| |
| |
| |
[15]
Dacka gaat mee binnen. Dat gebeurt niet vaak, ofschoon hij toch met Truus op zeer goede voet staat. Hij is een volmaakt vrijgezel en weet met de vrouwelijke omgeving van zijn kennissen op de juiste manier om te springen. Steeds vindt hij het lastige, smalle paadje tussen de onverschilligheid, die de deugdzaamste vrouw niet verdraagt, en een geestdrift, die aanleiding zou geven tot boze gedachten.
Want in Dombergen is men snel en zelfs wel eens geestig in het lasteren. De enigszins bedaagde fabrikant en zijn jonge, opzichtige vrouw, die zich tweemaal hebben laten betrappen op het gezelschap van een zwierigen huisvriend, zijn de volgende dag gekenschetst achtereenvolgens als: Lord Cannomore, Lady Willwell en Sir Eversharp...
Truus draagt haar weduwenstaat koel, afwijzend en hoogmoedig, daarbij doet ze, als was ze er zich in het geheel niet van bewust, welk een aantrekkingskracht er van zo'n houding uitgaat. Ze is een statige verschijning, blond, fris, en meer gedistingeerd dan mooi. Haar heupen en borsten hebben zonder merkbare schade de bevalling doorstaan en ze kleedt zich op een manier, die juist iets te veel aantikt, door te zeer verzorgde eenvoud. Op straat gluren de meeste mannen haar bijna schuchter aan om haar vervolgens brutaal na te gapen. Ze vertoont zich wel niet veel in het publiek; er is nog geen bepaald vonnis over haar geveld door het Dombergse scherven- | |
| |
gericht, maar men houdt haar nog steeds met een achterdochtig oogje vast.
Dacka overloopt de Vlimmens in het geheel niet, ofschoon hij hunkert naar wat gezelligheid. Hij kent zijn omgeving, heeft al lang gezien hoe de gordijntjes van de gevaarlijke dames Stroeks aan de overkant reageren, wanneer hij bij Vliminen op de stoep staat. Daarom zet hij met Nieuwjaar zelfs zijn hoge hoed op.
Vlimmen neemt hem graag mee naar huis, want als Dacka er is, hangt er opeens een nieuwe sfeer in huis, bovendien hoeft hij dan niet drie keer om een borrel te brommen en krijgt er vanzelf een méér.
Truus heeft hen zien aankomen en is nog juist bijtijds de trap op naar haar slaapkamer, waar ze vlug en handig met een aangespitste lippenstift, die alleen dáárvoor dient, de vier witte punten op haar wang wegwerkt. Want ze heeft van zichzelf juist kleur genoeg, en die vier witte stippen steken er fel tegen af. Het zijn de lidtekentjes van de vork, die Jan Vlimmen zijn zusje eens door de wang heeft gestoken.
Als ze binnenkomt, wipt Dacka als een veer uit zijn zetel en toont zijn volledig gebit. Toevallig ziet Vlimmen, dat zijn zuster ook wel eens vriendelijker kan kijken, dan hij van haar gewend is, maar het duurt niet lang; haar masker verstrakt weer gauw. Terwijl; ze de bitter-glazen volschenkt, vertelt ze terloops dat Kluft, de veearts uit Gompers daar straks hier was... Was toevallig in de stad en kwam eens kijken of z'n collega thuis was, had overigens niets bizonders... Wel had hij verschrikkelijk smerige nagels... Dat die lui niet begrijpen hoe griezelig dat is, vooral bij een veearts...
‘Ja,’ springt Dacka bij, ‘als ik vuile nagels heb, kunnen de mensen nog denken, dat 't van ouwe, bestofte dossiers komt. Maar bij een veearts denk je dadelijk aan iets zeer bedenkelijks.’
| |
| |
Vlimmen heeft dadelijk zijn nagels in zijn handpalmen gedrukt, en liet duurt enkele seconden voordat hij kans ziet hen eens ongemerkt te inspecteren. Het valt zoveel mee, dat hij er dadelijk een schepje oplegt... Vindt het gewoonweg belachelijk. Er is toch waarachtig geen enkele boerderij, waar je niet behoorlijk je handen kunt wassen... Hij durft overigens hierbij Truus niet goed aan te kijken, want hij weet nog precies hoe dikwijls er ruzie is geweest over zijn nagels.
