| |
| |
| |
[17]
Als Dacka klaar is met lachen, vindt hij de veeartsenijkunde een gevaarlijk vak... Had er dadelijk genoeg van, toen hij die kwaadaardige snuit zag met al die tanden, 't Leek wel een haai!
‘A propos, van middag, daar bij die koe van die lieve echtgenoten, hadt je 't over smijten. Is dat zo gevaarlijk?’
‘Toch niet!’ huichelt Vlimmen. ‘Dat was maar aanstellerij van me... Als je rustig blijft zitten wachten tot de smak komt, is hoogstens je been gebroken.’
‘Zo!’
‘Het is niet goed te becijferen hoeveel kracht er achter zo'n hoefje zit... Maar er is op de hele wereld geen koe, smijt, geen paard dat slaat, geen stier die stoot, geen hond die bijt, als je de boeren wilt geloven... Een collega, de ouwe heer Vlierbeek, stond achter een paard, dat ook nooit sloeg, heel rustig met z'n handen op z'n knieën gesteund naar de achterhoeven te kijken en opeens vliegt hem het schedeldak radicaal van het hoofd... Hij heeft gelukkig niet eens meer geweten, wat hem overkwam... Verkuyl uit Nieuwenbosch, een knap veearts, in de fleur van zijn leven, kwam op een stal om een merrie te onderzoeken, maar de merrie onderzocht hém - met twee hoeven op z'n maag. Dat is al jaren geleden; hij is lang ziek geweest en kan op 't ogenblik alleen nog maar vloeibaar voedsel verdragen. Pap en zo. Misschien wordt hij op den duur nog beter... Bij Nelis Langerijt stond ik vorig jaar op de stal, achter die hele makke jonge vos van
| |
| |
hem, rustig met Nelis te praten en dacht niet eens aan een paard, want we hadden het over een;koe... Totdat er opeens een ijzer langs ra'n ogen flikkert, niet zó'n kracht en zó'n snelheid, dat de lucht flóót in m'n oren... Nelis stond ervan versteld: dat was nou verdomme nog nooit gebeurd! Hij trok een knuppeltje uit een mutsert en begon het paard af te dekken, tot het schuimde... Dat moet, zie je, daarmee voorkom je bij een jong paard waarschijnlijk de volgende slag. Maar één; keer is genoeg, als het raak is...
Overigens zijn zulke grote onheilen niet het grootste bezwaar van het vak. Daartegen kun je meestal wel je maatregelen nemen. Als je een voorbeentje laat oplichten en het paard dus op drie benen staat te balanceren, kan het gevaarlijkste dier niet meer slaan. Het ergste zijn de dagelijkse kleinigheidjes. Je handen! Die hebben te veel te lijden; je stoot ze geregeld stuk. Op 't ogenblik voel ik hier onder m'n nagelriem weer een infectie aankomen. Zie je dat dikke, rooie kussentje?... Op een portie eczeem en een bloedvergiftiging zijn we geabonneerd. Dat is wel niet zo gevaarlijk, maar goddeloos vervelend, dat verzeker ik je, vooral wanneer je er mee dóór moet werken, wat meestal het geval is.’
‘Als je zo doorgaat begin ik te huilen,’ dreigt Dacka en ziet met belangstelling hoe Truus een fles whisky en een syfon op het tafeltje zet.
‘Och, we behoren nu eenmaal tot de trekhonden van de maatschappij,’ galmt Vlimmen verheven en ziet opeens, dat de flesch Black and White, die daar juist nog over de telefoon besteld werd, al half leeg is... Precies! Weer een streek van Truus. Heeft de helft overgeschonken in een karaf en goed opgeborgen. Als ze straks naar bed gaat, kunnen de kerels er tenminste geen zwijnepan van maken...
Truus neemt een klein glaasje Benedictine. Als ze ge- | |
| |
dronken hebben en nog wat besluiteloos in het rond gebabbeld, staat Vlimmen op.
‘Ik zal de papieren van het drama eens gaan halen.’
‘Dus je hebt toch stukken?’
‘Stukken? Daar zul je van omvallen!’
