| |
| |
| |
[24]
Terugwandelend naar het gemeentehuis, langs een stil binnendoortje, monkelt Van der Kalck nog even over het gesprek met Dacka, want hier in Dombergen overkomt het hem zo zelden, dat iemand anders zegt, wat hij zelf denkt... Dit is een ander kwaliteitje dan meneer Treeborg, Dit is ras, en ras verloochent zich zelden. Van zo'n jongen zou iets te maken zijn, maar je kunt nu eenmaal geen ijzer met handen breken. Jammer! Die mallotige tante van 'm heeft hem zowat op de keien achtergelaten, naar het schijnt. Waarom blijft hij eigenlijk hier?...
In de vestibule ziet hij aangenaam verrast den nieuwen bezoeker en weet al waarvoor deze komt... Moeielijkheden in het veefonds natuurlijk!
Frieke Uitewillegen is een boer naar zijn hart, het goeie ouwe soort, dat hij zo graag ziet. Schoon afgeborsteld is het grappige, zwarte jasje met de korte pandjes, dat er ongeveer uitziet als een jacket met afgesneden slippen. Degelijk laken, afgeboord met sterk zijden veterband, onverslijtbaar, en nog even nieuw als toen Frie, ruim vijf en twintig jaar geleden, trouwde. Misschien is het zelfs nog de vermaakte en gemoderniseerde jas van den ouwen Uitewillegen, die toen pas - betrekkelijk jong nog - gestorven was. Het vest is hoog dicht en laat slechts even zien, dat Frieke een proper, grijsgeruit overhemd draagt; het kraagje is dichtgestrikt met een zwartzijden koordje waaraan twee pluizige bolletjes bengelen. Zijn helder- | |
| |
bruine ogen staan een tikje uit elkaar en nu hij Van der Kalck aankijkt, is het of hij, door en over hem heen, ver vooruit staart over een wijd stuk land.
Frieke behoort tot de élite van het Brabantse boerenvolk. Niet arm, niet rijk, algemeen geacht en van onbesproken roep. Voorzichtig en ouderwets, maar genoeg gezond verstand om zich aan te passen aan de eisen van een nieuwe tijd, zonder zelf een haar te veranderen.
Zodra hij den wethouder ziet, is de statige vestibule bekend terrein. Zijn houding is volkomen ongedwongen, niet te vrij en niet verlegen. Zijn zijden petje neemt hij af, maar Van der Kalck, die een hoofd boven Frieke uitsteekt, zet het hem dadelijk met een duw onder de elleboog weer op, want het ‘trekt’ in de gang en ge hebt gauw een klets te pakken met dit weer, Frie!... En hoe plezierig voelt het aan, de hand, die Frieke hem geeft: droog, frisch en hard als een stuk metaal.
Ja, zijn petje neemt hij af; hij wil de geleerdheid, het fatsoen en het gezag eerbiedigen. Alle gezag komt van God, zegt de pastoor, en uwe meerderen zult gij gehoorzamen, maar Frieke weet dat uit zichzelf ook wel... Overigens staat hij echter met den machtigen wethouder op een zekere basis van gelijkheid: Karel van der Kalck kan onder alle omstandigheden op Frie Uitewillegen rekenen, dat weet-ie, en het is niks meer dan eerlijk, dat Frie kan aankloppen bij Karel, wanneer hij ergens niet goed blijf mee weet...
Van der Kalck heeft zijn gast in een gobelin-zetel gedrukt en zal eens zien of hij nog ergens een ouwe igaar heeft liggen, waar Frie niks op tegen heeft. Uit een strakke zilveren doos, met satijnhout gevoerd, verschijnt de ‘ouwe’ sigaar en deze is volstrekt niet overdreven; een behoorlijk, bekend merk, niet te groot, niet te klein, en kost een dubbeltje. Zelfs voor den Commis- | |
| |
saris der Koningin heeft hij hier in het stadhuis geen betere.
‘En ge zit natuurlijk mee 't Veefonds, Frie?’ Er zijn ook boeren, die hij in zuiver Nederlands aanspreekt. Dan is er gewoonlijk iets niet in den haak met die boeren...
