| |
| |
| |
[22]
Mr. Dr. Karel van der Kalck zit in zijn vertrek op het gemeentehuis en peutert microscopische handteke-ningetjes op een stapel foliovellen. Anderhalve centimeter lang, twee milimeter hoog en toch duidelijk leesbaar. Het zijn brave, ronde lettertjes, die niets te verbergen hebben, geen nieuwsgierigheid kunnen opwekken en zich wegcijferen op het zelfde ogenblik, dat ze bescheiden en geruisloos als vliegenspatjes uit de pen rollen.
De arts Treeborg heeft zich laten aandienen. Als lid van de gezondheidscommissie heeft hij immers bizonder gewichtige dingen te bespreken met Van der Kalck, die natuurlijk voorzitter is.
Deze haast zich... Laten wachten natuurlijk, maar precies de juiste dosis. Niet te kort, maar vooral niet te lang. De jongeman maakt zich ijselijk verdienstelijk, vindt de wethouder... Zou als stadsomroeper misschien nog verdienstelijker zijn, dan als arts en lid der commissie. 'n Druktemaker met bruikbare relaties; de hele clan-Huybrechts staat achter hem, en dat zijn zowat alle fabrikanten, want in Dombergen zijn die allemaal min of meer familie van elkaar... 'n Beetje gevaarlijk misschien; praat véél te veel, maar De Zwijger houdt hem in 't oog en daarmee is alles gezegd...
Hij belt en de gewatteerde deur zwaait geruisloos open. Treeborg komt binnen, lawaaierig en ergerlijk joviaal, doch Van der Kalck luistert bijna eerbiedig naar snertfeitjes, die als schokkende gebeurtenissen hem daar zo
| |
| |
maar even verteld worden, en die hij al lang kent.
Ook het slachthuis komt ter sprake.
Volgens het gezicht van den arts schijnt de toestand daar niets minder dan bedenkelijk, al zegt hij voorlopig niets. De wethouder heeft al uitgerekend, dat onze jonge vriend de klok heeft hooren luiden bij de slagers, en zucht toestemmend: ‘Tjaa, het slachthuis!’... Inwendig verkneukelt hij zich al en wacht met spanning op de eigenlijke reden van het bezoek.
‘Het beroerde is,’ begint Treeborg, ‘dat Dirksen niet overal zelf bij kan zijn...’
De ander schiet dadelijk raak: Precies, jij bent waarschijnlijk geen vrindje van Vlimmen. Jullie zijn nog samen in Utrecht geweest, maar ik zie je nooit bij elkaar... En nu kom je dus deze candidatuur voor de post van onderdirecteur even vernielen... Ga je gang, lieveling, geef hem d'r maar ferm van langs! Maar wie mag dan het vriendje zijn, dat wèl benoemd moet worden?
‘... hij zit in zoveel commissies en moet ieder ogenblik op reis.’
De wethouder wordt kleurloos: ‘Ja! Alles heeft zijn voor en tegen. Het is natuurlijk een groot voordeel, dat we aan het hoofd van dat bedrijf een ambtenaar hebben met een internationale reputatie op slachthuisgebied’... (Dat is wel wat aangedikt, maar jij slikt dat dadelijk)... ‘Het is erg prettig, dat hij voor Dombergen een slachthuis heeft gebouwd en een dienst georganiseerd, die onder deskundige vakmensen als model te boek staat’... (Nu voel je misschien flauwtjes, hoe ik over dat varrééselijke slachthuis denk)... ‘Maar van den anderen kant kunnen we een dergelijke celebriteit niet uitsluitend voor ons zelf houden. De regering spreekt ook een woordje mee. Het is niet zo eenvoudig, als het op het eerste gezicht wel lijkt... Maar ontegenzeggelijk is dat een nadeel, dat ben ik volkomen met u eens, meneer Treeborg.’ (Op 't laatst krijg
| |
| |
je natuurlijk gelijk; verbeeld je van niet! Vooruit maar, ik heb je nu op je paardje gezet en maak het kort doch hevig, want eigenlijk hoef je niet eens te praten, ik versta je toch wel.)
‘Juist!’ roept Treeborg heet. ‘En middelerwijl is dat model-slachthuis aan die Vlimmen overgeleverd!’
Natuurlijk! De Zwijger had erop durven wedden, had alleen verwacht, dat het een beetje eleganter aangekleed zou worden... Heeft meneer den dokter dus nog te hoog getaxeerd. Hij lacht nu vergoelijkend en beschermend aan het adres van die Vlimmen... Om het jong aan te moedigen, voor zover dat nodig is...
‘Ja, wat is dàt nou voor een vent?’, draaft Treeborg door en trekt een brede, vieze mond van afschuw. ‘Als je op zó iemand af moet gaan, berg je dan maar op, zeg!’
‘Och,’ kalmeert de ander, ‘ik heb er nooit iets van gemerkt, dat de directeur nou bepaald klachten had over doctor Vlimmen.’ (Lekker voeren: Die Vlimmen is bij mij nu eenmaal doctor, zie je, want op sommige ogenblikken ben ik belachelijk precies op titels. En zolang jij niet promoveert, ben je een doodgewoon meneertje Treeborg, dat nog véél wijzer kan worden... O, wat wordt-ie nou kwaad!)