Dan slaat hij de Nieuwe Dornbergsche Courant even recht en leest met een kwaad gezicht. Truus wil hem juist tot de orde roepen, maar hij slaat met de vlakke hand op de krant en blaast hard door zijn neus. Ieder over een schouder lezen Truus en Dacka mee:
DE ROMEINSCHE ROTA.
Z.H. de Paus heeft de plechtige opening van het juristisch jaar voor het hoogste kerkelijke gerechtshof, de Romeinsche Rota, bijgewoond.
De deken van de Rota, Mgr. Prior, hield bij die gelegenheid een toespraak, waarin hij de werkwijze van de Rota uiteenzette en met klem de valsche beschuldiging weerlegde, als zouden slechts de gefortuncerden bij dit hof de ongeldigbeidsverklaring van hun huwelijk kunnen verkrijgen.
Het gerechtshof der Rota trekt zich op geheel bijzondere wijze het lot der onbemiddelden aan, wien kostclooze verdediging wordt toegewezen.
De H. Vader verklaarde de werkwijze van het hof volkomen goed te keuren.
Het College der Rota bestaat op het oogenblik uit zeven Italianen, een Engelschman, een Franschman en een Pool.
Dan zitten ze weer en zwijgen. Vlimmen fluit tussen zijn tanden een stukje van de laatste jazz.
‘Verbeeld je, dat de president van de Hooge Raad nier zo'n toespraak hield,’ zegt Dacka. ‘Dan zou je haast gaan denken, dat er iets niet helemaal in orde is... In ider geval ziet het er nu veel beter voor je uit, lijkt me,
| |
| |
voor zover je tenminste niet tot de gefortuneerden hoort.’
‘O ja?’ vraagt Vlimmen lief en sarcastisch.
‘Voor zover ik er iets van weet, geloof; ik, dat het jou zou moeten lukken, als het ooit iemand gelukt.’
‘Heet ik Aartshertog Albrecht?... Marconi misschien? Man, ik heet niet eens Burgers, de foei-rijke Burgers, die binnenkomt en zegt: Al moet het me een millioen kosten; er áf zal ik!... Zie je, dat is mannentaal en met zulke kerels is te redeneren. Maar verbeeld je, dat een zekere Johannes Maria Vlimmen, of Vlimmus, een arme, luizige veearts uit een negorij in Brabant waar de kerk aan volstrekt geen critiek bloot staat, uit Dombergen nota bene, misschien de meest katholieke stad van de wereld, er óók van die pretenties op na gaat houden! Ja, ze zullen er een centsdraaimolen van gaan maken!... Die vent is g≛! 'n Geval van hoogheidswaanzin natuurlijk!’
Hij spreekt ijzig en bedaard, werkt ieder woord angstvallig precies af, maar de aderen liggen hem blauw op het voorhoofd. Dacka proest het uit.
‘Ja, belachelijk!’ zegt Vlimmen vol instemming en grijpt snuivend naar zijn borrel.
‘Neem me niet kwalijk, ik heb geen flauw idee van zo'n procedure. Gaat zoiets volgens de gewone beginselen van het recht? Zijn er onafhankelijke rechters? Bestaan er stukken? Krijg je een gemotiveerd vonnis in je duimen? Ik kan me voorstellen, dat zo'n procedure met gesloten deuren behandeld wordt - doen wij ook. Maar de belanghebbenden blijven nauwkeurig op de hoogte en de uitspraak is in het openbaar.’
‘Ik weet er geen jota van. Ik krijg niets te horen en niets te zien. De ene autoriteit zegt dit, en de andere precies het tegenovergestelde. Met dat al zijn ze er prachtig in geslaagd me te overtuigen, dat er zo'n beetje de vloer met me gedweild wordt - Ze hebben het .wel eens over geheime genootschappen, maar ik geloof niet, dat die
| |
| |
lelijke vrijmetselaars nog geheimzinniger kunnen doen.’
