| |
| |
| |
[30]
Reeds bijna een maand is er geen sprake geweest van Dacka. Hij vindt het geval erg kinderachtig, maar juist niet kinderachtig genoeg om zelf het eerste gebaar te maken... Als hij nu maar gauw dien menseneter ergens tegen het lijf loopt, zal hij het gemakkelijk maken en de kwestie met een luchtig grapje uit de wereld helpen.
Een paar dagen na de mislukte koliek-tocht naar Knarsel heeft Truus met hem getelefoneerd... Ze begreep er niets van; wat was er toch?
‘Meneer de dokter is zwaar beledigd omdat ik hem uitgejouwd heb.’ Floor vertelde de geschiedenis van den uitgeslapen boer, doch verzweeg zorgvuldig hoe hij zelf ten slotte uit de wagen werd geschoten, ‘'t Zal wel overgaan,’ besloot hij. ‘Maak je niet ongerust.’
Nu hoort hij van zijn manke huishoudster, dat zij bij den slager heeft gehoord, dat de meid van De Bruin van haar zuster, die bij dokter Ballot dient, gehoord heeft, dat ‘het kind van Vlimmen’ in het ziekenhuis ligt en het moet heel erg zijn, want er mag niemand bij.
Dacka belt op. Zodra hij hoort, dat het diphterie is en Dop al sinds gisterenmorgen is opgenomen, maakt hij het kort en zal even aankomen.
Er waait een beetje natte sneeuw die middag. Hij vindt Truus in de halfdonkere zitkamer bij een rode haard. Ze vertelt en telkens wijken haar ogen af naar de telefoon... Ja, diphteritis! Ballot behandelt hem, probeert wel te sussen, maar er mag toch niemand bij... Ze zul
| |
| |
len opbellen zo gauw er verandering komt...
Bij de eerste schreeuw van de telefoon heeft zij de hoorn beet, Dacka let scherp op en ziet na enkele ogenblikken de spanning wegglijden uit haar mooie lichaam; de schouder zakken neer in een teleurgesteld boogje.
‘Is het voor 'n verlossing?... Bij de Weduwe Brekelmans op het Laareind. Goed, ik zal het meneer zeggen... Ja, hij komt zo gauw mogelijk.’ Onderwijl klauwt ze verveeld het adres op de bloc-notes naast het toestel, gaat dan zitten met een zucht.
‘Kom-kom, je moet het dadelijk niet zo zwaar inzien... Die kleine kereltjes zijn taai... Bij diphterie moeten de patiënten nu eenmaal volstrekte rust hebben, dat is bekend,’ fantaseert hij. ‘Als ze gaan zeggen: Kom maar met z'n allen gezellig rond het bed zitten, is het juist glad mis, want dan hebben ze 't geval opgegeven. Bovendien is het nu eenmaal besmettelijk... Ze moeten wel.’
‘'t Is erg vriendelijk van je, Floor, maar -’
Hij zwijgt een beetje beteuterd... Maar ze kunnen niet blijven zwijgen.
‘Waar is Jan? Op practijk?’
‘Huh, practijk!... Daar ligt een hele lijst patiënten. Gisteren deed hij net of hij er heen ging. Na de middag belden de boeren op om te vragen waar hij bleef en 's avonds kwam de aap uit de mouw. Hij loopt heel de tijd in de buurt van het ziekenhuis rond te dolen.’
‘Waarom? Hij mag er toch niet bij?... Wat is dat nou voor onzin!... Is hij er nu ook?... Dan ga ik hem halen!’
‘Hij zegt, dat hij zich daar 'n beetje geruster voelt... Dan heeft hij 't idee, dat Dop niet zo heel ver weg is...’
Dacka, die al half overeind stond, zakt terug op zijn stoel en zit roerloos. Het klinkt toonloos en vlak, maar heel even ziet hij toch, dat haar ogen rood worden. Hij
| |
| |
krijgt het een beetje benauwd... Zo'n onbehouwen stuk wildernis!
‘Toch ga ik hem haien,’ zegt hij dan opstaande.
Truus knikt. ‘Laten we proberen om hem weer aan 't werk te krijgen.’
- - - - - - - - - -
Twee volle uren loopt Vlimmen nu al te drentelen in de buurt van het ziekenhuis. Het ligt aan de rand van de stad in een gloed-nieuwe wijk van wanhopig eenvormige huizenblokken. Middenstandswoningen met voortuintjes, arbeiderswoningen met of zonder voortuintjes, Azaliastraat, Spireastraat, Dahliastraat. Hier wonen de mensen in uniformen van baksteen.
Zijn gezicht staat stijf en vertrokken van kou en armoe; toch is hij blij met het slechte weer, want nu zijn er weinig mensen op straat. De kinderen zijn nog in school... Tot vier uur, bedenkt hij, en dan zal hij nog veel meer in de gaten lopen.
