| |
| |
| |
[34]
De thuiskomst van Dop zou een feestelijke gebeurtenis zijn geweest, doch zinkt ongeveer in het niet bij de ontdekking van Truus, daags te voren.
Zij is al enige tijd op haar qui-vive geweest, want ze voelde vagelijk, dat er in huis iets niet helemaal in orde was. Op de dag dat Dop ziek werd, heeft ze braakgeluiden gehoord op de W.C. en het was Mina met de dansbenen.
Op haar vraag, wat er aan scheelde, kreeg ze uitleg genoeg... Een beetje misselijk; 't was al over. Dat had Mientje wel eens meer van spinazie, daar scheen ze niet goed tegen te kunnen... Het gespannen, starende gezicht van de andere, Jaantje, gaf haar even te denken, maar - och kom, het kind was pas achttien en nog zo'n onnozele blaag. Van vrijerij is ook nooit iets te bespeuren geweest. Als het nou Jaantje was, die is nu vier en twintig en loopt al een jaar met den zelfden jongen...
En vlak daarop kwam Dop al haar aandacht in beslag nemen.
Bij Vlimmen is de was niet aan huis. De meisjes zijn gewend hun linnengoed in te leveren bij mevrouw, wanneer zij het waslijstje maakt, en op gezette tijden is er dan een pakje bij van stevig papier, veilig dichtgespeld... Vandaag is het pakje, waarmee Jaantje komt aandragen, verdacht dun voor het aantal, dat zij opgeeft, en ze doet een beetje schichtig... Truus denkt weer aan de onpasselijkheid van de andere en is nu voldoende geälarmeerd
| |
| |
om er eens wat dieper op in te gaan.
Een kwartier later is onder tweestemmig huilconcert de waarheid aan het licht gekomen: Het pakje is zo klein, omdat Jana de laatste maanden haar linnen heeft ‘opgespaard’ en het zusterlijk heeft gedeeld met Mina om mevrouw ‘er buiten te laten’.
En Mientje van Bemmel is zwanger.
Er wordt gesnikt en gesnoten, er is natuurlijk niets van dien aard gebeurd en het is zelfs gemeen om zo iets te durven denken, want vroeger heeft ze ook wel eens gehad, dat 't wegbleef... Maar Truus is van mening, dat er dan hoognodig een dokter aan te pas moet komen en er geen komedie hoeft gespeeld te worden bij het opmaken van de was.
‘Meisje, gebruik je verstand! Je ontkomt er immers niet aan... Als dat kind in de wieg ligt, ga je zeker zeggen, dat het van de ooievaar komt? Je hoeft me heus niet te vertellen, wat er gebeurd is, dat weet iedereen, en wie die jongen is, gaat me niet aan. Maar in je eigen belang en in belang van het kind moet je het dadelijk thuis gaan vertellen, dan kunnen de mensen tenminste maatregelen nemen en wel op de eerste plaats, dat je zo gauw mogelijk met die jongen trouwt’... Mina kan voorlopig blijven, tot het te erg wordt, maar eerst en vooral moeten de ouwelui het weten, dus ze doet het beste om vanmiddag maar even naar huis te gaan...
Op dit vooruitzicht doet Mientje zo hartverscheurend akelig, dat Truus er werkelijk van versteld staat... Stelt het kind zich 'n beetje aan? Zulke spoedhuwelijken zijn in de streek toch volstrekt geen gebeurtenissen...
O nee, Mina durft niet naar huis; haar vader zou haar doodslaan!
‘Kom-kom, doe niet zo overdreven... Zijn ze thuis zó erg tegen die jongen?... Dan zullen ze nu wel gauw van gedachten veranderen, denk ik... Schei nou
| |
| |
maar uit met huilen. Het is waarachtig niet de eerste keer, dat zoiets gebeurt en het zal ook wel niet de laatste zijn... Zal ik dan naar je thuis gaan?’
Truus krijgt er geen woord meer uit en besluit in godsnaam zelf maar de onplezierige boodschap te gaan brengen. Ze was eigenlijk van plan deze middag nog voor het laatst naar het ziekenhuis te gaan, en die mensen wonen helemaal in Hulshout, dicht bij het kasteeltje van Baron van Neerwetten... Vervelend is dat!
In de huiskamer belt ze tweemaal en Jana verschijnt.
‘Jij weet er wel meer van, hè Jaantje?’
‘Ikke, mevrouw? Néé mevrouw!’
‘Maar je weet toch wèl hoe lang je dat spelletje hebt gespeeld met de was!’
Ja, daar kan Jaantje niet aan ontsnappen, maar héél precies weet ze het toch ook weer niet; drie maanden, misschien ook vier...