‘Het geval Burgers is bekend,’ gaat Dacka verder. ‘Dat wil zeggen: het resultaat. Het enige wat vaststaat is, dat meneer voor de tweede maal kerkelijk getrouwd is, en dat de eerste vrouw een baby heeft. Overigens houdt men zich koest. Toevallig heb ik gisteren weer een relaas gehoord, dat enigszins afwijkt van het verhaal van Pietje Peereboom op de Pickwick Club, en dat iets duidelijker is:
Volgens de nieuwe lezing is de eerste mevrouw Burgers krankzinnig geworden bij de bevalling. Meneer sleept er vlot een kerkelijke echtscheiding door en trouwt opnieuw voor de kerk in Brussel... Dat het tweede kerkelijke huwelijk in het buitenland voltrokken is, klinkt aannemelijk, want een Hollandse pastoor of dominee, die meewerkt aan een huwelijk, voordat de ambtenaar van den Burgerlijken Stand het boterbriefje heeft geleverd, is strafbaar... Maar het burgerlijk huwelijk kon niet ontbonden worden. Tegen een krankzinnigengesticht valt nu eenmaal niet te procederen tot echtscheiding... En toen gebeurde er iets heel geks. Na het tweede huwelijk wordt de eerste vrouw als volkomen genezen ontslagen! Daar zaten ze! Wettelijk leefde dus de man in concubinaat met z'n tweede kerkelijke vrouw. Kinderen uit dit huwelijk zouden niet alleen onechte, maar zelfs overspelige kinderen zijn, die niet eens door de vader wettelijk kunnen worden erkend... Maar ze hebben de zaak geschikt; de oorspronkelijke mevrouw Burgers was zo fatsoenlijk om in een wettelijke scheiding toe te stemmen... Of dit verslag juist is, weet ik niet, maar laten we ons aan het resultaat houden. Hém is het gelukt en in korte tijd. Zijn er meer van dergelijke geslaagde pogingen?’
‘Wacht even,’ zegt Truus en rommelt in een laadje van haar schrijftafeltje. Dit berichtje heb ik eens uit de Dombergsche krant geknipt:
| |
| |
HET HUWELIJK VAN MARCONI.
De ‘Daily Mail’ verneemt van zijn correspondent uit Rome, dat de uitspraak van de Rota (de hoogste kerkelijke rechtbank) in het proces over het vroegere huwelijk van senator Marconi officieus aan partijen is meegedeeld en binnenkort zal worden gepubliceerd. De groote uitvinder, die nu 53 jaar oud ist is vroeger gehuwd geweest met de (Anglicaansche) lady Inchiquin, maar burgerlijk van haar gescheiden in 1924 en kort daarna verloofd met de 19-jarige gravin Maria Christina Bezzi-Scali, dochter van een officier der pauselijke garde. De Kerk, die geen echtscheiding erkent, kan het voorgenomen huwelijk - het is bepaald op midden Juni - alleen voltrekken, wanneer blijkt, dat het eerste huwelijk voor haar niet heeft bestaan; en na een langdurig proces heeft het kerkelijk hof nn inderdaad dit eerste huwelijk nietig verklaard (geannuleerd). Motief daartoe is, dat daarbij de afspraak gemaakt was, dat het huwelijk met wederzijdsch goedvinden te allen tijde kon worden ontbonden; dit is tegen de canonieke wet en maakt het huwelijk kerkelijk onwettig.
Het vonnis constateert, dat senator Marconi in 1903 met zijn vroegere vrouw kennis maakte te Brownsea, Engeland, en haar ten huwelijk vroeg. Na vele bezwaren van haar kant en dien van haar moeder, werd het huwelijk voltrokken in de (Angli-caansche) kerk van St. George te Londen. De bruid was protestant opgevoed. Op verlangen van de moeder der bruid werd de hierboven vermelde afspraak gemaakt, en reeds kort na het huwelijk deden zich geschillen tusschen de; echtgenooten voor, zoodat de bijzondere conditie niet zonder grond gemaakt bleek te zijn. In 1918 gingen de heer en mevrouw Marconi ieder huns weegs, in 1924 werd hun huwelijk te Fiume ontbonden voor de wet.