Als hij weg is, zegt Truus: ‘Ik sta er een beetje van te kijken, dat hij er over begint. Gewoonlijk is hij niet te genieten, wanneer er maar vanuit de verte op gezinspeeld wordt... Ik geloof, dat hij weer hoop heeft.’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Omdat hij zo hard schreeuwt, dat hij geen flauwe kans heeft.’
Jan komt binnen met een heel dun pakje brieven en draagt het op een manier als woog het kilo's.
‘Zeg, bedwing je een beetje!’ lacht Dacka. ‘Zo'n dossier krijg ik in geen veertien dagen onder de knie.’
‘Eerst moet je dit lezen: Een afschrift van de verklaring van de dokter, die haar het eerst behandeld heeft.’
L.S.
De ondergeteekende verklaart door deze geruimen tijd behandeld te hebben en te kennen Mevr. Allegonda Vlimmen-Tiebosch. Zij is in de hoogste mate een zenuwpatiënte en psychopathe, wier lijden op de grens staat van krankzinnigheid. Behalve tal van vreemde klachten en uitingen, is zij een soort monomaan op het gebied van sexueelen omgang met baar wettigen echtgenoot. Wordt slechts gesproken of gedacht over deze natuurlijke, geoorloofde daad, dan is zij geheel opnieuw van streek; zij heeft daaraan een zoo groote ziekelijke walging, dat die haar ook geheel afkeerig maakt van haar man. Ware zij voor haar huwelijk volkomen op de boogte gebracht, dan zou zij zeker nooit getrouwd zijn en een arts zou haar zeker het huwelijk hebbeu ontraden. Haar sexueele afkeer is bepaald ziekelijk en slechts een praedomineerende
| |
| |
uiting van haar geheel ziek en weerstandloos zenuwgestel.
Een door mij op verzoek ingesteld onderzoek maakt uit, dat het hymen weliswaar geheel is verscheurd, maar de mogelijkheid is zeer groot, dat dit ante matrimonium reeds zoo was, zooals dat zoo vaak gebeurt. Een twintigjarige ervaring als R.K. medicus leerde mij dit, zoodat de zekerheid volstrekt niet is uitgesloten, dat een gewone buwelijksacte nooit heeft plaats gehad.
Op allerlei wijzen is patiënte behandeld, doch steeds zonder succes, en haar abnormale geestestoestand is eer verergerd dan verbeterd. Zij kan niet in het huwelijksgebruik toestemmen en wordt daarin allerhevigst geremd, zoodat dwang in deze wellicht uitbarsting van totale krankzinnigheid zou ten gevolge hebben.
Er bestaan naar mijn bescheiden meening redenen voldoende, om zoowel in het belang van patiënte als dat van haar echtgenoot ongeldigheid van het huwelijk uit te spreken.
Dr. W.F.M. Fabers.
‘Wat staat daar?’ vraagt Dacka, als hij het stuk heeft doorgelezen. ‘Ware zij voor haar huwelijk volkomen op de hoogte gebracht?’
Ja, daar begint het verhaal... Toen we verloofd waren kreeg ik hieromtrent een beetje achterdocht, vooral omdat ze in een gewoon gesprek soms woorden en uitdrukkingen plaatste, die door ieder meisje, dat op de hoogte is en voor fatsoenlijk wil doorgaan juist zeer zorgvuldig zullen worden vermeden, en die bij een type als zij duidelijk te verstaan gaven, dat ze van niets wist. Ik bracht het gesprek eens voorzichtig in die richting, maar het resultaat was, dat ik hoe langer hoe meer overtuigd werd van haar onnozelheid. Ik kan je heel die serie van kleine indrukjes natuurlijk niet in een paar woorden weergeven, maar in ieder geval stond voor mij vast, dat
| |
| |
ik te doen had met een bizonder onnozel schaap, of met een bizonder geraffineerde huichelaarster. Aan het laatste viel niet te denken; ik was wel verliefd, maar ik geloof, als jij haar een beetje van dichtbij gekend had, zou je 't met me eens zijn.
't Was trouwens te verklaren. Ze was anderhalf jaar van kostschool thuis, een echte huishen, die niet verder kwam dan de kerk, en dat nog op zo'n oer-stijf dorp in de klei...
