| |
| |
| |
[25]
Van Heusden, slager en gemeenteraadslid, is vandaag naar de maandelijkse veemarkt in Hagenburg geweest, niet zo zeer om zaken te doen, als om zijn nieuwe politieke functie ook daar eens te laten bewonderen en begieten. Hij is naar verdiensten gehuldigd en bij zijn thuiskomst in de namiddag is hij dus half dronken. Heeldronken wordt hij niet meer.
Zijn vrouw heeft hem deze morgen op een bizonder schelle manier in het uitzicht gesteld, dat het ‘er zal spannen’, als hij wéér zat thuis durft komen.
Nu hij zijn huis nadert, wordt zijn gang zeer rechtzinnig, maar zijn gezicht verraadt hem met de uitdrukkelijkheid van een paarse seinvlag... Hij loopt ‘achterom’ met een veel te onnozel gezicht en begint al dadelijk op zijn strafste vloeken te kauwen, als hij ziet, dat zijn mooie manieren niet veel baten. Want Lucie, het sprietige kind, wier mazelen zo wijd en breed zijn besproken door Karel van der Kalck, kijkt hem slechts één seconde aan met die vroegwijze ogen, waarin al een beetje gekriebeld leedvermaak ligt over de scène, die nu gaat volgen, en meteen stuift ze zonder één woord naar binnen om moeder te waarschuwen, dat ‘onze Pa’ thuisgekomen is, en het wordt gezegd op die hijgende fluistertoon, die aan Pa's toestand niet veel twijfel laat.
Maar zijn dronkemanswaardigheid staat: hem niet toe van zo iets kennis te nemen en daarom gaat hij met ongewone belangstelling even het plakkerige werkplaatsje
| |
| |
binnen, waar het halfwasje hevig schrikt en hem aanstaart als was hij een wild dier. Van Heusden kijkt geërgerd langs den jongen heen en vraagt grollend, of er iets geweest is.
Ja! Het knechtje komt tot bezinning en vertelt, dat ze geweest zijn van boer Hezemans op de Lievendaal, of de baas vandaag nog een koei kon komen slachten... Tegen alle gewoonte in besluit de baas dadelijk te gaan. De koe van Hezemans komt zelfs zeer gelegen. In potsierlijke bedrijvigheid kijkt hij op zijn horloge, vraagt of de fiets opgepompt is, pakt het leren foedraal met de messen en het aanzetstaal, bromt, dat de bijl aan de fiets moet gebonden worden, en gaat het huis in met een bedoening, alsof hij niet meer weet waar zijn kop staat van de drukte. Daar loopt hij recht naar boven, trekt zijn zondags pak uit en komt terug. Hij brengt het er goed af, zonder enige gevechtsaanraking, want de vrouw wordt juist bezig gehouden in het winkeltje.
Als de baas nu van achter op de fiets wil stijgen, schuift zijn voet van de step en valt hij met de elleboog hard tegen de regenton, die een prachtige, holle bons geeft. Hij krabbelt moeizaam overeind, is dwaas genoeg om eens achterdochtig naar het knechtje te kijken, en ziet, dat de jongen veel te schielijk zijn hoofd uit het deurgat wegtrekt.
Nu moet er niets meer bijkomen, of het nieuwe raadslid is in staat eerst het knechtje op straat te schoppen, dan naar binnen te stormen en het een en ander kort en klein te slaan op het eerste woord, dat hem niet bevalt.
Het loopt goed af. Hij geraakt toch op weg en rijdt, een beetje vaag van stuur, in de richting van de Lievendaal. Het vlammetje van zijn roes, dat sinds Hagenburg niet meer opgerakeld is, brandt onplezierig laag; de gloeihitte is er af, het smeult nog slechts en stuwt een giftige walm door zijn bloed. Zijn mond is klef en zurig, zijn
| |
| |
ruggegraat melig, zijn hoofd gekookt; heel zijn lijf betaalt mee.
Maar ginds bij de landweg naar de Lievendaal ligt het Wit Paardje. Tegen de witgepleisterde herbergmuur herkent hij al van heel ver de zwartmarmeren plaat van de brouwerij De Schaapskooi, en bij de gedachte aan het zware, donkere trappistenbier raakt zijn zandige tong al wat losser...
Het bier loopt hem als een weldadige koudwaterstraal tot op de bodem van zijn branderig lichaam... Zijn besluit staat vast: Bij Hezemans kunnen ze stikken mee d'r koei. Morgen tijds genoeg en nu blijft hij hier een uurtje op zijn gemak zitten. Af en toe 'ne trappisten... En het nodige politieke gezwets met den herbergier...
Hij heeft geen geluk. Nu hij met een machtige zucht het glas vooruitschuift om het nog eens te laten vullen, zegt die stomme kastelein heel vriendelijk: ‘O, da's waor óók, meneer Van Heusden! Ge gaot zeker slachte bij Hezemanse? Tinuske was vanmerrige hier, en die zee 't nog.’
