| |
| |
| |
[38]
Dacka is een dag of acht niet op straat geweest. Hij heeft een kwade griep gehad met harde koorts en hij staat nog een beetje onvast op zijn benen, maar hij staat toch en hij gaat zelfs naar zijn werkkamer, waar hem een bescheiden stapeltje brieven wacht. Even later komt Lena, de manke huishoudster, aankloppen en zegt, dat ‘Mevrouw Vlimmen-zal-ik-maar-zeggen’ hier is, en dat is duidelijk, want Truus staat al op de drempel en steekt royaal een hoofd boven haar uit.
Het is nog maar goed tien uur in de ochtend, dus er is iets bizonders, zegt zijn eerste vermoeden. In Dombergen verwacht een vrijgezel geen ziekenbezoek van een dame-alleen. Haar gezicht staat weer erg strak; zij zegt nauwelijks goedendag en vergeet zelfs te vragen, hoe het ermee is.
Zodra de deur dicht is, haalt zij uit haar tasje een brief, die Dacka al op een afstandje herkent als afkomstig van de Voogdijraad. Zij reikt hem zonder een woord over en aanvankelijk is hij zich nog niet van veel kwaad bewust...
Maar het volgende ogenblik dansen de letters... Voogdijraad te Dombergen deelt u mede... Wilhelmina Johanna van Bemmel... dienstbode... geboren... wonende... volgens hare verklaring... vleeschelijke gemeenschap... Johannes Maria Vlimmen.... Sacré nom de nom!... tengevolge van die gemeenschap... 28 Juli
| |
| |
1930 te Heerlen... kind mannelijk geslacht... namen zijn gegeven van Jacobus Johannes... door de moeder als het hare erkend... Grijs!... En dat Dr. Vlimmen bij deze wordt opgeroepen ter vergadering van de zoveelste...
Hij laat het papier vallen, beent zenuwachtig een paar maal de kamer op en neer, staat op het punt in een krankzinnige lach te schieten... Een vloed van ordeloze gedachten stijgt naar zijn hoofd, herinneringen aan kleinigheidjes, het verhaal over de zwangerschap van dat meidje met haar opzichtige benen, zoals hij het bij de Vlimmens in kleuren en geuren heeft horen vertellen. Tegelijk staat hem het ronde, gladde hoofd met de witte snor van den Hagenburgsen President voor den geest en hoort hij de dreunende stern: ‘Kijk eens meneer Dacka, de ondervinding van deze Rechtbank is, dat zoiets practisch niet voorkomt. Als hier in de streek een meisje een bepaalden man aanwijst als vader, dan is dat zo. Vanaf de invoering van de wet is hier nog nooit gebleken, dat er een verkeerden werd aangewezen. In zulke gevallen spreekt een Brabants meisje de waarheid, al kan ze overigens nog zo goed liegen. En dat is ook de overtuiging van het Hof.’
Nu heeft Dacka al genoeg zedenzaakjes gehoord en gezien om te weten, dat op dit gebied alles te verwachten is en dat vaak van mensen, waaraan je het allerlaatst zou denken.
Maar Jan Vlimmen!
Alles krioelt door zijn hoofd: de houding van Vlimmen tijdens het verhaal, zijn verbazing, de grapjes, die hij er nog bij maakte. Gesteriliseerde meiden! En die jongen, die wel zou moeten trouwen, anders zou de vader van dat meidje hem het leven totaal onmogelijk maken, want dàt was zo'n querulant! En wie dat achter zo'n blaag zou gezocht hebben: als je d'r met Dop in de
| |
| |
tuin bezig zag, kon je niet zeggen wie van die twee het kinderachtigste was...
Zo sprak de Vlim erover en doodgemoedereerd, half ondeugend, half wereldwijs... Zó'n hondse comedie in zúlke hachelijke omstandigheden? Nee, dat gaat een vierkant stuk onhandigheid als Vlimmen niet af, besluit Dacka. Maar toch-!