Nu moet ik eerst vertellen, dat ze een broer heeft, die kapelaan is. Een onbeschrijfelijk verwaand drukkie, die er destijds van overtuigd was, dat hij minstens paus moest worden, al zei hij dat niet dadelijk. Die zelfde snaak heeft me verschrikkelijk dwars gezeten, en geregeld de boel in de war gestuurd, maar dat komt later... Zoals je weet, i.s zo'n snuiter absoluut heer en meester in huis. Commandeert de hele familie tot in de zoveelste graad en op de eerste plaats de ouwe lui. Die jongens worden trouwens allemaal van jongsaf stelselmatig over het paardje getild .. Kees van Kimmenade op de Biest - daar ben je al eens geweest - heeft bijvoorbeeld een zoon op het GrootSeminarie. Dat zijn die karnemelkbaardjes, die al in uniform lopen. Ik kwam er eens op 't middaguur tijdens de vacantie en daar had ik de hele verhouding in beeld: Kees met zijn vrouw en de andere kinderen, waarbij al oudere jongens dan ‘onze pastoor’, zaten in den herd met z'n allen uit één kerel te ukken, maar voor de aanstaande heerzoon was netjes apart gedekt in de voorkamer.
Wel, enkele dagen vóór het huwelijk sprak ik de kwast erover aan en zei wat ik vermoedde. Of ik een voorgevoel had van wat er gebeuren zou, of dat het lag aan het weinige enthousiasme van m'n aanstaande voor het huwelijk in 't algemeen, ik weet het niet, maar in ieder geval liet het idee me niet los: ze moest ingelicht worden!...
| |
| |
De heerbroer zei heel trots, dat hij overtuigd was van de onnozelheid van z'n zuster... Wat voor verdienste er stak in een dergelijk soort achterlijkheid, begreep ik niet goed, maar -’
‘Maar arme dwaas! Hebben jullie dan helemaal niet op de gewone ouwerwetse manier gescharreld?’
Vlimmen bloost een beetje.
‘Och ja... Natuurlijk!... Je moet niet vergeten, dat het een verschrikkelijk ouwerwets soort verloving was. Op de eerste plaats duurde het veel te kort, want lange verlovingen zijn des duivels, en worden iedere week vanaf de preekstoel door het slijk gesleurd. Dan kregen we elkaar hoofdzakelijk onder vier ogen te zien op de deurmat, als ze me uitliet. Maar die enkele teren, dat er kon gescharreld worden, liet ze zich overigens heel gedwee kussen en beknuffelen. Ze reageerde wel erg slapjes, en van de andere kant nam ik zelf het geval natuurlijk véél te idiëel op om verder te gaan dan gevoegelijk door de beugel kon. Je moet het soort meisje gekend hebben; ik kan er zo geen overzicht van geven. Een ding is zeker: die scharrelpartij van ons bracht niets bizonders aan t licht...
Maar laten we verder gaan: De lieerbroer deed erg gewichtig en stelde me gerust. Daags voor het huwelijk ging de bruid immers bij de dorpspastoor te biechten en zou volgens de gewoonte bij die gelegenheid vast en zeker in alle geneuchten van het huwelijk worden ingewijd -’
Dacka trekt een verschrikte grimas.
‘Loop naar de pomp!’ grinnikt Vlimmen. ‘Ik bedoel, dat ze bij die gelegenheid ingelicht zou; worden... Om kort te gaan: daags te voren ging ze naar de kerk en toen ze klaar was met de pastoor - als je zo stom zit te lachen, schei ik er uit, begrepen? - Enfin, ik lag ergens in hinderlaag en ving haar op, want thuis was er een ondragelijke heibel van al die ooms en tantes, die aankwa- | |
| |
men. Om gek te worden! Dadelijk bleek, dat de pastoor in 't geheel niets had gezegd, en haar de boodschap had meegegeven, dat moeder haar wel het een en ander zou duidelijk maken...
Ik sleurde m'n schoonmoeder er bij, maar die deed zó akelig en schichtig; ze viel al haast flauw op de gedachte alléén... Ik kreeg het benauwd en vroeg me toen voor het eerst af, of ik in een gekkenhuis was terecht gekomen, maar hoera!... Even later werd heerbroer door de hele juichende menigte in triomf binnengehaald en hij trok natuurlijk een gezicht als een zes-dagenrenner. 't Was net of hij ging trouwen, naar mij werd tenminste niet meer omgekeken, gelukkig.
