| |
| |
| |
[32]
Vlimmen rijdt de wagen tot voor de grote staldeuren. Op de gewone voorzichtige boerenmanier laat Jantje Pijnenburg toch even voelen, dat hij dit maal wel erg lang heeft moeten wachten op den veearts en dat nog wel voor ‘'n koei mee 't lijf d'ruit.’
‘Ge hebt 't zeker erg druk gehad vandaog!’
‘Ja jongen, ik kan niet overal tegelijk zijn.’ Er is al een begin van opvliegendheid in zijn stem en de boer moet nu niets meer zeggen, vooral omdat hij niet helemaal ongelijk heeft... Ik heb de boeren veel te veel verwend, tracht Vlimmen zich schoon te praten. Bij de andere veeartsen wachtten ze driemaal zo lang...
Intussen haast hij zich al, trekt in de woonkamer zijn leren harnas aan...
Wanneer ze gekalfd heeft? Hard getrokken zeker? Is er lijnolie in huis? En 'n kruiwagen-berd! Zijn er 'n paar mensen om te helpen? Op dezen meneer moeten ze niet rekenen, want die is maar advocaat!
Over deze zware schoolmeestershumor heeft de boerenfamilie uitbundig plezier en het goedkope applaus brengt Vlimmen weer in zijn humeur. Dacka, op wien alle ogen gericht zijn, aanvaardt deze ‘zet’ sportief en lacht royaal mee, terwijl hij zich al afvraagt, wat wel de heilzame uitwerking mag zijn van het kruiwagenonderdeel op een koe met prolapsus uteri. - Hé, spreken de boeren hier nog van ‘berd’? Dat is Vlaams en Oud-Nederlands. Te berde brengen... Een zijstuk van een
| |
| |
kruiwagen zal de bedoeling zijn, denkt hij...
Aan het hoofd van een afdeling boeren en boerinnen, die haast ongemerkt zijn komen opdagen in de schaduwkring rond de lamp, marcheert Vlimmen haastig naar de stal.
Van morgen, bij het aanmelden van het geval, heeft Truus opdracht gegeven de ‘dracht’ in een proper beddelaken te wikkelen en dat is ook gebeurd. Als Vlimmen het bloederige laken openslaat, kijkt Dacka, doch maar heel even... Daar achter de koe ligt een onbeschrijfelijk weerzinwekkende hoop vlees, drillerig, week en vliezig; één grote pijnlijke wonde. De massa ligt tegen het achterste van de koe, lijkt voor altijd verloren en onbruikbaar.
Dacka klemt de tanden opeen, slikt een paar maal met moeite. Zijn holle maag steigert hem wild naar de keel. En toch moet hij telkens weer kijken...
Hoe kan dàt nou nog ooit 'n koe worden? Doe weg die onmogelijke zwijnerij; in de grond ermee!
Opeens beziet hij zijn vriend als een geheel ander wezen... Is dat die onhandige, blunderende Vlim, die daar straks nog als een hulpeloos kind rond het ziekenhuis liep te dazen en nu zijn orders geeft in een houding, alsof het doodgewone voorvalletje hem een beetje verveelt? Waar haalt hij de moed vandaan om aan zo iets wanhopigs te beginnen?...
Dacka kijkt nog eens en er komt een. nevel voor zijn ogen. Het meest ijst hij wel van de blauwe slierten en de roosvormige paarse klonten, die op de bloederige vleesdril zitten... Zal hij maar een ogenblik in de frisse lucht gaan, ongemerkt, alsof hij buiten even een plasje gaat doen?...
Opeens hoort hij Vlimmen spreken, heel uit de verte: ‘-heb ik voor 'n zacht prijsje van Peer overgenomen. Hij zat met 'n grote voorraad van die ampullen en toen
| |
| |
kwam er juist een nieuwe vinding voor tandartsen, waarbij ze de ampul in de spuit konden leggen en dan meteen spuiten: 'n Beetje tijdbesparing, iets handiger... Maar voor mij gaat het op deze manier nog vlug genoeg en ik kon ze voordelig overnemen.’
‘Waarvoor dient dat?’ dwingt hij zich te zeggen.
‘Nou, dat zei ik toch! Na zo'n spuitje is het hele achterdeel van het beestje verdoofd, gevoelloos. Locale anaesthesie, zoals je dat hebt meegemaakt bij pijnloos kiezentrekken.’