‘Hij heeft het nog niet gezien,’ zegt Truus. ‘Het werd afgegeven, toen hij juist de deur uit was en ik maakte het open, omdat ik dacht dat het over rentezegels of zo iets zou gaan... Ik hoef er niet veel woorden over te verspillen en ik hoef er niet eens over na te denken: Floor, het is gelogen!’
Ze staat daar rechtop en rijzig. Hij kijkt naar haar verbitterd gezicht, hard als marmer, en weet, dat zij het meent.
‘Ik ben het volkomen met je eens.’ Maar meteen flitsen er enkele lastige vragen door zijn gedachten: Hoe komt zo'n hitje er dan bij een dergelijke misdadige leugen te vertellen? Tegenover iemand als Vlimmen is het bijna moord! Wat voor belang heeft ze erbij? Centen?... Op die leeftijd denkt zo'n kind daar niet aan. Ze moet zien te trouwen, dàt is haar belang. En dat is op deze manier uitgesloten...
‘Ja hoor 'ns Truus, ik geloof natuurlijk wel, dat hij het kan gedaan hebben, maar dan had hij - ’
‘Juist, dan had hij zich anders aangesteld... Je was er niet bij, die dag dat ik erachter kwam. Ik ben oud genoeg om te weten, dat mannen op dat gebied voor weinig terugdeinzen, ook niet voor een Mientje van Bemmel. En ik moet je eerlijk bekennen, dat de mogelijkheid een ogenblik door m'n hoofd is gegaan. Toen! Maar zodra ik 't hem vertelde, 's middags aan de koffie... Nee, Floor, het is uitgesloten. Ik heb m'n ogen niet in m'n zak en ik weet wat er in huis voorvalt. Zo'n komediant is hij
| |
| |
niet... Neem dan voortaan gesteriliseerde meiden, zei hij nog.’
‘Ja!’, roept Floor. ‘'t Zelfde wat hij tegen mij zei; ik dacht er net aan... Dat vond hij zeker erg geestig, de - ’
Het woordje ‘de’ schijnt het te doen... Heel even blinkt er iets op het randje van haar oogleden en er gaat een vluchtige trilling over het harde gezicht, maar verder komt het niet.
‘Floor, die jongen heeft nou nooit 'as geluk, hè?’ Zij zegt het met een hoge, vliegende stem, maar het gezicht staat weer strak en Dacka bewondert haar.
‘Jawel Truus, het is 'n geluk, dat hij jou naast zich heeft.’ Zijn stem klinkt zo diep en warm, dat hij tegelijk een kleur krijgt. Haar schouders maken haast onmerkbaar een gebaartje, als om iets van zich af te werpen. De Vlimmens, en vooral Truus, zijn volstrekt geen ‘aanhalige’ mensen en doodsbenauwd voor de geringste uiting van gevoeligheid, dat weet Dacka. Hij heeft het subtiele beweegje gezien en begrepen... Heeft deze vrouw dan al haar sentiment aan één man verbrand? Zal er nog ooit iemand komen, tegenover wien ze niet zo afwerend zal staan, als hij zo iets zegt? In ieder geval zal het dan Dacka wel niet zijn, dat voelt hij zeer goed. En even goed heeft zij al jaren gevoeld, hoe hij haar bewondert, al is het dan uit de verte...
Doch nu schrikt hij eerst goed, voelt zich wit worden, grijpt zijn Fruin, het dikke boek met de vele kleuren op snee, zoekt haastig in het witte gedeelte, het Strafwetboek... Lieve hemel, daar heeft hij nog niet aan gedacht... Artikel 249... ontucht gepleegd... primo, door ouders, voogden... secundo, door bestuurders of opzichters in werkinrichtingen, werkplaatsen of fabrieken met hunne minderjarige bedienden of ondergeschikten... Maximum zes jaar gevangenis, omdat 't zo koud
| |
| |
is... Maar daar vallen toch geen dienstboden onder? Even in de ouwe Sim kijken...