‘En je weet ook wel wie die jongen is?’
‘Nee mevrouw, heus nie! Ik heb 't wel honderd keer gevraagd, maar ze zegget nie. En ik kan er ook nie naar raaien, want ze heeft nie eens 'ne vrijer en ik heb 'r nog nooit hier in de stad mee 'ne jongen gezien. Als ze vrij hee, gaat z'altij naar Hulshout en wat ze daar uitspookt weet ik nie... En ik heb d'r alleen geholpen, omdat ze mijn ook wijsmaakte, dat zo iets wel 'ns meer gebeurde bij heur en u hadt er niks mee te maken, zei ze... En nou krijg ik de schuld.’ Het verhoor eindigt weer in tranen.
's Middags bij de koffie, staat Jan er wel even van te kijken... 't Komt natuurlijk méér voor, maar met achttien jaar is het toch wel een beetje straf, vindt hij.
‘Laat mij er asjeblieft buiten. Ik heb me nog nooit met de meiden bemoeid en ik ben niet van plan om te beginnen... En je hoeft niet naar die mensen toe. Bel de boterfabriek maar op en zeg, dat ze Kees van Bemmel aansturen. Hij komt toch iedere dag in de stad met zijn
| |
| |
melkwagen... 'n Reuze rotklier, die vent. Ziet ze 'n beetje tippelen, geloof ik... Werk jij maar met hem af.’
‘Makkelijk, hè?’
‘Zoek dan voortaan gesteriliseerde meiden!’
In Hulshout en omstreken staat Kees van Bemmel bekend als ‘'nen echte sosjelist’. Hij is het natuurlijk niet, want hij werkt aan de boterfabriek van de N.C.B. in Hulshout als chauffeur van een melkwagen, en hij is zelfs ‘rooms georganiseerd’. Maar in Hulshout zeggen de mensen: ‘As da genen echte sosjelist is, dan is ie toch goed naogemaokt.’
Steeds zoekt hij naar dingen, waarover iets te reclameren valt. Wanneer hij ‘recht’ moet hebben, gaat hij met een soort wellust lange brieven schrijven of bezoeken afleggen, liefst aan de hoogste autoriteiten, die hij kan bedenken. Voor een speldeknop loopt hij de gemeentesecretarie binnen, en dan zijn ze hem daar vooreerst nog niet kwijt, als hij begint uit te halen over de rechten van den werkman en de sosjaole toestand bij de ikkenomischzwakkeren.
Op de vergaderingen van zijn vakbond heeft hij het hoogste woord en ze zouden hem al lang in het bestuur gekozen hebben - al was 't alleen om van zijn gezanik af te zijn - als hij niet zo zot deed, niet zulke stomme, ‘onte’ dingen er uitsloeg en niet alles tegen beter weten in ‘averechts op z'ne kop zette’.
De twee dorpen hebben ervan getuit, toen hij verbaliseerd werd door den veldwachter van Borveld, omdat hij wel een kwartier lang de motor had laten lopen van de grote vrachtwagen, die onbeheerd op de markt stond, terwijl hij zelf zat te zwetsen in Het Wapen van Nassau. Hij is geweest bij de burgemeesters van Borveld en van
| |
| |
Hulshout, bij Opperwachtmeester Reynders op de marechaussee-kazerne in Driegehuchten, bij den ambtenaar van het O.M. op het kantongerecht van Dombergen. Daarna kwam hij terecht op het consultatiebureau van de orde van advocaten in Hagenburg, waar de ‘smerlappe’ hem niet eens een advocaat wilden geven om te procederen tegen den veldwachter van Borveld... Toen ze hem dàt leverden, vroeg hij ‘achter mekaar’ den President van de Rechtbank te spreken, want die was in zijn jonge tijd advocaat in Dombergen en Kees' vader was toen koetsier bij hem geweest, dus de naam Van Bemmel zou meneer de-n-hoogedele president nog wel kennen...
Meneer de-n-hoogedele zond hem door naar den Officier van Justitie, die hem op zijn beurt naar huis stuurde onder een vaag en slaperig gemompel over ‘onderzoek’.
Onderwijl beijverde hij zich om de gehele omgeving van Borveld en Hulshout te overtuigen, dat het den veldwachter zijn baantje zou kosten... Dieje natnek durfde wèl den minderen man op te schrijven, maar de grote heren liet ie lopen. En daar had Kees van Bemmel de bewijzen van!
De Kantonrechter van Dombergen was een ‘echte kruk’, want deze liet hem na de eerste beledigende insinuatie aan den veldwachter niet meer aan het woord komen, met nog een scherpe waarschuwing op den koop toe. Staandebeens werd hij veroordeeld tot vijf gulden boete, subsidiair vijf dagen hechtenis.