‘Ja, hij noemt zich waarachtig nog dokter ook! Om je slap te lachen! Dat moet alles goedmaken! En uh... Nou, het is natuurlijk erg humaan van Dirksen om die prul de hand boven het hoofd te houden... Erg collegiaal; is 't niet? Maar één ding weet ik zeker, dat Dirksen de dag zal zegenen, waarop hij die klungel voor goed kwijtraakt!’
Dan weet je 't veel beter dan ik, denkt de wethouder, doch op zijn gezicht staat echte verbazing: Zo!? Dat is 'n verrassing! Goed, dat je waarschuwt, zeg!... Maar hij zegt niets en Treeborg voelt zich aangemoedigd:
‘Hoe kan het ook anders, als je zijn particuliere leven
| |
| |
nagaat. Geen fatsoenlijk mensch gaat met hem om; de mensen weten heel goed, waarom hij van z'n vrouw af is -’
‘Wat vertelt u me daar?’ vraagt Van der Kalck met goed gespeelde schrik. ‘Sinds wanneer is hij van z'n vrouw af? Weet u dat zeker? Ik heb hem waarachtig gisteren of eergisteren nog met z'n vrouw en z'n zoontje zien lopen.’ (Misschien een beetje brutaal, maar tegenover zo'n vurenhouten hoofd kan het wel.)
Treeborg zit een ogenblik te staren en vliegt er dan onbesuisd in.
‘Wa-àt!’ Hij schreeuwt bijna. ‘Weet u dàt niet eens?... Weet nu niet, dat die vrouw zijn zuster is? Dat is zijn zuster! En dat kind is van hààr, ze is 'n weduwe... Ja! Lui, die niet beter weten, zien haar wel meer voor z'n vrouw aan. Dat komt, omdat z'n werkelijke vrouw nooit in Dombergen te zien is geweest...’
Het is maar gelukkig, dat Treeborg aan niets kan merken, hoe de ander hem inwendig zit uit te jouwen... Jaren geleden heeft Van der Kalck reeds zijn licht opgestoken over dit geval. Als hij dan wordt ingelicht, gebeurt dat heel terloops en haast ongemerkt. Maar grondig! En hij weet ook door wien hij zich moet laten inlichten... 'ns Kijken, wie was het ook weer? O ja, de ouwe monseigneur Vorsten, ja-ja...
‘...en dat de mensen zich vergissen, is heus geen wonder. Er valt natuurlijk niets met zekerheid te bewijzen, daar passen ze wel voor op. Het klinkt ongelofelijk, maar mensen, die het weten kunnen, zijn ervan overtuigd, dat die zuster juist de enige oorzaak is van die echtscheiding... Begrijpt u, wat ik bedoel?’
Dit laatste doet de deur dicht... Nee, Van der Kalck is iemand, dien je alles moet voorkauwen... Hij zit even te staren; zo sterk had hij het toch niet verwacht... Jij bent nog een gevaarlijker krengetje, dan ik dacht, en ik
| |
| |
zal je nog beter in de gaten moeten houden, besluit hij, en heeft opeens geen plezier meer in het ikattenspelletje. Als een mop te vuil wordt, kan hij er niet meer om lachen.
‘Ja, daar zit u van te kijken, maar dat wordt ronduit beweerd door serieuze mensen, die goed op de hoogte zijn... En zulke gevallen komen meer voor, dan u zoudt kunnen vermoeden,’ doceert de medicus gewichtig. ‘Een normaal mensch kan dat niet goed begrijpen, omdat het natuurlijk een pathologische afwijking is. Zuiver pathologische afwijking. Maar het komt nogal vaak voor! Dat staat wetenschappelijk vast. Ik heb trouwens zelf in m'n practijk verschillende gevallen met zekerheid kunnen constateren... Ambtsgeheim natuurlijk; hè? Ja, meneer Van der Kalck, wij medici hooren en zien nog wel eens het een en ander, waar een gewoon mens geen idee van heeft!... Laatst sprak ik Winkler nog over dergelijke gevallen... U hebt zeker wel eens van hem gehoord?... Niet?!... Kees Winkler, de psychiater! Hij is professor in Utrecht!... Staat heel goed aangeschreven onder de collega's. Ik ben het niet in alles met hem eens, maar over het algemeen kènt hij z'n spullen... Ik zeg, Kees, wat denk jij nou van -’
Op de schrijftafel rammelt de telefoon en de wethouder neemt het toestel dankbaar en haast liefkozend op. Rekt opzettelijk het gesprek, om zijn bezoeker, die nog zit te hijgen van geestdrift, een beetje te laten afkoelen. Intussen bepaalt hij zijn houding... ‘Kees’ zal niet meer ter sprake komen, dat staat vast. Zelfs het geduld van Karel van der Kalck heef t zijn grenzen, al heeft niemand in Dombergen deze nog ooit uit de verte gezien... Kees, nota bene! Nooit van Kees gehoord?... Hij ziet de fijne, hoekige kop van Neerlands groten psychiater nog duidelijk voor zich, want indertijd heeft hij zelf met veel eerbied de colleges geloopen, die Winkler gaf, speciaal voor
| |
| |
de aanstaande juristen, over Gerechtelijke Psychiatrie en Criminele Anthropologie... Toen liep deze geleerde schoonzoon van Huybrechts nog te hoepelen!... Hé, Kees, kerel, hoe is 't ermee, jongen!... Zou zo'n kalf nou heus niet inzien, hoe verschrikkelijk hij zichzelf door het slijk sleurt? Hopeloos over het paardje getild, oud genoeg om beter te weten, en genezing dus uitgesloten. Dombergen is het land der blinden, de Huybrechtsen zijn machtig, maar alles bijeen is dat geen reden om Karel van der Kalck in het gelid te zetten naast de andere dupes van meneer Treeborg. Gewoonweg beledigend!...