‘Wat moeten we nou - ’
‘Wàcht even!’ Hij schrikt zelf van zijn snauwend geluid en het klinkt een beetje dwaas, nu hij vlak erop weer uiterst vriendelijk zegt: ‘Och, ga even zitten als je wilt Truus, ik moet even iets nakijken.’ Hij rukte het tweede deel van Simons, zijn gewezen professor, uit de kast en mishandelt het niet weinig in zijn gejaagdheid, hij, die altijd zo eerbiedig met boeken omgaat... Juist, dienstboden vallen er buiten, gelukkig... Maar dan is er nog 248ter, gaat ook over minderjarigen en spreekt van ‘misbruik van gezag’... Maximum-straf twee jaar, maar het is een klachtmisdrijf en als de ouders van dat meisje iets van plan waren, zou de klacht er al lang geweest zijn. Daarvoor hebben ze nu zes of zeven maanden tijd gehad... Het zal dus nog meevallen, maar de dienstbetrekking en de minderjarigheid staan hem volstrekt niet aan... Als de veldwachter er zich ook nog mee gaat bemoeien, is Doctor Johannes Maria Vlimmen totaal vernietigd... Maar welk voordeel heeft dat meidje op het oog, in 's Herennaam? Gaat het van de ouders uit? De vader moet ‘ginne gemakke’ zijn en zulke mensen houden iemand als Vlimmen natuurlijk voor schatrijk, zouden er een zaakje in kunnen zien...
‘Truus, wie huurt gewoonlijk de meiden bij jullie?’
‘Ik natuurlijk. Hij bemoeit er zich nooit mee, weet waarschijnlijk niet eens hoeveel ze verdienen... Waarom?’
‘Kunnen we ons op 't standpunt stellen, dat de meiden in jouw dienst zijn?’
‘Ik weet 't niet... O wacht 'ns, de rentekaarten staan op zijn naam. Maar wat bedoel je?’
Wat hij bedoelt is onzin, heeft hij intussen al bedacht... Bij ‘misbruik van gezag’ doet de dienstbetrek- | |
| |
king er weinig toe. Is Vlimmen niet de heer des huizes, dat wil zeggen voldoende om van zijn gezag misbruik te maken?... Zijn hoofd loopt nog niet soepel. Dat is de griep en de schrik...
‘O, 't maakt geen verschil.’
‘Wat betekent dit papier? Moet hij daar heen, naar die vergadering van de voogdijraad?’
‘Nee asjeblieft niet, zeg! Dat is een gewichtig-doenerijtje van die heren, zonder enige juridische betekenis. Ze ondervragen de twee partijen en schrijven de antwoorden op, in de hoop dat de vent zich zal vastpraten. De advocaat van het meisje krijgt dan later een uittrekseltje uit de notulen om te kijken of hij er enig bewijs uit kan putten... Maar stel je voor, dat Jan daar door die Dombergse dikdoeners aan de tand wordt gevoeld! Huybrechts is nota-bene ook van de partij. Wat zouden ze lachen!... Hoogstens kan hij een briefje schrijven, dat hij - uh - slechts ten overstaan van den bevoegden rechter verweer zal voeren tegen de leugenachtige insinuaties, bedoeld in het schrijven - ’
‘Maak even een kladje, wil je?’
- 'n Koel hoofd is toch maar alles, denkt hij, al schrijvende. Spijkers met koppen! Ten slotte boft de Vlim nog, dat hij zo'n bijdehandje naast zich heeft...
‘Maar ze zullen het toch moeten bewijzen, is 't niet?’, vraagt zij. ‘Hoe kunnen ze dat? Zijn nee is toch even goed als haar ja... Als het waar zou zijn, dan is er toch niemand, die het gezien heeft?’
‘Daarom procedeert het kind en wordt de moeder als getuige onder ede gehoord - ’
‘En hij dan?!’
‘Hij niet, hij is partij in het geding, kan alleen maar ontkennen of - ’
‘Maar dat is razernij, dat is 'n schandaal!’
‘Toch niet. Als het zo niet ging, zou een man nooit
| |
| |
veroordeeld kunnen worden. Je zegt zelf, dat er nooit iemand is, die het gezien heeft. Tenminste: dat zou al zeer toevallig moeten zijn - ’
‘Dus de man, dien mejuffrouw Van Bemmel gelieft aan te wijzen, is er onder alle omstandigheden bij?’