Daarmee begon het spel van voren af aan, en bij vergissing kreeg hij werkelijk een advocaat toegewezen, die hem moest bijstaan in hoger beroep voor de Hagenburgse Rechtbank en die zich afvroeg of ze op het bureau van consultatie nou helemààl razend waren...
Het vonnis werd zonder enige omhaal bevestigd, waarop Van Bemmel een lange, totaal onbegrijpelijke klacht indiende tegen den advocaat, die de zaak had verslonst,
| |
| |
tegengewerkt zelfs, omdat hij niet betaald werd natuurlijk, want de werkende stand werd altijd verdrukt...
Zulke brieven begonnen met:
Naar aanlijding van het Noodlot dat mij in Borveld te beurd is gevalle: UHoogEdl de eer beeft: aangaande het perces voor te laten loopen van de moter: zijn bier eenige gegeeves: Mr. Advecaat??? J. van den
Dan was de eerste bladzijde vol en schreef hij aan de voet voor alle duidelijkheid: Zie omzijden!!, met twee vette strepen eronder, want als ge dat niet deedt, waren de smerlappe gemeen genoeg om net te doen of ze de rest niet gelezen hadden... Als dit niet hielp, zou hij 'ns eventjes naar den Minister gaan en een boeksken opendoen over den veldwachter en den advocaat en de manier waarop er met de sosjaole wetten omgesprongen werd...
Hij schreef ook aan een tweede-kamerlid, op wien hij wel niet gestemd had, maar die het dan toch moest hebben van de katholieke arbeidersorganisaties. Deze begreep er geen jota van en schreef terug, dat de zaak zijn bizondere aandacht had en de nodige stappen ter bevoegder plaatse zouden gedaan worden, vond het zonde van de postzegel en vergat het geval weer onmiddellijk, het laatst de postzegel.
Zo zette hij toch alle schijven aan het draaien en verschafte een massa werk, want bij ambtelijke instanties worden ‘ingekomen brieven’ plichtmatig behandeld. Ook de Nederlandse Justitie probeert op alle slakken zout te leggen, zo gek kan het niet zijn. Van den deken der orde van advocaten te Hagenburg kreeg hij bericht, dat de Raad van Toezicht en Discipline zijn klacht d.d. zoveel tegen Mr. Zus-en-zo had onderzocht, doch geen enkele aanleiding had gevonden om daaraan enig gevolg te geven...
| |
| |
Het parket liet zich door de gemeente-politie van Borveld schriftelijk en uitvoerig inlichten ‘nopens de omstandigheden, waaronder bedoeld proces-verbaal was tot stand gekomen’.
In de tussentijd had hij echter weer een ander onderwerp gevonden in het ambtelijke briefje, waarbij hij werd uitgenodigd de boete van vijf gulden te komen voldoen. Nu begon hij te bakkeleien met de Boerenbond, die natuurlijk de boete moest betalen, dat sprak vanzelf. Maar de directeur van de boterfabriek vond, dat ‘die bloedzuiger’ nu maar eens een lesje moest hebben, en bleef dood op de vijf gulden: Kees van Bemmel had alleen maar te zorgen, dat hij de motor stilzette, voordat hij in de kroeg ging zitten, en daarmee uit. Begrepen?...
Zo eenvoudig was het niet, en om het maar ineens ferm aan te pakken, ging Kees ‘achter mekaar’ naar den nieuwen bisschop van Hagenburg.
Nu waren de bordjes verhangen: De Boerenbond was aansprakelijk, want de wagen sloeg heel lastig aan; de starter werkte niet goed en Kees moest maar heel eventjes in het café een boodschap afgeven voor Piet Voskens van de Groenen Hoek en toen hij buitenkwam stond daar dieje veldwachter met zijn boekske... Ja, dieje mens moest zijn plicht doen, dat spreekt... Als de Boerenbond hem ook met 'ne wagen op pad stuurde, die niet in orde was!...
Zo droeg hij het voor aan den bisschop, niet aan de mensen van de Boerenbond... Want over de starter had hij nog nooit geklaagd en in Borveld waren ten gerieve van den Officier grote vellen papier volgeschreven, waaruit bleek, dat de gemeente-secretaris den veldwachter erop uitgestuurd had om eens te kijken, of dat heidens lawaai van die vrachtpatser naast het gemeentehuis nooit ophield; hij werd er stapelzot van. Dat was nu al de
| |
| |
derde keer en altijd die zelfde melkwagen uit Hulshout... De veldwachter verklaarde, dat hij ‘reeds tweemaal tevoren en binnen betrekkelijk korten tijd, voornoemden Cornells van Bemmel in het koffiehuis Het Wapen van Nassau, waar verbaliseerde zich bezig hield met het drinken van bier, had gewaarschuwd het motorvoertuig stil te zetten.’