Nu eerst ziet Dacka, dat er een nikkelen injectie-naald in de koeienrug gestoken is, dicht bij de staart in de wervelkolom...
‘Werkt prachtig,’ gaat Vlimmen voort, terwijl hij met de spuit het tere glazen ampulletje opentikt en leegzuigt. ‘De meeste veeartsen willen er nog steeds niet aan geloven. Misschien zijn ze 'n beetje bang om de injectienaald daar neer te steken... Je moet ook ongeveer weten wáár je steekt; in de wervelholte, zonder dat je het merg beschadigt natuurlijk.’
Als de vloeistof langzaam in de dikke naald gespoten is, geeft Vlimmen de spuit uit handen en heeft even tijd voor nadere uitleg, tot de anaesthesie heeft doorgewerkt.
‘Scheelt je 'n zee van tijd en ellende. Het beestje staat er nu braaf en stil bij te wachten tot je klaar bent. Als je niet verdooft, is het 'n gevècht!’
‘Is het dan zo pijnlijk?’ vraagt Dacka, door al deze beloften wat gerustgesteld. Hij kan zich niet voorstellen, dat het nog akeliger zou worden, dan het er nu al uitziet.
‘Pijnlijk?! Stel je voor, dat jonw baarmoeder zo door de stal dreef... En dat we d'r 'n beetje mee gingen stoeien... Hé, waar blijven jullie met; dat berd?’ Aan de totale verlamming van de staart voelt hij dat het spuitje heeft gewerkt.
| |
| |
Pijnenburg komt met het zijstuk van de kruiwagen aandragen. ‘Een proper laken eromheen doen. Waar is de olie? Zet daar maar neer. We kunnen beginnen.’
Eerst beent hij nog gauw door het stroo naar voren, zet de phonendoscoop op het hart en luistert: - Brr-tub, brr-tub, brr-tub... Prachtig!
‘Hoe laat is 't nu?’ vraagt hij aan Dacka.
‘Ik heb 't vijf over half zeven.’
Dan zullen ze eens zien of het beestje wil gaan staan, dat is altijd wat handiger. Twee man met het berd links en rechts achter de koe... Eén aan de kop om haar overeind te houden, als ze staat. Zo gauw ze omhoog komt, moet de zwaarhangende baarmoeder gesteund worden op de omwikkelde kruiwagenplank.
O, nu heeft Dacka toch begrepen, waarvoor dit geheimzinnige middel dient. Overigens schijnt het hem niet zo bijster meer te interesseren. Voor de zoveelste maal tracht hij groot belang te stellen in de stoffige, ingelijste heiligenprent, die tegen de smoezelig gewitte stalmuur hangt: Heilige Brigitta, Patrones tegen Veeziekten, bid voor ons... - Ja asjeblieft, en 'n beetje gauw, denkt hij en wrijft zich over het klamme voorhoofd... Aan haar kostuum te zien, schijnt Brigitta een soort edelvrouw te zijn geweest; ze heeft het neutraalste van alle zoete, vervelende heiligengezichten... Hij heeft nog eens zo'n prent gezien; waar was dat ook?... O ja, bij die arme duvels, dat lieve echtpaar, Pietje en Keeke Mulders. Maar toen was het een Heilige Cunera, dat herinnert hij zich goed; denkt maar aan de Cunera-toren in Rhenen. Deed ook in veeziekten, volgens het onderschrift... Concurrentie! En nog wel tussen twee vrouwen. Wat zullen die dames elkaar lief áánkijken in de Roomse hemel...
Allééé - hup! Een schop tegen het achterstel en - ja, het gelukt, de koe hijst zich stijf en moeizaam overeind. De twee met de kruiwagenplank zetten zich schrap
| |
| |
en heffen. Langs voor en achter lilt de vleesmassa over de randen van het berd en nu begint de vent toch wel 'n beetje te overdrijven, vindt Floor, die zich weer om steun tot Sinte Brigitta wendt... Zal hij nu maar even buiten gaan kijken?