‘Nee, dat ook weer niet... Wat de ongehuwde moeder vertelt, is één getuigeverklaring en dus niet voldoende. Nu moeten er nog door andere getuigen een hoop aanwijzingen geleverd worden, die het feit aannemelijk maken. Volledig bewijs is in dit soort zaken meestal uitgesloten en daarom staat er niet, dat de vader aansprakelijk is, maar de vermoedelijke vader... Kun je deze hersengymnastiek bijhouden?’
Zij knikt.
‘Prachtig. Die andere getuigen komen dan dingen verklaren als: hoelang het stel verkering: had, dat ze geregeld samen uitgingen, dat ze al vrijende in de bossen zijn gezien, dat ze elkaar 's avonds in het straatje stonden te kussen, dat de jongen zich onvoorzichtig heeft uitgelaten over het geval, dat zij zich nooit met 'n andere jongen heeft vertoond, en zo meer van die buurpraatjes, allemaal kleinigheidjes, die op zichzelf niet veel zeggen, maar te samen het feit waarschijnlijk maken. Ook worden er wel minnebrieven overgelegd, maar dààrover zullen we ons in dit geval geen zorgen hoeven te maken... Als het bewijs eenmaal zo ver is, dan heeft de jongen maar één kans om te ontsnappen en dat is: hij moet bewijzen, dat er tussen de tiende en de zesde maand vóór de bevalling nog een andere sinjeur in het spel is geweest... Voor die kans geef ik niet veel. Je stond er destijds zelf van versteld, omdat je het meisje nooit met een jongen had gezien... Ga hem maar zoeken; hij zal zich heus niet aanmelden.’
‘Maar zonder dat hebben we toch wel kans om het te winnen, zeker?’
| |
| |
‘O ja, maar dat is van later zorg... Er is ook nog een middel om de hele procedure te ontgaan, want dàt lijkt me de hoofdzaak. Die paar centen onderhoudskosten per week - want het is nooit véél, hoor! - spelen niet de grootste rol. Maar het schandaal! Nu kun je ten overstaan van de kantonrechter een schikking treffen en daarmee is de procedure dan van de - ’
‘Maar je gelooft toch zeker niet, dat we zullen toegeven?’
‘Truus, je woont in Dombergen!’, roept hij. ‘Niet in Amsterdam!’
Maar terstond wijst ze op het briefje. ‘En dat dan? Door hoeveel handen is dat al geweest? En al die pennelikkers van het kantongerecht enzovoort?’
‘Ja, dat is waar’, zegt hij zacht en bewondert haar vlug verstand. ‘'t Spijt me wel Truus, maar je hebt gelijk. Voor zover Dombergen en ik elkaar kennen, ligt het relletje op 't ogenblik al op straat... Maar dan nog! Denk eens aan hèm, met die procedure aan zijn hoofd. We kennen hem toch! Hij wordt helemààl mensenschuw; je krijgt hem de deur niet meer uit!... Hoe korter de pijn, hoe beter. Geen praatje is zo groot, of 't is in drie dagen dood, zegt het spreekwoord. Als hij door een slepende procedure telkens eraan herinnerd wordt - ’
‘Hoe lang duren die betalingen?’
‘Uh - tot het kind een en twintig jaar is.’
‘Wat je slepende noemt.’
- Goeie hemel, wat een vrouw! denkt Dacka. Zo vind je ze alleen in oude heldensagen... ‘Het kan ook met een som ineens’, probeert hij nog, zonder overtuiging...
‘Daarmee bekennen we schuld en wat het bedrag betreft, hangen we af van het bon-plaisir van dat tuig. 't Is je reinste chantage - ’
‘Pardon! De kantonrechter maakt uit of het bedrag
| |
| |
voldoende is en dan zitten ze er aan vast. Bovendien zou in de akte kunnen staan, dat hij het feit ontkent, en alleen maar betaalt om van het gezanik af te zijn.’