Het gejuich was nog niet helemaal verstomd, of ik sprong hem al in z'n nek en hij gaf dadelijk z'n orders: Wat, wat, wat is dát nou weer? Gonda moest dadelijk terug naar de pastorie en aan meneer pastoor zeggen: complimenten van moeder en dat moeder zo iets niet kon doen en of meneer pastoor zo vriendelijk wou zijn, uh - Vooruit maar!
Ja, maar zó eenvoudig was het niet, hé! Het schaap kwam terug met het bericht: Als moeder er bezwaar tegen had, moest heerbroer maar eens met 'r praten... Heerbroer stond een ogenblik te gapen en zei toen, dat hij er geen ogenblik aan dacht om op dit gebied zijn eigen zuster te gaan instrueren... Nou, daar kon ik hem werkelijk geen ongelijk in geven... Hij zou dan zelf maar eens naar de pastorie stappen, maakte al zijn Unten weer vast en zeilde statig, met een grote strik op z'n achterste, de deur uit...
Het duurde nogal. Toen hij terugkwam, was hij een beetje rood aangelopen, en ik kon zuiver aanvoelen, wat er gebeurd was: De pastoor had eens zijn standpuntje bepaald, waarschijnlijk zonder er verder bij na te denken, en nu was het waarachtig al de tweede keer, dat hij lastig
| |
| |
gevallen werd! Het bagatel was dus opeens een belangrijke prestige-kwestie geworden, vooral nu een piepjonge kapelaan, die snotneus van Tiebosch, die warempel nog bij hém op de catechismus had gezeten, hém wou laten capituleren. Hij was natuurlijk aan zijn waardigheid verplicht om niet toe te geven, maar helemaal eronderuit kon hij toch ook niet, en daarom werd er een compromis gesloten: Gonda zou 's morgens, als de stoet in de kerk was, eventjes in de sacristie gehaald worden en dan zou meneer pastoor zo goed zijn om het geval even op te lossen.’
‘Dus op een ogenblik, dat ze om zo te zeggen al niet meer terug kon,’ zegt Dacka.
‘Precies. Het zou een staaltje van leeuwenmoed zijn geweest. 't Trof allemaal even mooi... 's Morgens zaten we in praal midden voor het altaar, de koster kwam de bruid halen; ze was in 't geheel misschien drie minuten weg en kwam terug met het gewone effen, bedaarde en hemelse gezicht. Ik dacht: Nou, 't valt nogal mee...
Het feest zal ik je maar sparen, je kunt; je precies voorstellen hoe leuk het was: huilende tantes, ziekgesnoepte kinderen, die moesten braken, en een schone preek van heerbroer, met veel latijn erin, over den huwelijken staot, die is de veurnaomste staot... Mijn ouwe heer, die op het eerste gezicht al het land had aan de; hele familie en voornamelijk aan de bruid zelf, zat er bij met 'n gezicht als een teleurgestelde ijsbeer -’
Hij praat zo grimmig, dat Dacka even tot bedaren moet komen. ‘Maar de sexuele voorlichting heeft ten slotte toch plaats gehad,’ zegt hij dan. ‘Wat kletst die dokter dan in dat attest?’
‘Wacht!... Waar die voorlichting uit bestond, bleek pas, toen het al te laat was. Later werd ze er natuurlijk over aangeblaft, dat ze toch wist wat ze begon, toen ze ging trouwen, en bracht ze een heel sekuur verslag uit:
| |
| |
De pastoor had in vol ornaat in de sacristie gestaan, had een paar maal gekucht, eens gevoeld of de deur goed dicht was, een beetje scheel gekeken en ten slotte gezegd, dat ze in het huwelijksleven er vooral voor moest zorgen, dat er geen zaad verloren ging, zonder enig commentaar!’
‘Hoe is 't in godsnaam mogelijk!’, roept Dacka verbijsterd.
‘Jà! Verder had hij gevraagd, waar de reis naar toe was, en beloofd, dat hij straks even aan zou komen om de familie te feliciteren... Daarop kon ze inrukken met haar witte sleep... Als hij haar had opgedragen om vooral zuinig te zijn met de doperwtjes, had ze er evenveel van begrepen...