Hij slentert als een politie-agent over de grote, grijze tegels van het trottoir en bij iedere stap zorgt hij ervoor, dat zijn voet midden in de plavuis komt; soms stapt hij in de derde, dan weer in de vierde tegel... Langs de grote voortuin van het gebouw loopt een ijzeren hek. Hij schat 100 meter... Nee, méér... 'ns Kijken, hoe is 't ook weer? Een gewone pas is 75 centimeter; honderd meter is dus honderd passen plus-och, barst!
Opeens kijkt hij op en haast zich wat. Van de andere kant komt een auto, zwaait uit en rijdt het hek in. Hij kan de gezichten achter de beslagen ruiten niet onderscheiden; een van de inzittenden is een non... Toch wel handig ingericht; ze rijden de wagens het hoofdgebouw in en op de binnenplaats is een cirkelbaantje om te keren... Hijzelf keert zijn wagen gewoonlijk bij de inrij van het
| |
| |
boerenerf, het laatst was het bij het erf van Boer Sterkens... Dop raapt er zijn mutsje op. Het ligt op de rand van de sloot, tegengehouden door een wit, uitgedroogd bundeltje pijlgras. Zijn blond, zijden haar staat heel even overeind op de wind, heel even maar, als de laatste wiekslag van een stervende vlinder. Voorzichtig en onbeholpen zet Dop zijn veterschoentje op de rand en bukt over de muts, terwijl de snikken door zijn lijfje schokken. Met een uitgestrekte arm houdt hij zich in evenwicht, in het kleine knuistje klemt hij nog de grote appel van Vrouw Sterkens. Als hij zich langzaam opricht, blinken de tranen op zijn wang... En hoe klein is hij nog, als je zo op hem neerkijkt...
Zouden ze al opgebeld hebben?... Hoe langer hij het hier volhoudt, hoe meer kans, dat er tenminste enig bericht is bij zijn thuiskomst. Om vier uur, als de kinderen uit school komen?... Hij biedt op tot half vijf.
Een bakkerskar brengt wat beweging in het stille straatje... Dat ene wijf, dat hem al heel de middag in het oog houdt, verschijnt weer aan de deur, wijst met het hoofd in zijn richting en de bakkersknecht staart met open mond. Vlimmen houdt zijn gezicht stijf recht vooruit, maar begluurt hen van onder de rand van zijn hoed. Hij hoort de vrouw praten met een schelle overmoedige stem en de bakker grijnst. Om hen niet te passeren, gaat hij voor de zeventiende maal in het winkeltje kijken... Players Navy Cut Cigarettes... Roode Ster... Van Nelle's Gebroken Thee...
Hij herinnert zich nu, dat hij met den tandarts Pietje Peereboom hier eens langsgereden is en Peer zei toen: ‘'n Warm buurtje, Vlim!’
‘Hoe zo?’ had hij gevraagd.
‘D'r zijn hier zo'n paar adressen. Getrouwde vrouwen, die er wat bijverdienen.’
Hij heeft er zich toen over verwonderd, dat Domber- | |
| |
gen al zo grootsteeds geworden was... Zouden ze hèm ervoor aanzien?
De gedachte brengt hem danig in de war en op hetzelfde ogenblik zegt de vrouw tot den bakkersgast:
‘Hij weet bepaold nie goed, waor ie zijn mot. 't Nummer zeker vergete... Helpt 'm 'ns efkens tereicht, Kees! Zegt, dat ie op twee en zeuventig mot zijn.’
‘Marcheert de zaok daor nog goed?’
‘Och jizzes, ze haolt ze gewoon van de straot! Als dieje kloris van 'ne vent van d'r om kwart over éne naor z'n weirk gao, staot er soms om half twee al ene op de stoep... Mar ze hee ook nogal konkerrensie gekregen hier in de buurt. En da draogt mar zijje kouse -’
Een giftige vlam in de ogen, de handen in de zij, ontlast zij zich van haar nijd en de bakkersknecht denkt: Schiet op, ik heb nog meer te doen. Gij zijt nou eenmaal te leelijk, anders zou ik jou wel 'ns willen zien, hete donder!... Maar hij grijnst beleefd en schudt braaf het hoofd over zoveel boosheid...
Als Vlimmen weer eens hunkerend kijkt naar de stille regelmaat van de vele ziekenhuisramen, hoort hij, dat het wijf hard, gemaakt en honend in zijn richting lacht. Hij keert verschrikt om, loopt terug en doet het zo schuldbewust, dat terstond een hysterische gil door het straatje snijdt, waarop de bakker vindt, dat het welletjes is, met een harde smak zijn kar dichtsmijt en nu werkelijk een beetje geamuseerd doorrijdt.