‘En die akte plakken we voor het raam.’ Truus staat op. Haar gezicht is weer van het hardste marmer. ‘Floor, doe geen moeite. Al waren we voor vijf cent per week van het gezanik af, we zouden niet betalen. Heel Dombergen zou zeggen: Zie je wel!... Wij kunnen het niet toegeven, dat zou àl te laf zijn. En niet verstandig ook.’
- Wat gaat het haar goed af om ‘wij’ te zeggen, vindt hij... Het is alsof er een koningin spreekt. En hoe evenwichtig ze daar staat op die sierlijke, lange benen! Als een standbeeld en even onwrikbaar...
Weer staan hem de vrouwen van de heldensagen voor den geest... Toch heeft hij die manwijven uit de mythologie altijd vreselijk komiek gevonden. Reeds als gymnasiast dacht hij bij al deze Juno's en andere Brunhildes aan een balkon-boezem en een formidabele ‘achterband’, vergeleek hen steeds bij de Sterke Dame, die vroeger op de Dombergse kermis de kerels bij de lurven pakte en een-twee-drie op 'het matje lei... Dit is je zuiverste Walkyre, vindt hij, ook al is ze slank genoeg... Maar zij is om de bliksem niet komiek; ze maakt indruk!
‘Laat Dombergen maar eens proberen om ons weg te sarren’, gaat zij voort. ‘Als Jan het zich zo aantrekt, ga ik iedere dag met hem mee en breng hem desnoods bij de boeren in de stal... Zien ze ten slotte toch kans om de practijk kapot te maken - wat ik niet geloof - dan zal ik er bijtijds bij zijn en er mijn laatste centjes aan besteden om ergens een practijk over te nemen in een bewoonbaar land. Eigenlijk hadden we dat al veel eerder moeten doen. Tegenwoordig is dat niet gemakkelijk, dat weet ik, en als practijk is Dombergen lang niet slecht... Maar vrijwillig bakzeil halen en betalen: nooit!’
| |
| |
‘Ik vind het erg flink van je, maar hoe denkt hij erover?’
‘Hij zal het wei met me eens zijn, dat weet ik zeker ..’
Anders mààk je hem wel ééns, weet Dacka.
‘... Maar die procedure kàn toch niet hopeloos zijn? Als haar verklaring - onder ede nog wel; ik moet eerst zien of ze dat durft - als die éne verklaring niet voldoende is, wat willen ze er dan nog bijhalen voor aanwijzingen, zoals je dat noemt? Hij hééft niet staan kussen in 'n straatje.’
‘O, als alles is, zoals wij het op 't ogenblik overzien, heeft hij een grote kans om de zaak te winnen. Het enige wat ik wilde zeggen is, dat hij daarmee voor de buitenwereld niet schoon staat. Dan luidt het Dombergse praatje zo: De smeerlap heeft er zich uit kunnen liegen en nu hoeft hij niet eens te betalen voor dat kind. Dat arme, verleide boerinnetje moet er alleen voor opdraaien... Is 't niet? Afgezien van de centen-quaestie, maakt het winnen van de procedure niet zo'n groot verschil, vrees ik. Hij zou moeten bewijzen, dat hij 't niet gedaan heeft, en ik zie werkelijk niet in, hoe hij dàt zou moeten doen... Maar je besluit is genomen en laten we daarom de kansen van de zaak eens bekijken. We weten nog niet, hoe dat meisje de zaak zal voordragen, en ze moet nu eenmaal alle détails er bij vertellen. Je hebt gelijk: ze hebben niet staan kussen in het straatje. Dus het ligt voor de hand, dat ze het bij jullie thuis zal laten afspelen.’
‘Juist, en dàt zal 'n verrassing voor me zijn. Hij is de hele dag op pad en als hij thuis is, ben ik er ook, want dat is hoofdzakelijk etenstijd. Het bestaat niet, dat hij een avond alleen zou thuis zijn geweest met dat éne meidje, want dan was er in ieder geval Jana nog. Dat is een vaste regel; ik kon toch niet aan zo'n hitje het hele huishouden overlaten, met Dop en de telefoon en de boodschappen aan de bel en de apotheek! Maar ik bèn in die
| |
| |
tijd geen avond uitgeweest; wat moet ik alleen uit doen in Dombergen? Als ik naar een bioscoop ga, is het met hem... Voor de rest sliep ze met Jaantje op één kamer, op zolder nog wel... Ach Floor, het is de grootste nonsens.’