Met vlugge, voorzichtige vingers bewerkt Vlimmen de viezigheid, plukt de slijmerige, blauw-bloederige vliezen der nageboorte los en als hij na een poosje een deel van het barensvuil heeft losgewurmd, kwakt hij het met een vochtig geklots op de stalvloer. Zijn handen drijven van bloed en baarmoederslijm; als hij opeens de blote armen onder de dracht schuift om de massa te keren, is hij werkelijk niet meer om aan te zien. Floor kokhalst tweemaal, snel achtereen. Vaag, als in een droom, hoort hij Vlammen praten:
‘Kijk, die vliezen zitten met duizenden fijne draadjes vast aan die -’
Kijken?! Dacka heeft al te veel gekeken, wankelt naar het ruwhouten deurtje. Als door een wonder vindt hij nog de klink, doet enkele schreden in het grijze duister van het dunne sneeuwlaagje en is dan enkele ogenblikken erg ziek naast de boerenkool achter de stal van Jantje Pijnenburg...
Gelukkig is zijn maag leeg en in deze weldadige kou trekt de aanval snel af... Tranen afgeveegd, neus gepoetst en dan gauw weer naar binnen; niemand hoeft het te merken. - 't Is nu voor goed over, besluit hij energiek; de Vlim kan het nu zo gek maken als hij wil, het doet hem niks meer...
Ongemerkt sluipt hij de stal binnen; alle ogen zijn vastgekleefd op de bloederige besonje vanden veearts, die daar staat in de houding van iemand, die rustig en verstrooid aan het boontjes doppen is. Zijn gezicht glimt evenwel van het stromende zweet. Ook de twee boeren hebben heel wat te houden aan het vrachtje op het krui- | |
| |
wagenberd, dat is duidelijk te zien.
Dacka is maar juist op tijd, want na enkele seconden houdt Vlimmen zijn hoofd schuin. ‘Floor, maak m'n bril even schoon!’
Dacka moet nu akelig dichtbij komen en trapt tot zijn schrik even op iets van de glibberige griezeligheid, die daar neergeslingerd is. Maar nu is zijn aandacht afgeleid, hij haakt de bril los en wrijft snel de bezwete glazen met zijn pochette.
Even later is Vlimmen klaar met zijn afzichtelijk gepluk. Hij oliet zijn armen in, begint bij voorzichtige beetjes de baarmoeder terug te duwen in de schede en na een paar minuten zit hij reeds tot aan de schouder in het dier om alles netjes op zijn plaats te leggen.
‘'t Begint weer aardig op 'n koe te lijken,’ zegt Dacka, nog een beetje gedwonge luchtig, maar al vol bewondering.
‘Ja. We zullen de zaak gauw even dichtspijkeren, voor het geval de jonge dame nog eens trek krijgt om zich binnenste-buiten te keren.’ Al sprekende trekt hij zeer langzaam zijn arm terug; nu druipt het bloed er langs...
Dichtspijkeren is het woord. De ‘spijkers’ liggen al gereed op een stoel, in een bakje met een sterk desinfectiemiddel; zij zijn flauw gebogen en met beide uiteinden steken ze in een withouten balletje. Een ervan wordt los-geschroefd. Daar ligt ook de holle priem, waarvan de punt er uitziet als een schuin afgesneden ganzenveer. Vlimmen beproeft even de scherpte op zijn duim.
Nu moet Meester Dacka nog een keer op zijn kiezen bijten, want daar neemt de bloedbeul een der dikke schedelippen in de volle vuist en met een huiveringwekkend geknars boort de holle priem door de taaie huid en de dikke rand vlees. Er is flink wat spierkracht voor nodig, maar overigens gaat het vlot en vanzelfsprekend als iets heel gewoons... Dan de andere lip en vervolgens
| |
| |
neemt hij de spijker bij het vastzittende balletje en schuift hem in de punt van de holle dolk, die dan met een snelle ruk uit de twee schedelippen wordt getrokken. De spijker heeft nu de plaats van de dolk ingenomen en het tweede balletje wordt weer aan de punt geschroefd.
Dacka vindt het bui-ten-ge-woon uitgeslapen, waarbij nog komt, dat het koetje zich niet roert, ook niet als dezelfde brutale behandeling zich nog twee maal herhaalt. Zij kauwt bedaard op de kleinigheidjes, die de manbij-de-kop haar uit de hand te eten geeft. De schedeingang is nu tussen zes houten balletjes netjes en proper dichtgeklemd. Dacka is enthousiast; het ongelofelijke is gebeurd, het tweeledige, nutteloze ding is weer een koe geworden!
Ook de boeren staan te glunderen. - Jonge-jonge, ze kunnen me toch al wa tegesworrig. De geleerdheid hee 't toch al ver gebracht...
‘Hoe laat is 't nu?’