Nu is de pret eraf. Hij weet, dat ontkennen niet helpt, dat hij eraan vastzit, en bromt onwillig; toegevend... et is de eerste keer, dat de kastelein ‘meneer’ tegen hem zegt, dus die weet er ook alles van. Van de raad... Moet tegenwoordig z'ne naam een beetje ophouden, vooral tegenover zo'ne kletsmeier van 'nen herbergier... Dat 't verrèkt!
Natuurlijk heeft hij in al deze drukte zijn schietgerei vergeten. Het is zelfs meer dan waarschijnlijk, dat hij in het geheel geen verdovingsapparaat bezit, want hij vergeet het steeds en overal... Die koei krijgt hij toch wel kapot, heeft ze nog allemaal kapot gekregen...
Er is nog geen vuiltje aan de lucht. Van het verhaaltje, dat door Karel van der Kalck in het oog wordt gehouden, is hij zich nog niet bewust... Vlimmen heeft wel een
| |
| |
paar keer een ongegeneerde grote smoel tegen hem opgezet over dat verrekte schietmasker, maar dàt zal hij voortaan wel uit zijn lijf laten tegenover een lid van de raad...
Bij Hezemans is er dadelijk volle genoeg bij de hand. Er zijn drie grote zoons en nog enkele buren. De koe wordt op het erf gezet en met de kop laag bij de grond vastgebonden aan de ijzeren stang van de dorsmachine. De slager heeft zijn jasje aan een staak gehangen, de bijl losgemaakt, en krijgt nu de dolk om het beest eens gauw even de ‘neksteek’ te geven.
Maar een neksteek is geen kwajongenswerk en zeker geen karweitje voor een wankelen slager. De dolle moet bij de eerste snelle steek zuiver geplaast zijn tussen de eerste en tweede halswervel en doordringen tot in het ruggemerg. Het is niet zo elegant als schieten, maar het heeft dezelfde vlugge uitwerking, wanneer het goed gebeurt.
Nu mislukt de steek... De koe brult en rukt, dat de dikke stang er van buigt. De slager wil de fout herstellen, doch dat is waanzin, nu de koe zo te keer gaat, en ‘ons Tinuske’, de oudste zoon, een stevige, gedrongen werkboer van vooraan in de dertig, rukt hem het mes uit de hand. ‘Schal uit, gatverdimmessen beul!!’
Ook Hezemans zelf begint te mopperen... Wat is dat ook voor een manier van slachten?!
Eerst probeert Van Heusden er een vergoelijkend grapje van te maken: ‘Ik vuul er niks van,’ grijnst hij. ‘Gij soms?... Nou, dan mot 't jou toch eender zijn, hoe ik 't doe!’ Nu hij geen antwoord krijgt, vlamt zijn woede op: ‘Waor moei-de oew eige mee, goddome?’ Hij is dadelijk op dreef en vloekt op zijn paasbest: Of er hier 'n koei moet geslacht worden, of niet, sakkerdeju. Waar ze hem eigenlijk voor hebben laten komen, god-hier-en-daar. Of ze soms denken, dat hij niks anders te doen heeft?...
| |
| |
Hij kent zijn macht; ze kunnen toch nergens anders terecht, sinds Huiskens is opgehouden met de noodslachtingen. Maar de boeren staan er te dreigend bij. Tinuske heeft nog steeds de dolle in de hand en zo woedend is de slager niet, of hij weet wel, dat hij niet moet probeeren om het wapen met geweld te heroveren, want Tinuske staat alom bekend als een manneke, dat om de bliksem niet mak is, als hij kwaad wordt...
Dan krijgt hij een nieuw idee en grijpt onverwacht naar de bijl. Ha, hij zal die strondboeren eens laten zien, dat hij zich niet laat vangen voor één gat... Dan maar zonder neksteek! De hersepan inslaan!... Voordat iemand het kan verhinderen, botst de achterkant van de bijl met een bovenarmslag tegen de oersterke schedel...
Een lap vel scheurt los van het voorhoofd, uit een der neusgaten sijpelt een strooperig straaltje bloed... Maar de koe valt niet. Het brullen houdt op; het dier is half versuft en kreunt nog slechts...
De boeren staan een ogenblik verbijsterd te kijken, maar het gillen van de boerin, die in huis vlucht, brengt hen spoedig tot handelen. Voor een tweede slag krijgt Van Heusden geen kans, want het hete Tinuske is er tussen gesprongen en met een vloek, die anders klinkt dan ‘gatverdimme’ en bewijst, dat het ernst wordt, rukt hij de zwevende bijl uit de handen van den overrompelden slager en dreigt hèm de hersens in te slaan, als hij het waagt nog langer zijn koei te mishandelen. Ook de andere boeren dringen op in een houding, die den dronken woesteling te denken geeft.