Hij legt de telefoon neer en de ander doet zijn mond al open, doch krijgt geen tijd.
‘O ja! Om op het slachthuis terug te komen; er zal mettertijd wel een onderdirecteur moeten benoemd worden. Maar -’
‘En dan wordt dat feestnurnmer zeker aangesteld?!... U moet eens met de deken over hem spreken, die kan u wel een boekje opendoen -’
‘Er staat nog niets vast,’ onderbreekt de wethouder vriendelijk en tegemoetkomend. ‘Bovendien is de kwestie niet zo urgent. B. en W. hebben nog geen vaste plannen. Op 't ogenblik marcheert de zaak zeer behoorlijk, en in tijden van bezuiniging gaan we ons niet graag vastleggen aan een benoeming met pensioen en alle andere consequenties. Doctor Vlimmen neemt de dienst al jaren in los verband waar en nog eens: ik heb tot dusverre nog geen enkele klacht ontvangen, of zelfs maar horen verluiden. Maar nu u me gewaarschuwd hebt, zal ik me eens nauwkeurig op de hoogte stellen, daar kunt u op rekenen. En als het tot een benoeming komt, dan geef ik u de verzekering, dat we in geen enkel opzicht gebonden zijn aan de practiserende plaatselijke veearts, die toevallig waarneemt, en dat iedere serieuze candidaat een even serieuze kans zal hebben.’ (Toe, kom nu voor den dag
| |
| |
met het vriendje, dat benoemd moet worden, en hoepel op!)
‘O, ik dacht ook al!... Dat zou ook àl te fraai zijn!’ Het vriendje duikt maar steeds niet op en de wethouder begint zich al te verbazen... Zal hem nu de pap in. den mond geven:
‘Als u bijvoorbeeld een geschikt veearts kent, die deze betrekking ambieert, dan wil ik er graag zoveel mogelijk rekening mee houden.’ Meteen leest hij op het gezicht vóór zich, dat dit een fonkelnieuw idee is, en het vriendje waarempel niet eens bestaat!... Dus de hele démarche geschiedde uit louter liefde. Interessant!... Maar het moet nu afgelopen zijn...
‘Eigenlijk moest die hele vleeskeuring onder controle van een medicus staan,’ begint Treeborg peinzend. ‘Wat weten die veeartsen nou van -’
‘Dat is mogelijk, maar nu de wet het uitdrukkelijk voorschrijft, zullen we het voorlopig met veeartsen moeten stellen.’ Geen mensch ter wereld kan zien, hoe verveeld hij is... Kalm, onderhoudend en belangstellend. Maar dan schrikt hij werkelijk, trekt met een ruk zijn horloge.
‘Och, ik houd u misschien op, meneer Van der Kalck.’
‘O, nee, 't is niet zo erg. Ik heb nog de tijd. Dacht, dat 't al veel later was. Neem me niet kwalijk, ik schrok er even van! Moet straits op het kantongerecht zijn. Als u nog iets te bespreken hebt, blijf dan gerust, hoor! Ik jaag u niet weg!’
Maar Treeborg is al opgestaan... Nee, nee, erg vriendelijk, maar hij moet zich ook haasten... Zo'n wethouder moet natuurlijk niet gaan denken, dat een arts als Treeborg met zijn tijd geen blijf weet... Zijn gezicht staat nu naïef en doorzichtig naar: enorme practijk, veel zieken, ieder moment kostbaar. H'm!
Als hij plechtig en onder levendige prulbabbeltjes uit- | |
| |
geleide is gedaan tot in de grote hal, besluit hij, dat die Van der Kalck toch niet zo stom is, als hij er uitziet... Die heeft hern daar zo ongemerkt en heel politiek een middeltje aan de hand gedaan, 'n Tegencandidaat. Makkelijk te vinden; die veebonken lopen vandaag ook bij risjes langs de straat. Pa Huybrechts, die ook al zo'n last heeft gehad met die vent, moet dat in de Raad maar eens bekokstoven. Hij zal ervan ophoren!... Gisteren reed die proleet van 'n Vlimmen dwars voor zijn wagen heen en zag niemand. Moest waarachtig voor meneer de veearts nog hard remmen... Wederkerig, meneer, wederkerig...
|
|