‘Vijf voor zeven!’
‘Dan smeren we'm als de hazen.’ Hij voelt de bewondering en hij voelt zichzelf, maar niet lang, want nu moet hij weer naar huis en in zijn drukte was hij Dop nu en dan totaal vergeten...
Inderhaast grist hij de holle priem en de spuit mee, die even in heet water worden schoongemaakt; de rest kunnen ze al in de wagen leggen... Ja, er is warm water voor meneer dokter...
Als hij naast Dacka in de wagen kruipt ruikt hij fris naar sunlight-zeep en valvanol. En zijn korte nagels hebben alle een helderwit randje.
‘Begrijp je nou hoe de meeste veeartsen zo iets nog zonder anaethesie blijven opknappen?’
‘O ja?... Hoe gaat het dan?’
‘Het beest moet bij de neus vastgehouden worden, anders weert het zich als bezeten. En dikwijls wordt dan
| |
| |
het hele geval er weer even snel uitgeperst, als je het erin brengt... Een collega heeft het geval eens opgelost in ons tijdschrift: Anaesthesie was helemaal niet nodig, vond hij. De meeste boeren hebben immers wel van die vierkante pakken geperst hooi in huis... Hij liet dan heel eenvoudig een paar van die blokken aanrukken en onder de koe schuiven, zodat ze niet meer met de benen aan de grond kon. In die houding kon hij dan het geval zonder veel schokken afwerken... Op zichzelf is het niet slecht gevonden, aangenomen, dat er werkelijk van die blokken hooi bij de hand zijn, wat hier in Brabant vrijwel uitgesloten is. Maar stel je even voor wat een gesjouw en wat een bouwwerk! Voordat hij z'n koe met haar buik op de hooi-pakken heeft geëtaleerd, zit ik met m'n overbodige anaesthesie weer in m'n wagen huistoe. En dan zullen we 't niet eens hebben over de gewaarwordingen van de patiënt, die het al zwaar genoeg te verantwoorden heeft gehad bij de verlossing.’
‘Als die meneer zich 'n kies laat trekken, gelooft hij dan wèl aan zo'n spuitje?’
‘Och,’ sust de man van het vak. ‘Het wordt er natuurlijk iets duurder mee. Hoeveel denk je, dat ik voor zo'n geval kan rekenen?... Het resultaat is heel aardig om te zien, en als er niets gebeurt, gaat de koe ter ziele. Ook als het slordig gebeurt, als je de gekeerde zak niet heel nauwkeurig in z'n vorige positie terugbrengt, als er bijvoorbeeld een puntje van de zak niet helemaal terug-geduwd is, dan blijft de koe persen en perst er alles weer uit, dwars door die drie stevige pennen heen en dan is het natuurlijk afgelopen. Bij een mens komt practisch zoiets niet voor, door de aard van de verzorging; 't zou trouwens ook vrijwel dodelijk zijn door shock. Maar als er in zo'n geval honderd gulden gerekend werd, zou niemand er van omvallen. Reken nu eens dat spuitje bij de kosten van je auto en de andere kleinigheden, en zet dat
| |
| |
bedrag eens om in melk, dan moeten er al heel wat em-mertjes gevloeid zijn, voordat de boer weer kiet is. Gevoelige harten, zoals jij, vinden het prettig, dat het koetje weer gerepareerd is en geen pijn meer heeft, maar vergeet niet, dat ik alleen maar een stuk gereedschap heb behandeld, een melk-machine, die niets anders heeft te doen dan te zorgen, dat de boer een paar stuivers verdient... Er komt ook een beetje conservatieverigheid bij. Als ze voor de eerste keer een koe met die dikke naald in de rug moeten steken, is dat voor de meeste veeartsen haast een even grote onderneming als voor jou. En we worden zeer schraal betaald.’
Maar Dacka vindt het misselijk, dat bij zo'n kunststukje op een paar centen moet gekeken worden; hij is immers gewend zijn eigen kunststukjes helemaal gratis te leveren.
Nu ze de stad naderen doet de zorgelijke spanning hen zwijgen. Zonder dat het afgesproken is, staat het vast, dat Dacka even meegaat om te horen... Tot zijn grote verwondering voelt Vlimmen zich echter lang niet meer zo neergedrukt als vanmiddag. Hij ziet alles veel lichter in en maakt er zich een angstig verwijt van, maar het helpt niet veel...
|
|