‘All right, dan zou die Jana een geschikte getuige voor je kunnen zijn. Wat zegt ze ervan?’
‘Toen wist ze niets, begreep er geen steek van. Ik kon er tenminste geen woord uitkrijgen. Van dit proces weet ze nog niets, geloof ik. Ik zal er in ieder geval vlug bij zijn om eens te zien, hoe ze op het nieuws reageert... Maar vertel me eens wat er gebeurt, als die Mina alleen blijft staan met haar verklaring.’
‘Dan is er nog steeds het grote feit, dat ze een huisgenote was, en dat is vervelend. Je weet er alles van. 'n Groot deel van de schuine moppen gaat over mevrouw, meneer en de keukenmeid. De situatie is haast spreekwoordelijk!... En dat Jan noodgedwongen zonder vrouw is, maakt het er niet beter op, dat voel je wel... Ik beweer niet, dat de rechtbank dat als voldoende zal beschouwen. Ik geloof het haast niet, maar ik zal eens in de jurisprudentie kijken, of er vonnissen van dat soort bestaan... Als die Jana hetzelfde kan verklaren wat jij zegt over thuis-zijn en over de onvriendelijkheid van meneer tegenover de meiden, ook nà dat het gebeurd zou zijn, dan geloof ik wel, dat je een fatsoenlijke kans hebt, wanneer er zich geen verrassingen voordoen... Van het grootste belang is wel, wat dat kleine meisje aan Jana zou kunnen verteld hebben in die tijd, toen - ’
‘Niets, zegt Jana.’
‘Voor de rechtbank en onder ede zou het weer wèl iets kunnen zijn... Maar daarin kunnen we ons nu niet verdiepen, want we moeten eerst weten hoe de jonge dame haar liefdesavonturen denkt aan te kleden. Waar, wanneer en hoe; alle scabreuze bizonderheden moeten er
| |
| |
uitkomen. We moeten afwachten.’
‘Dus hij hoeft niet naar die vergadering? Dat is al één zegen... Dan ga ik maar, Floor.’
‘Ja, als je nog langer blijft, hangt je reputatie helemaal aan flarden. Hier aan de overkant zitten ze met het horloge in de hand.’
‘Wat 'n lànd, hè?... Blijf maar hier. Lena zal me wel uitlaten, dat staat beter voor jouw reputatie... Floor, m'n hartelijke dank voorlopig. Plezierig karweitje, als Jan thuiskomt voor de koffie... Ik had het hem graag bespaard, dat verzeker ik je!’
Even wordt het gezicht weer zacht, ziet hij... Als ze wist hoe aantrekkelijk ze nu is, zou ze dan altijd zo kijken? Weet ze het, of niet?... ‘Ik zal straks even bellen om te horen hoe hij het opneemt. Begin maar te zeggen, dat die lui volgens mij geen schijn van kans hebben. En steeds tot je dienst!’
‘Dank je wel, Floor. Tot ziens... En als je nog denkt, dat het waar zou kunnen zijn, doe dan je best om het uit je hoofd te zetten. Ik vertel je dat het uitgesloten is, en ik maak me géén illusies. Over niemand. Daag!’
Dacka blijft ademloos op zijn plaats staan en zij is weg, voordat hij bekomen is... Wat een vrouw, wat een zeldzame vrouw! Kijkt dwars door je heen... Maar de heren van het Hof en van de Rechtbank zeggen óók, dat zoiets uitgesloten is, liier in de streek. ‘In zulke gevallen spreekt een Brabants meisje de waarheid.’ En wat voor belang zou dit speciale Brabantse meisje wel mogen hebben?... Dat heeft hij gedacht en Truus heeft het dadelijk gevoeld.
En hij denkt het nog, ook al doet hij zijn best om het van zich af te zetten.
|
|