen ze volstrekt niets verdragen van de kinderen uit de buurt, tikken ze al nijdig tegen de ruit, als er een paar tegen hun hek leunen, of wat veel lawaai maken voor hun huis. Voor niemendal sturen ze een boodschap naar de ouders en ze krijgen altijd hun zin, want iedereen heeft respect voor hun kwade tongen. Nu staan ze daar te lachen en het scheelt niet veel, of ze knikken de uitgelaten bende goedkeurend toe...
Jaren geleden heeft de magerste haar eens aangesproken en gevraagd, of ze wel wist, dat haar meid met een socialist liep, waarop Truus in een stuurse bui een antwoord heeft gegeven, dat aan de ontluikende toenadering een snel einde maakte, zelfs zo, dat er sindsdien over en weer niet meer gegroet wordt.
Voor de zesde maal is de betoging voorbijgetrokken, alle halzen naar het huis gedraaid, en dan opeens stuift de troep in paniek uit elkaar. Aangetrokken door het verdragende geluid van de hoge gilstemmen, is om de hoek
| |
| |
van de laan een politie-agent verschenen - een zeldzaamheid in de stille, nette woonstraat zonder verkeer, als de Beukenlaan is... Juist, denkt Truus, nu wil natuurlijk niemand de laatste zijn... Op hetzelfde ogenblik, dat het gezang schielijk ophoudt en de vlugge kindervoetjes door de straat roffelen, staan de mevrouwen of de dienstmeisjes in de voortuintjes. De moeders trekken een onsteld gezicht en wenken driftig of klappen bevelend in de handen; de dienstmeisjes snauwen... Hannie, Tinie, Robbie en Gerrie worden naar binnen gejaagd. Kees, Jaanske, Sjef en Trees vluchten naar het Achterdijkje... De agent draait even het hoofd naar de meid van Schoenmakers, kijkt weer snel vóór zich en bedwingt zijn grijns. Zij lacht royaal terug om te laten zien, hoe goed zij de humor van het geval verstaat...
Truus ziet het en nu eerst dringt het volkomen tot haar door, dat zij alleen staat tegenover de gehele vijandige bevolking. Zij krijgt het gevoel, dat het niet echt is, wat zij daar ziet, dat zij naar een film kijkt, en dat is te verstaan, want alleen in de ‘bevrijde’ film zou optisch zo afdoende en zo bruusk aan haar verteld kunnen worden, hoe zij het hele stadje tegen zich heeft. ‘Toute la ville en parle’, in twee oogopslagen: de agent, die gewild zijn lach houdt en het dienstmeisje, dat ‘gechargeerd’ de bedoeling onderstreept... Maar staat zij dan helemaal alleen? Is er---?
‘Mammiiii!!’
Zij haast zich naar boven. Dop is al halfweg de trap af, klaarwakker en opgewonden.
‘Waarom zingen ze dat allemaal van Oom Jan?’
‘Nergens om, jongen! Moet je dààrvoor uit je-- -’
‘Dat doen ze om ons te pesten!’, roept hij heet.
‘Doe niet zo mal. Hoe kom je d'r bij? En nu vooruit! Een-twee-drie naar bed. Wat zijn dàt nou voor kuren?’
‘Als ze 't morgen nog 'ns proberen, dan zal ik ze toch
| |
| |
zeker wel 'ns-- -’
‘Je zult niets. Laat ze maar kalm zingen. Net doen of je 't niet hoort, dan hebben ze d'r geen plezier van en dan is 't gauw genoeg afgelopen.’
Zij stopt hem vlug in bed en zodra ze beneden komt, gaat ze weer naar haar uitkijkpost, bang, dat het Achterdijkje weer opnieuw zou kunnen beginnen... Maar de straat blijft stil. Na een poosje komt de politie-agent terugslenteren... Hij kijkt schuin over zijn neus naar het huis, als was het een verdacht zaakje daarbinnen...
Truus maakt haar balans op. Voorlopig kan zij haar partjigangers op de vingers van één hand aftellen: Dacka, Marie en Willem Roels, Jaantje en Dirksen... Maar Dirksen is zo weinig menselijk. Voor hem sluit de wereld zich af met de ijzeren inrijpoort van het slachthuis; hij denkt in formules en dienstvoorschriften. Vanmiddag is zij naar het slachthuis geweest en trof hem in het laboratorium over zijn reageerbuisjes en praeparaatjes, kinderlijk verrukt met zijn nieuwe aanwinst: een binoculaire microscoop! En ze moest bepaald eens kijken, want dat was buitengewoon interessant. Ze was toch ook van het vak, ze deed immers thuis de hele apotheek! Hij had een paar luizen gevangen en die zag je zo schitterend in re-Hef. Met twee ogen kijken, en dit wieltje, de micrometer, daar moest ze aan draaien tot het beeld scherp werd. En het veld moest zuiver rond zijn. Haar ogen stonden nogal ver uiteen, dus ze zou de glazen wat uit elkaar moeten trekken. Was het nu scherp? Zag ze wat een prachtdieren het waren, die luizen, als je ze in perspectief zag?... Zij zag een vage, grijze vlek, die haar deed denken aan een koffiekan, zoals grootmoeder er vroeger eentje had. Vond het prachtig...