De flater van die eigenwijze pastoor is op zichzelf maar een kleinigheid; is 't niet? En verklaarbaar! Normale bruidjes zijn meestal beter op de hoogte dan meneer pastoor zelf... Maar even zo vrolijk komen ze je later vertellen, dat het ongeluk niet gebeurd zou zijn, àls ze op de hoogte was gebracht...
De verdere bizonderheden doen er niet veel toe. Het resultaat ken je, en jij bent gelukkig een van de weinigen, die nooit achteraf met een advies is komen aanzetten... Kun je je voorstellen, hoe verschrikkelijk dat was?... Zodra ik haar thuis had gebracht, begonnen de familie-palavers. De lui, die ik moest inlichten omtrent de gang van zaken op onze huwelijksreis, kon ik wel alles naar het hoofd gooien, wat er onder m'n handen viel. Ze spanden hun borst, maakten een dikke biceps en trokken het bakkes van de leeuwentemmer uit circus Gleich... Als het mij te doen had gestaan!... Als ik in jouw plaats was geweest!... Om van te spuwen!
En je moet weten, dat ik er me nu nog over verwonder, dat ik daar in Parijs niet op het politiebureau ben terechtgekomen. Ze gilde moord en brand. Ik ben de
| |
| |
kamer uitgevlucht, toen ze op de ijzeren grille voor het raam klom, en het laatste ogenblikje, voordat ik de deur dichttrok, zag ik haar springen!... Nooit zal ik vergeten, hoe ik daar op de corridor stond, ik weet niet hoe lang, in de volste overtuiging, dat ze te pletter lag op de boulevard... Misschien kun je je ook voorstellen, dat je na zo'n gewaarwording grondig genezen bent van je libido sexualis?’
‘Zelfs post matrimonium’, knikt Dacka.
‘Ik hield me vast aan een radiator en zag alles draaien. Ten slotte meende ik binnen haar stem te horen, verzamelde al m'n moed en deed heel voorzichtig de deur open... Ja, ik ben ervan overtuigd, dat die dokter daar volkomen gelijk heeft. Wat ik toen zag, was totale krankzinnigheid, aanschouwelijk voorgesteld. Ze zat als een bal in elkaar gedrukt op haar knieën in een hoek, hardop te bidden, met een gezicht! Nee, dat gezicht moet je gezien hebben, gewoonweg 'n nachtmerrie... Ik durf je eerlijk bekennen, dat ik er bang van was. Misschien tot nog toe de enige keer in m'n leven, dat ik ècht bang was... En dan kom je thuis en krijg je niets anders te horen dan: Als ik in jouw plaats was geweest!... Als het mij te doen had gestaan!... Ik zou het heel anders aangelegd hebben!... Ha-ha! Heerbroer begon er waarachtig ook al mee, tot ik hem de mond snoerde met te vragen, hoe dikwijls hij zelf dan al zo'n gevalletje bij de hand had gehad.’
‘Maar hoe was ze dan in haar gewone doen? Ik bedoel overdag, als er geen gevaar was?’
‘Heel normaal! We zijn die dagen natuurlijk uit geweest en ze was nogal opgetogen over alles wat ze te zien kreeg... Je weet wel: de gewone keukenpraatjes van 'n net dorpsmeisje van twintig jaar dat voor 't eerst in Parijs is... Alles bijeengenomen is het een ziel; niet? Was het maar een kwaadaardig canaille, dan stond ik er
| |
| |
heel wat vrijer tegenover. Nu was 't altijd: Ssst! en op je tenen loopen. Deze kant van de zaak werd door de familie natuurlijk sluw uitgebuit... 't Is toch zó'n braaf meiske... Jawel! En er moet zó voorzichtig mee omgesprongen worden!... En laat haar toch vooràl niet schrikken!... Ze overdreven het zó lomp, dat ik in plaats van medelijden te voelen, het brave meiske soms wel kon doodschieten en de hele familie erbij, op de eerste plaats de leider, en dat was heerbroer. Er gebeurde niets zonder zijn fiat. Eerst moest ze bij een tante gaan logeren, die non was in een soort sanatorium, en daar zou ze gauw helemaal beter zijn... Dat was de grootste nonsens, want zodra ik me maar niet te dicht in de buurt vertoonde, was ze even normaal als ooit tevoren.
