even zal laten springen, noemt Kees quasi-terloops de naam, leunt achterover en wacht met stralende ogen op de uitwerking...
Maar als Mr. Stein zich nog ooit over een nieuw geval gelieft te verwonderen, is dat zijn zaak... Die aangeklede proleet met z'n ‘glanseeje’ handschoenen - zoals hij die nauwelijks zelf kan betalen - zal er in ieder geval geen plezier van hebben. Gaat waarachtig nog groot op zo'n meevallertje, dat is duidelijk. Moet even grondig afgekoeld worden, besluit Stein, en hij schrijft de naam op met een onverstoorbaarheid, die den ander half gek maakt.
‘Mar ik bedoel de veearts! Uit de Beukelaon! Dokter Vlimme!’
‘Schreeuw niet zo, ik ben niet doof... Weet je zijn voornamen? Zijn huisnummer?’
Het is een bittere teleurstelling voor Kees van Bemmel, die zo slim is geweest en met zoveel moeite al die tijd heeft gezwegen. Bot er boven op krijgt hij een standje, omdat hij zolang gewacht heeft, wat helemaal niet slim schijnt te zijn, want voordat het kind er is, bestaat er al een vordering, en bij de Voordijraad alleen zijn er al zoveel formaliteiten te vervullen, dat ieder kind allang geboren is, voordat de eigenlijke procedure kan beginnen.
‘Tenminste, als het niet van een olifant is, want bij olifanten duurt zoiets langer.’
- Wat 'ne steenezel, diejen ouwe, denkt Kees... Die doe net of ie 't over beesten hee. Zo'n ouw geraomte... Hijzelf is pas 41 jaar en weet, dat hij er niet eens naar uitziet, doet zich graag jong voor.
‘Dus jij bent de gróótvader van dat kind?’
Het komt als een troevend antwoord op het ‘oud geraamte’, dat nog in zijn hoofd hangt, en nu verliest hij zijn fiere houding. Daar heeft de jeugdige Kees van Bemmel, die voor de spiegel gaat staan om zijn zondagse hoed