Godefridus Uitewillegen is bestuurslid van de afdeling Borveld van de N.C.B. en tevens voorzitter van het Veefonds. Hij begint te vertellen en verliest er niet veel woorden over; dat hoeft hier niet... Er wordt verschrikkelijk gemopperd in het fonds. De pot verwijt de ketel. Bij Rinus Lauwerijssen heeft het fonds in een paar weken tijd drie beesten op moeten ruimen, en nu zijn alle duvels los. Frieke begint er soms zó genoeg van te krijgen!... Net of Rinus het voor z'n plezier gedaan had en om de anderen te pesten, zó werd er gepraat... 't Lag natuurlijk ook veel aan de slechte tijd; de boeren krijgen haast geen geld meer in d'r vingers en...
Uit louter gewoonte zou Frieke verder geklaagd hebben, maar bedenkt zich gauw. Jan van der Kalck weet immers precies, hoeveel geld de boeren op de dag van vandaag in handen krijgen!
Boeren, die een grote stal hebben en veel geluk, betalen op een jaar wel een hele koe aan de hoofdelijke omslag, zonder dat ze zelfs de veearts ook maar over de vloer hebben gehad. Dat is verschrikkelijk onplezierig en hun geluk zien ze al gauw aan voor eerlijkheid, oppassendheid en goed-boeren. De leden, aan wien het fonds moet uitkeren, missen natuurlijk deze kwaliteiten volkomen.
Nu heeft Frie zelf een koei, die het niet goed doet. Eergisteren merkte de vrouw, dat er iets haperde, en daarom Het hij maar dadelijk Vlimmuzze roepen, opdat ze toch vooral maar niks konden zeggen... ‘Ik zeg tegen Vlimmus: probeer mar wa ge kunt en maokt ze in godsnaom beter, want ik heb er wa veur over, als ze nie veur 't fonds komt. 't Is de leste tijd toch al zun
| |
| |
herrie, en ik ben veurzitter...’
Maar Vlimmen hoefde hij verder niks te vertellen, die wist er alles al van. Ja, zeit-ie, en hier op 't Laar, bij Pirke Moens, was hij nou pas geroepen, terwijl hem al een maand geleden door de buren was gezegd, dat er bij Pirke 'n koei ziek was. En eerst 'n Destag was Vlimmus er dan ten leste toch bijgehaald. Pirke stond er bij te sakkeren over dat kreng, en 't is 'n echt rotbeest, en ze had hem zoveel geld gekost, en hoe eerder dat-ie er af was hoe liever...
Dat 't beest moedwillig verwaarloosd was, had Vlimmus al direct gezien, zeit-ie. Ze hadden 't zo lang laten aanlopen, tot ze niet meer vrat en geen melk meer gaf. Mager als een geraamte. Hij had ze ingespoten en dat hielp niks meer, en gisteren had hij ze dan maar afgekeurd. En Vlimmus zei rechtuit, dat 't zo geen eerlijk spul meer was, en dat ie als veearts wel 'ns kwaad kon worden, als hij zo iets zag. En hij kon achteraf niks mee zekerheid zeggen, zeit-ie, maar zoveul toch wel, dat de koei 'n grote kans had gehad om beter te worden, als ze hem bijtijds geroepen hadden. Volgens Vlimmus was die koei Pirke 'n bietje tegengevallen, en zo gauw ze iets kreeg, had hij ze maar moedwillig laten verrotten.
‘Da durfde-n-ie gerust te zeggen, al kreeg ie Pirke nooët meer als klaant, zee Vlimmus.’
‘Zo-zo, daar kan Pirke het voorlopig mee stellen. Dat is toch Pirke Moens, die honderd duzend rijksdaalders heeft gebeurd voor z'ne grond?’ vraagt Van der Kalck voor alle zekerheid, want er zijn veel Moens'en en nog meer Pirke's in de streek.