Het werd een rekken van je welste. Intussen zou een hele serie krachtpatsers eens met haar praten, praten, praten. Eerst praatte heerbroer, toen allerlei hogere omes. De pastoor van 't dorp dekte zich langs alle kanten en beweerde, dat hij haar behoorlijk op de hoogte had gebracht. Onder ons gezegd: dat liegt die meneer, daar ben ik van overtuigd. Het meisje vertelde precies en woordelijk, wat er in de sacristie verhandeld was, wist zich de kleinste bizonderheden te herinneren, en ze loog nooit. Maar de pastoor kon er natuurlijk dadelijk mee uit, dat zijn verklaring niet tegenover die van een halve gek te stellen was...
Dus: uit alle oorden des rijks werden de kampioenpraters naar Vlierendijk opgestuurd. Ten slotte kwam er een heel beroemde, 'n soort superkampioen, zo een met een hoge witte boord aan en een groot houten kruisbeeld op z'n buik... Hoe heten ze ook weer?... Remonstranten? - Nee, redemptoristen! Als hij het niet voor elkaar kreeg, hielp niets meer. Hij praatte Gonda de blaren op het gezicht, maar 't gaf geen zier. Ze voelde, dat het slecht was, dus het wàs slecht en niemand ter wereld zou
| |
| |
haar ertoe kunnen brengen om haar geweten geweld aan te doen. Daar bleef het bij en de beroemde pater kon z'n kruisbeeld weer naar huis dragen.
Heerbroer begon het toen op z'n zenuwen te krijgen. Er was maar één ding van belang en dat was de carrière van meneer. Ik telde al dadelijk niet mee en Gonda was alleen in zoverre van belang, dat hij natuurlijk geen zuster mocht hebben, die van haar man af was... Huwelijksverkeer of geen huwelijksverkeer, zodra hij ons maar onder één dak kreeg, was wat hèm betrof de zaak gezond. Hij zag me zeker voor een soort Heilige Jozef aan, leverde Gonda een paar maanden later franco-huis hier in Dombergen af en verdween meteen.
De verhouding was natuurlijk erg kil, maar gelukkig duurde het niet lang. Ze had de omgeving verkend en werd steeds zenuwachtiger naargelang het tijd werd om naar bed te gaan. Toen het zover kwam, nam ze opeens een schuiver, wipte de logeerkamer binnen en deed de deur op slot...
Jaaa, nou kan ik er ook mee lachen!... Toen hoopte ik alleen nog, dat er iets van m'n huwelijk terecht kwam, niet zo zeer voor mezelf, dan wel voor demngeving en het zotte figuur, dat ik sloeg. De rest kon me niet zoveel meer schelen; mijn enthousiasme was ver te zoeken, dat verzeker ik je. Nu had ik al aanstonds een motief om de pijn niet langer te rekken en ik stuurde haar 's morgens weer franco-retour. Dat was de laatste keer, dat ik haar gezien heb.
Ongeveer een jaar na m'n zogenaamd huwelijk begon het me verschrikkelijk te vervelen. Er waren heel aardige meisjes, die lief tegen me lachten, totdat ze hoorden, dat ik al getrouwd was. Het grapje begon hier in de stad door te sijpelen en ik liep hoe langer hoe meer voor openbare zot... En er gebeurde niets. Een paar maal werd er nog geschreven, meestal door heerbroer, om eens te komen
| |
| |
praten, praten, praten. Er was nu wel een kans, dat alles in orde kwam. Ja-ja, er was beslist een heel grote kans... Ik schreef dan terug, dat ze beter konden wachten, tot de kans zekerheid was geworden en Gonda uit eigen beweging naar hier kwam; de echtelijke woning stond voorlopig nog steeds voor haar open, op één voorwaarde, dat ze zich normaal zou gedragen.
Er kwam natuurlijk niets en na dat jaar kreeg ik plannen om een oplossing te forceren door te dreigen met een echtscheidingsprocedure. Ik bedoel natuurlijk de burgerlijke scheiding. Van de kerkelijke had ik nog nooit gehoord zelfs; daar vertellen ze niets van bij de godsdienstles. Maar intussen kreeg ik bezoek van m'n rheumatische heeroom. In werkelijkheid is hij een oudoom, jongste broer van m'n grootvader, en zit als rustend pastoor in een soort ouwe-luidjes-gesticht.