Doch van de Borveldse lezing was de Bisschop niet op de hoogte, van starters had hij geen flauw verstand, en de zaak kwam zelfs voor het hoofdbestuur van de N.C.B. met een briefje van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, of er geen termen aanwezig waren om dezen braven man, die lid is van de R.K. Werkliedenvereniging, een weinig tegemoet te komen...
Toen waren de termen natuurlijk aanwezig en de vijf gulden moesten worden uitbetaald door den directeur van de boterfabriek, die zijn tanden knarste en een zeer duidelijke brief schreef aan het hoofdbestuur om de heren op een volgende gelegenheid voor te bereiden en tevens om te vragen, wie nu eigenlijk directeur was van de boterfabriek te Hulshout: de heer C. van Bemmel of ondergetekende.
Over dit succes komt Van Bemmel niet uitgepraat en sedert wordt hij in de omgeving ‘den avvekaot van Hulshout’ genoemd, waarop hij zeer trots is. Als hij aan het vertellen is, heeft de hele Rechtbank om zo te zeggen aan zijn voeten gelegen en den veldwachter van Borveld heeft hij bij nader inzien maar gespaard.... Kon het niet goed over z'n hart krijgen; dieje vlegel staat ook voor 'n huishouwe. Maar als hij gewild had!... Hij heeft natuurlijk heel wat afgezien, voordat hij 't zo ver had, maar hij stond gereed om naar den minister te gaan en dààr hadden ze schrik van!... Jonge nog toe, wat hadden ze dààr schrik af... Maar ge moet de weg weten en niet over uw eigen henen laten lopen.
| |
| |
En nu neemt Kees van Bemmel zijn zwangere dochter ‘achter mekaar’ mee naar huis op de vrachtwagen van de boterfabriek. Truus biedt aan om het meisje de maand te laten uitdienen, want ze voelt zeer goed, dat Mientje de eerste dagen overal elders beter op haar gemak zal zijn dan thuis... Als het nieuws maar een paar dagen kon afkoelen... Wat een griezel, die vader!
Zij voelt zich weinig gerust, dringt aan, doch het helpt niet... Dadelijk inpakken en mee! De wagen staat buiten. Gaat in een moeite door...
‘Schai uit mee janken of ik mieter oe de waogen af!’, gromt hij onderweg. ‘Bewaort oew traontjes maar tot we thuis zijn.’
En thuis heeft het gespannen... Na de eerste krijsende schrik heeft de vrouw Mientje voor zich uit geranseld naar de slaapkamer om haar de naam te laten noemen, de naam van den vuilik, die heur dat gebakken heeft... Wat ze ook doet, de naam wordt niet genoemd en als haar armen machteloos zijn van het slaan, komt Kees haar aflossen. Maar dan wordt de moeder toch bang voor ongelukken en springt er tussen.
‘Zulde zegge wie 't is, vèrken, of moet ik 'n knuppeltje goan hoale?’, hijgt hij.
‘Ik wéét 't nie, ik wéét 't nie!!’, gilt Mientje.
Dan blijft hij opeens midden in een vloek steken en staat roerloos:
‘O-o, wàcht 'ns efkens... As gij 't nie weet, dan weet ik 't wel... 't Is al goed!’, zegt hij vreemd-kalm tot de vrouw. ‘Snapt-e-gij nie?... Mar jizzus-van-maraante, mens, woar zen oew herses?!’
Meteen stuift hij weer op, grijpt een stoel en heft hem in een vreselijk gebaar hoog boven het meisje, dat neerhurkt in een hoek en zich klein maakt als een dier in
| |
| |
doodsnood, de armen beschermend om haar hoofd...
In een dergelijke houding krijgt hij wel gelijk.
‘Jààà!’ schreeuwt ze, waanzinnig van angst. ‘Nie slaon! Nie slaon!’
Met een laatste harde schop onder haar achterste wordt Mientje naar bed gejaagd. Kees van Bemmel gaat volmaakt tevreden naast de plattebuiskachel zitten... Nu en dan lijkt het zelfs wel, alsof hij zich zit te verkneuteren...
‘Houw toch oewe smoel!’ snauwt hij herhaaldelijk tegen de vrouw, die zich na zo'n opwinding niet kan beheersen en telkens opnieuw begint. ‘Laot me dènke!’... Zie-zo, nou kan hij d'r weer 'ns ferm onder gaan bossen, onder de hoge heren van 't gerecht...
|
|