Vlimmen besluit nog eens rond het gehele ziekenhuiscomplex te lopen. Hij heeft het al drie keer gedaan, maar veel te haastig, bang, dat een of ander gebeurtenisje bij de ingang hem zou ontsnappen. Ballot, die Dop behandelt, is er op het ogenblik wel niet, maar Vlimmen wil weten wanneer hij terugkomt en zal hem dan, als hij weer weggaat, toevallig hier bij de ingang ontmoeten... Of zou dat gek staan, zou dat te veel in de gaten lopen?
| |
| |
Toen hij Dop voor de eerste keer zag niezen in de wieg,heeft hij zich slap gelachen... Dat hadt je moeten filmen! Een plechtig gezicht als dat wurm daarbij trok!... Als Ballot nu net in de tussentijd naar binnen glijdt, kan hij hem toch nog opvangen bij het weggaan...
Maar op de gedachte alleen stapt hij nu bij iedere pas weer in de vierde plavuis. Aan de achterkant is niets te zien, slechts een hoge, blinde muur en een dichte poort... Rijden hierlangs niet de lijkwagens uit? Aan de voorkant zouden ze immers veel te slechte reclame maken voor het ziekenhuis... Maar op deze hoogte moeten toch de paviljoens zijn voor de besmettelijke ziekten en nu voelt hij zich opeens erg moe en wanhopig. De sneeuw smelt op zijn gezicht; eerst was het griezelig, maar nu beginnen zijn wangen prettig te tintelen...
Zou Ballot zijn wagen buiten laten staan? Het is een Essex van het vorig jaar, maar het nummer weet hij niet.
... Dop was pas vier jaar, toen ze samen gingen zwemmen in het Wilhelminakanaal. Ze waren naar de Helsterhut geweest, diep in de Helsterhei, en hij had badgoed meegenomen alleen om eens te kijken wat Dop voor een gezicht zou trekken als Oom Jan pardoes in het water sprong. Zou natuurlijk een keel opzetten... Maar Dop werd wild en hield niet op, voordat hij ook in het water mocht... Langs de kant was een rand van hoogstens één meter breed, waarop Dop kon staan, tot aan de schouders in het water. Buiten die rand was het nieuwe kanaal eenvoudig levensgevaarlijk. Hij had er lang over geaarzeld, maar Dop kreeg zijn zin... 'n Fijn kind was het toch, zo met zijn smalle, blote billetjes in de zon! Goed gebouwd als zijn moeder, ferme, hoekige schoudertjes en opvallend smal in de heupen. Een vlakke, buigzame rug als van satijn en kaarsrechte beentjes... Nee, hij zou niet te ver van de kant gaan, plaste verstandig in het
| |
| |
rond, alleen verslikte hij zich, toen hij uitgedaagd werd zijn kop onder water te houden. Nog nooit had hij zo'n opgewonden plezier gehad. En geen spoor: van angst, al was het de eerste keer, dat hij zoveel water bijeen zag... Dan lagen ze heerlijk te blakeren in het warme zand. ‘Toen jij nog in de wieg lag, kon je je grote teen in je mond steken. Kun je dat nou nog?’ Natuurlijk kon hij het; kijk maar!... Ze hadden gymnastische toeren gemaakt; de kleine wou alles nadoen en het was bijna op ruzie uitgelopen, want Dop kon niet dadelijk op zijn handen lopen, wilde het maar niet opgeven en vertikte het weer in het water te gaan om zich af te spoelen, toen het tijd werd om verder te gaan...
Daar staat hij weer aan de voorkant en het is nog maar kwart voor vier. Maar het wijf van de gillach is gelukkig weg.... Hoe is zo'n klap aangekomen tegen zo'n klein bolletje als dat van Dop?... Hij heeft het vannacht op zijn eigen kop geprobeerd, maar hij kan zich niet goed meer herinneren hoe hard hij geslagen heeft... De muts vloog af, dus het zal meer een schampschot geweest zijn. Zo verschrikkelijk hard zal het niet aangekomen zijn, anders was de jongen wel gaan rollen... Zou Dop het nog weten, als hij beter is? Als hij!... Maar als 't mis loopt, verdomt hij het om naar de begrafenis te gaan, dan doet hij niks meer; kan alles verrekken, alles!... Ja-monseigneur, nee-monseigneur, hoeveel kost het, monseigneur. Ze kunnen doodvallen met hun echtscheiding en hun Rota, als Dop maar beter wordt... Wat doen die kerels in zijn leven; heeft hij ze soms uitgenodigd om de baas te komen spelen tot op zijn slaapkamer?... En de laatste tijd, nu er sprake is van fascisme, lees je van vergaderingen, waarop de grote heldentenoren van de katholieke partij staan te gahnen van vrijheid, van onze duurgekochte democratische vrijheden. Zou je d'r niet van barsten?... Broodroof, terreur is het, daar heeft
| |
| |
Dacka groot gelijk in. Terreur, die grof geld opbrengt, verdomme!...
Als je over den duivel spreekt... Terwijl Vlimmen op zijn primitieve manier het Noodlot dreigt, kijkt Dacka voorzichtig om het hoekje van de straat.
|
|