Hij bracht me het eerst op 't idee: ‘Ja maar jongen, dat moet je d'r niet bij laten! Als die vrouw feitelijk nog niet je vrouw is geweest, dan kun je voor de kerk scheiden, omdat het huwelijk niet voltooid is.’ Enzovoort... Hij had er de reglementen op na gekeken en was zeer positief...
‘Een optimist, die ouwe heer!’
Ja, hij was wel een eerlijke jongen en meende heus, dat het waar was, omdat het zo in de boekjes stond... Ik moest iemand vinden, die de zaak voor me behandelde, maar eerst van al moest ik op bezoek bij de bisschop, want die moest me vergunning geven om de affaire aanhangig te malten.
Nou denk jij zeker, dat je als iemand, die van een universiteit komt, je wel kunt permitteren zo'n meneer even op te bellen en vragen of je morgen of overmorgen bij hem terecht kunt? Dat is een illusie! Je krijgt gemakkelijker de Koningin te spreken, geloof ik. M'n oom begon me lang en breed uit te leggen, hoe dat werkte. Ik moest
| |
| |
eerst een heel nette brief schrijven aan de secretaris van de bisschop om audiëntie te vragen, en dart zou ik te zijner tijd van die secretaris wel bericht krijgen, wanneer ik kon komen. Als ik dan binnenkwam bij monseigneur, zou monseigneur zijn hand uitsteken, en als je niet beter wist, zou je denken, dat monseigneur je een hand wou geven, maar dat was helemaal fout; onthoud dat nou goed! Niets zou stommer zijn, dan monseigneur een hand te geven, als monseigneur zijn hand toestak. Nee, als monseigneur z'n hand toestak, moest je alleen maar de ring van monseigneur kussen.
Hè-hè, zover waren we dan al. M'n oom deed er zo gewichtig over, dat je haast zou denken: als ik er dàt nou maar goed afbreng, gaat de rest van de echtscheiding vanzelf. Bijna was hij met me gaan exerceren om te zien, of ik de nodige handgrepen wel goed zou uitvoeren.
Na een paar weken was ik dan zover, dat ik naar Hagenburg kon gaan en daar kwam ik eerst terecht bij de secretaris, iemand met een lef als honderd duizend politieagenten, en die eerst eens precies wilde weten, wat ik eigenlijk kwam doen. Ik spartelde wel wat tegen, maar ontkwam er niet aan; het doel van het onderhoud moest ik eerst aan hèm opgeven. Zoo gauw hij hoorde, wat er gaande was, sloeg hij bijna tegen de vloer en wist dan van die verrassende wijsheden te plaatsen als: Getrouwd is getrouwd. Hij zei zo dikwijls: Getrouwd is getrouwd, dat ik haast zei: En idioot is idioot... Hij probeerde me waarachtig uit m'n hoofd te praten om zijne doorluchtige hoogwaardigheid met zo'n dwaasheid lastig te vallen. Behandelde me als een kwajongen, en ik liet hem een tijdje z'n gang gaan, tot ik woest genoeg was om te vragen, of hij de bisschop was... Dat was hij niet, maar... Of hij me dan maar zonder verdere praatjes bij monseigneur wilde aandienen... Hij reed 'em als 'n ouwe zeerover, maar ging toch, bleef zeker 'n half uur weg
| |
| |
en kwam terug met de boodschap, dat monseigneur het erg druk had en helemaal geen heil zag in een onderhoud, omdat ik als ontwikkeld katholiek toch moest begrijpen, dat het geen resultaat kon hebben. Ik zei, dat ik niet daarvoor de reis had gemaakt en al die uren verlet had in m'n practijkj en toen hij nog twee of drie keer heen en weer was gelopen en ze eindelijk tot de ontdekking kwamen, dat die vervelende vent zich niet zou laten afschepen, werd ik tenslotte - dat was na ruim een uur pingelen - toch toegelaten.
't Was een klein, mager en beverig oud mannetje met een achterdochtig boerengezichtje, maar dat nam niet weg, dat ik met één arendsblik z'n ring in de gaten had en dadelijk begon te kussen, dat begrijp je!