Hij ziet er dan ook wijselijk van af. Met een spottend beleefd gebaar geeft hij gemaakt-kalm de raad om het dan maar zelf te doen. Trekt een overdreven grijns, blaast af en toe eens zeer minachtend door zijn; neus en doet alsof het hem op voorhand al kostelijk amuseert, wat er nu gaat gebeuren.
| |
| |
Maar de boeren halen touwen. Met een lang koord, enkele malen om het dier gewonden, snoeren zij het vlug en handig tegen de grond. Dit hebben zij Vlimmen al zo vaak zien doen; het gaat snel en pijnloos. Tinus heeft eigendunkelijk het grote mes van den slager uit de leren houder gehaald en probeert de scherpte eens op zijn culm... De benen worden goed vastgebonden en zij draaien de kop zo, dat de beide hoorns op de grond steunen, de neus naar boven en de keel strak gespannen...
Tinuske komt een beetje aarzelend met het lange mes aandragen...
‘Zij toch vurzichtig, da ge 't bist gin zéér doet!’ hoont de slager.
‘Vlak bij de kop, Tinus!’ mompelt een buurman, die de hoorns vasthoudt, maar Tinuske weet dat wel. ‘Jao, daor!’ moedigt de boer hem aan.
Hij bijt op de tanden en snijdt. Zodra de zachte keel wijd opensplijt onder het vlugge mes, springt hij achteruit, geschrokken van zijn eigen moed. Nu ziet hij erg wit om zijn neus, maar hij heeft het er bèst afgebracht, ons Tinuske! Het bloed spuit met krachtige stralen en stroomt in alle richtingen over het erf in een troebelrode plas... Nog wat doodskrampen, en na enkele minuten is het afgebeulde dier uit zijn lijden verlost.
De Hezemansen staren een ogenblik in stille aandacht naar hun trouwe koe. De slager is volkomen verslagen; weet niet wat hij moet aanvangen...
‘Hè-hè, goddaank, da 't afgelooëpen is,’ zucht de boerin vanuit de deuropening. ‘Hier Tinuske, drinkt mar 'ns!’
Maar Tinus veegt met zijn bebloede hand het koude zweet van zijn voorhoofd, drukt den beduusden Van Heusden zonder complimenten het mes in de hand en snauwt hem toe: ‘Hier, rotzak, nou kun-de gij verder werke!’
| |
| |
- - - - - - - - - -
De volgende dag is het toch Vlimmen, die de noodslachting komt keuren, want Dirksen moet weer een studie-commissie rondgeleiden door het slachthuis.
Hij staat even met open mondje te kijken. De slager heeft alles kapot gemaakt, zodat een groot deel van de darminhoud is uitgesmeerd over de lege buikholte, waarvan het vleesch haast niet meer te zien is onder de dikke laag drek en mest. Het is grondig gebeurd en lijkt veel op sabotage.
‘Smakelijk eten!’ zegt hij dan tot Hezemans. ‘Dat beest is proper en netjes afgeslacht. Is dat weer een kunststukje van meneer Van Heusden?’
Meer hebben de boeren niet nodig. Er volgt een verslag van fotografische juistheid en dan nog in schrille kleuren...
‘Mooi zo!’ besluit Vlimmen. ‘Je begrijpt zeker wel dat dit lijk afgekeurd wordt?’
Ja, dat hadden ze al dadelijk gezegd. Zouden het nu zelf niet eens meer lusten. Hezemans zal op de eerste de beste vergadering van de Boerenbond toch eens 'n boeksken open doen. Wat denkt-ie wel, dieje zot, dieje zatlap?...
Vlimmen laat hart en longen uit de drekkerige hoop ingewanden opvissen. Met het propere, blinkende keuringsmes doet hij enkele sneden en even later trekt hij met een tangetje de helft der roestige haarspeld uit het veretterde pericard.
‘O, deze keer is 't een haarspeld!... De andere helft zullen we maar laten zitten.’
‘Kek-kek!’ zegt Hezemans. ‘Ge hebt 't dan toch wel goed veurgehad.’
Vlimmen waarschuwt de boeren. Alles zó laten liggen en zorgen dat er geen honden of katten bij komen. Er zat veel etter in het beest, en Van Heusden heeft zo
| |
| |
artistiek geslacht, dat die overal heen is kunnen vloeien...
Op het slachthuis brengt hij rapport uit. In de namiddag gaat Dirksen zelf naar Hezemans in gezelschap van den opzichter van het slachthuis, een gewezen marechaussee, die thans nog als onbezoldigd rijksveld wach ter voor de verhaaltjes zorgt. Deze voorziet moeilijkheden, omdat eigenlijk gezegd Tinuske het beest ten slotte geslacht heeft. Maar Dirksen lapt dergelijke juristerij aan zijn laars... Zal in het proces-verbaal verklaren, dat zijns inziens het slachten zonder voorafgaande verdoving door Martinus Hezemans, voornoemd, in de gegeven omstandigheden alleszins gerechtvaardigd was. Overigens zorgt hij ervoor, dat de gehele nadruk wordt gelegd op de dierenmishandeling...
Een paar dagen later leest Van der Kalck het bloederige verhaal... Oei-oei, dat wordt een rechtbankzaak! Meneer Van Heusden is al verdronken, voordat hij... de raadszaal gezien heeft!
|
|