Precies. Ja-ja. Maar Vlimmus zei nog veul meer, hij zei, dat 't 'n schandaal was, dat er kwaadgesproken werd over Rinus Lauwerijssen, waar hij kort achter mekaar drie beesten had moeten opruimen. Want die drie gevallekens waren alle drie even eerlijk, en voor Rinuzze-zelf was 't
| |
| |
ook 'ne grote strop. De mens zou dadelijk drie honderd gulden neertellen, als 't niet waar was. 't Is meer dan erg voor dieje jongen, zei Vlimmus, hij is er 'n paar jaar mee achteruitgezet. Maar dat vuil Pirke, dat wezenlijk de boel vernukt, daar wordt niet over gesprokene, zeit-ie... ‘Zo zitte we d'r mee,’ zucht Frieke en laat met een wanhopige plof de handen op de kniën vallen. ‘Ik kan oe zegge, meneer Van der Kalck, da'k er m'nen buik van vol heb. Op de volgende vergaodering zal 't wir 'n gekcwèk zijn, da heuren en zien vergoa.’
Van der Kalck begint te adviseren:
Op die vergadering moet Frieke ze allemaal vóór zijn. Zo gauw de bijeenkomst geopend is, springt hij op z'n achterste benen en zegt: Wàt wil-de gullie? Zullen we 't fons maar afschaffen? Zullen we maar weer teruggaan naar dieje goeien ouwe tijd, toen de beste boer van 't land in één jaar tijd straatarm kon worden? Of ielk-end'een zich maar laten verzekeren bij 'n grote maatschappij, waar wildvreemde menschen rijk worden van jullie zuur verdiend geld? Niet afschaffen? Nou, dan zullen we 'ns wat anders vertellen: Wanneer er in 't fonds 'ne toestand ontstaat zó, dat 'nen fatsoenlijken boer de schrik om het hart slaat, wanneer er volstrekt buiten zijn schuld één koei moet opgeruimd worden, laat staan drie, terwijl er van de andere kant leden zijn, die het met de goeie trouw niet zo nauw nemen en misbruik maken van 't fonds, ja, dan is er iets voor te zeggen om het maar op te doeken...
En dan zal Frie de kat de bel aan moeten binden, en Frie alléén... Van de andere bestuursleden zal hij niet veel steun hebben. Ze zullen er wel voor terugschrikken, voor zover Van der Kalck ze kent. Honderd duzend rijksdaalders maken indruk! Nelis Riethoven zal al dadelijk niet mee willen werken, want Nelis zou graag zien, dat z'ne zoon met een van die rijke dochters van Pirke
| |
| |
ging trouwen. Maar al dat geld verandert niet, dat Pirke sis boel en als mensch nooit gedeugd heeft en nooit zal deugen. Dat Frie Uitewillegen - ook al had hij geen hemd aan z'n gat - als boer en als mens torenhoog boven Pirke Moens uitsteekt... En nou heeft Frieke niet zo beteuterd te kijken, want hij kan het zonder schrik doen. Van der Kalck staat achter hem...
Nu moeten ze dus eerst te weten zien te komen, of dokter Vlimmen voet bij stuk houdt en of Frie van zijn verklaring gebruik mag maken op de vergadering.
En wordt getelefoneerd naar Vlimmen, eerst naar zijn woning, dan naar het slachthuis... Ja, hij komt toevallig net de poort ingereden! Als de portier den dokter zal roepen, krijgt Frie de telefoon in zijn hand en Van der Kalck luistert mee aan de tweede ontvanger.
‘Ja, dat heb ils: gezegd en daar blijf ik bij,’ zegt Vlimmen. ‘Ik zie geen enkele reden, waarom ik de waarheid niet zou mogen zeggen... Op papier geven?... Nou, dat is een beetje overdreven; dan is het, of het van mij uitgaat, terwijl ik toch niet aangesteld ben als een soort controleur van liet veefonds; is 't wel? Doe zoo: Schrijf mij namens het veefonds, dus als voorzitter, een brief om inlichtingen. Dan zal ik daarop antwoorden...’
Wanneer Frieke vertrokken is, kijkt de wethouder op zijn horloge en vindt, dat het vandaag de dag van Vlimmen schijnt te zijn. Het is kwart voor twaalf en de hele ochtend heeft hij niets anders gehoord dan Vlimmen, Vlimmus, Vlimmuzze... Als 't nu maar gedaan is! Die man wordt een obsessie!...
Het zou nog veel erger worden.
|
|