Staandebeens begon ik het hele verhaal af te draaien en eerst na een paar minuten presenteerde hij 'n stoel. Het ging niet van harte, dat zag ik wel, maar ik ging er eens breed voor zitten en dacht: Als jullie tijd hebben - ik ook! Ik haalde de kleinste bizonderheden erbij en van 't begin tot 't eind zat hij met z'n hoofd te schudden om me duidelijk te maken, dat ik al m'n moeite kon sparen. Hij schudde al nee, toen ik begon en hij toch helemaal niet wist, wat er gaande was. Hij bleef zoo obstinaat nee-schudden, dat ik af en toe het zotte idee kreeg: dadelijk raakt die kop los en rolt over de schrijftafel... Het was natuurlijk niet erg opwekkend om tegen zo'n waggelend hoofd aan te praten, maar ik hield koppig vol. De verklaring van dokter Fabers bewaarde ik tot het einde van het verhaal en vroeg toen vol overtuiging om die vergunning.
Hij zei, dat ik zeer zeker in een onaangename positie verkeerde, maar dat ik vooral de hoop niet moest opgeven. Mijn vrouw zou wel tot betere gedachten komen en hij zou voor me bidden en zelf moest ik ook maar heel veel bidden, dan kwam alles weer helemaal in orde...
| |
| |
Dat durfde hij zonder blikken of blozen te beweren, ofschoon ik hem nog geen tien seconden tevoren het attest van de zenuwarts had voorgelezen... Wist het natuurlijk veel beter dan alle psychiaters samen.
Ik hield me tam en onderdanig, maar begon toch zschtjes te bakkeleien... Nee, die vergunning kon hij niet geven, daar was geen sprake van, dat moest ik toch begrijpen; getrouwd is getrouwd... Maar veel bidden en op Onze Lieve Heer vertrouwen. Meteen krabbelde monseigneur al overeind om afscheid te nemen... 't Hielp niet, ik blééf judassen en ten slotte kreeg ik gedaan, dat hij de zaak eens zou onderzoeken. Hij schreef de namen wel op, maar zei erbij, dat ik me er niets van moest voorstellen. Hij wist er op 't ogenblik al genoeg van, om met zekerheid te kunnen zeggen, dat er in 't geheel geen mogelijkheid was om dit geval zo maar even voor de Rota te brengen, verbeeld je, het hoogste kerkelijke gerechtshof in Rome!... Om me daarvoor des te meer te laten terugdeinzen, kreeg hij zelf al een soort doodsangst op z'n gezicht, maar ik liet me niet infecteren en was beleefd van mening, dat die Rota ten slotte alleen bestond om dergelijke gevallen te behandelen, en als het overal op deze manier ging, dan zou het zaakje gevoeglijk afgeschaft kunnen worden... Als hij geen repliek kon vinden, begon hij maar weer met z'n hoofd te waggelen... Ik wreef het er stevig in, dat ik wist, dat er in zo'n zaak geprocedeerd kon worden, en dat ik me niets zou laten wijsmaken.
Na nog wat chicanes spraken we af, dat hij de zaak zou onderzoeken, en dan moest ik over 'n maand of drie maar eens terugkomen. Intussen mocht ik vooral met niemand erover praten!... Ik weer aan 't marchanderen en pingelde er een maand af. Ten slotte kreeg ik de bisschoppelijke zegen en nog eens de vermaning om alles geheim te houden.
| |
| |
Toen ik buiten voor het paleis stond, zag ik net zo duidelijk of ik er bij was, hoe daar binnen achter die brave, witte jaloezieën de storm woedde. De bisschop en de secretaris. Heb je ooit zo'n vervelende, brutale vent gezien?... Jonge-jonge, ik dacht, dat er geen eind aan kwam!... En we zijn nog niet van hem à-af! Ik weet zeker, dat hij over twee maanden wéér komt zaniken...
Vlimmen kijkt op de pendule.
‘Ik zal het drama een beetje moeten bekorten, maar laten we eerst nog eens moed drinken.’
Truus schenkt de glazen vol. Vlimmen is een beetje rood en warm van het spreken. Als hij zijn glas beetpakt, beeft hij zichtbaar. Dacka zit onbeweeglijk als een attente jachthond. Zijn scherp, droog gezicht tintelt van spanning.
|
|