Ten slotte kwam ze toch aan het woord... Het eerste wat hij wist te zeggen was, dat het ‘een beetje’ ongelukkig trof, want hij had juist aan de gemeente een officiële
| |
| |
brief geschreven, die op poten stond, over de vaste aanstelling van Jan. En de wethouder had nog wel geen officiële toezegging eedaan, maar toch laten doorschemeren...
Wat de wethouder had laten schemeren, is maar half tot haar doorgedrongen, want op dat ogenblik schemerde het hele laboratorium voor haar ogen... Ook dàt nog!
Het was iets over sollicitanten oproepen, ofschoon dat de grootste nonsens was volgens Dirksen. Maar officieel was er eigenlijk nog niets gebeurd en hij zou van den wethouder zien gedaan te krijgen de uitslag van de procedure af te wachten, alvorens de zaak in de raad te brengen. Dat was toch redelijk, niet waar? De aangewezen weg in deze. Anders zouden onze slagers - enkele goeie uitgezonderd - er een schandaaltje van kunnen maken en zou de benoeming onder deze omstandigheden groot gevaar lopen, Jammer, dat hij niet wat met die brief had gewacht, maar hij zou zijn best doen om het kwaad te herstellen...
Over de misdadige aantijging van dat meidje maakte Dr. Dirksen zich niet warm of koud. Terwijl hij voorzichtig de nieuwe microscoop demonteerde, was hij blij te mogen vernemen, dat die procedure er zo gunstig voorstond, en zodra Jan was ‘vrijgesproken’, bestond er immers geen enkele officiële reden, waarom hij niet zou worden benoemd... De aangewezen persoon, dat had hij altijd beweerd. Ja, die binoculaire was een meevallertje: voor 150 gulden overgenomen van een Warenkeuring, die opgeheven werd, en nieuw kost zo'n ding minstens 400. Zo goed als nieuw, mankeerde niets aan. Dat was idem-zoveel uitgespaard voor de gemeente... Wou. ze thee? Ja-ja, ze hadden thee op het lab. Maar melk, dat zou hij eens aan den portier moeten vragen. Hijzelf dronk nooit melk; je reinste vergift. O, er was melk genoeg op' het lab, maar die kon hij haar niet aanbevelen; zou ze
| |
| |
eerst eens grondig moeten onderzoeken: misschien meer pus en t.b.c. dan melk...
Alsof het zo nog niet genoeg was, kwam hij toegeschoten, omdat zij te dicht bij een bakje met bloederigheid tegen de tafel leunde, zette het voorzichtig een eindje uit haar buurt... Oppassen, 't kon miltvuur zijn en miltvuur is verduveld gevaarlijk... Géén thee? 't Was anders helemaal geen moeite, hoor! Tot ziens dan. 't Was heel goed, dat ze hem dadelijk gewaarschuwd had; hij zou zich zo gauw mogelijk met dien wethouder in verbinding stellen...
Vandaar is ze naar Mevrouw Dirksen gegaan... Schuw, kinderloos wezentje; niets dan blozen en ja-knikken met grote, verschrikte ogen... Heel de tuin vol moerbeiboompjes en heel de dag bezig met zijderupsen... Wat was dat vreselijk! Hoe was 't mogelijk? 't Was me toch iets te zeggen met die meiden tegenwoordig... Op 't ogenblik had ze er zelf een, die beweerde, toen ze kwam, dat ze het hele huishouden kende, en prachtige getuigen had ze ook, maar de eerste dag de beste sneed ze de koppen van de asperges en gooide die met de schillen en al in de vuilnisbak! (Blos)... Groot gelijk, zoiets kon je niet op je laten zitten, dat moest uitgevochten worden, natuurlijk. Gewoon verschrikkelijk wat je tegenwoordig allemaal boven je hoofd hing...
Och, ze wist van te voren, dat er bij de Dirksen's geen grote successen te behalen zijn... Hoe zouden die twee kleurloze mensen er met elkaar over praten?... In ieder geval zullen ze niet met de grote hoop meelasteren, ze leven als kluizenaars, houden zich angstvallig buiten alles, wat hun niet persoonlijk aangaat. Wanneer zij vertelt van de asperge-toppen, schrikt ze al van zichzelf, bang, dat ze misschien iets te veel zegt. Zolang het niet over slachthuis of zijderupsen gaat, kun je niets neutralers vinden. Water met water en dan nog verdund. Maar hij zal
| |
| |
precies doen wat hij zegt, omdat het slachthuis er ‘officieel’ in betrokken is. Overigens heb je geen plezier en geen verdriet van die mensen, maar dat is in de gegeven omstandigheden al winst...
Toet-toet! Daar is Jan... De straat is nog rustig. Voor vandaag is het goed afgelopen; wat zal het morgen zijn?
|
|