Al deze feiten zijn voor het kerkelijke gerechtshof aangetoond door vele getuigen, onder wie de voornaamste waren de broeder en de zuster van de vroegere mevrouw Marconi, en markies Solari, een vriend van Marconi. Als verdediger van het huwelijk was voor de Rota aangewezen mgr. Rrezzi, als pleiter voor de annuleering de advocaat Mazareno Ferrata, een broeder van kardinaal Ferrata, die staatssecretaris was onder paus Bencdictus XV.
| |
| |
‘Dat zijn andere relaties, zie je,’ meent Vlimmen. ‘Officier van de pauselijke garde!... Advocaat Mandarino is de broer van kardinaal Macaroni... Iwan Iwanowitch Vlimmen heeft alleen 'n ouwe rheumatische heeroom, die bovendien rustend pastoor is, dat wil zeggen gepensionneerd.’
‘Het is bovendien een andere methode,’ merkt Hoor op. ‘Marconi bepaalde z'n huwelijk met die negentienjarige blom op midden Juni. Intussen moesten de heren maar klaar zijn met hun procedure, 'n Zuiver wetenschappelijke methode zoals je van iemand als Marconi kunt verwachten.’
‘Hier heb ik nog een berichtje,’ zegt Truus. ‘Drink eerst even uit, Floor.’
AANVRAAG TOT NIETIGVERKLARING.
De N.R.Ct. meldt:
Uit Rome wordt gemeld, dat de Rota besloten heeft, een aanvraag van Marconi tot nietig verklaring van zijn huwelijk onder het zegel der geheimhouding te behandelen ‘ten einde de onaangename gedachtenwisselingen te voorkomen, die zich onlnngs voorgedaan hebben bij het nietigverklaren van een ander huwelijk’.
‘Bij het nietigverklaren van een ander huwelijk,’ herhaalt Dacka. ‘Je zoudt zeggen, dat het een lopend bedrijf is.’
Er wordt gebeld aan de voordeur, Mina, het tweede meisje, klopt, komt binnen en houdt met één hand op de rug het witte schortje vast, waarmee ze naar de bel moet, en dat ze in de keuken haastig heeft verwisseld tegen de bonte boezelaar. Ze is uit haar zwarte rokje gegroeid en toont de nerveuze dansbenen tot aan de knieën.
‘Hier is meneer Koopmans met een hondje.’
‘Laat hem maar in de apotheek,’ zegt Truus en meteen valt het op, hier in het heldere licht van de voor- | |
| |
kamer, dat die meid er zo pips uitziet. Ze kijkt even op de kalender en weet zeker dat het dát niet kan zijn... Want Truus is op de hoogte van alles: wat er in huis gebeurt; niets ontgaat haar... Jaantje is volgende week aan de beurt en hier met Mina is het pas veertien dagen geleden. Dat gezicht staat een beetje vlekkerig, zou je zeggen...
Vlimmen valt onverwacht met een plan uit de lucht.
‘Weet je wát? Kom vanavond, dan zal ik je eens een uitvoerig verhaal doen van mijn avonturen. Als er geen spoedgevallen tussenkomen, ben ik de hele avond vrij.’
Dacka trekt de wenkbrauwen op en wacht met spanning. Maar gelukkig springt Truus dadelijk bij.
‘Ja, Floor, doe dat. Ik ben benieuwd hoe jij over die geschiedenis denkt.’
Ook Vlimmen heeft een paar hartkloppingen gehad... Je bent nooit erg zeker van haar humeur, en dat zij in het algemeen niet gesteld is op onverwachte invitees, is hem al meermalen duidelijk aan het verstand gebracht.
‘Waar is Dop?’ vraagt Floor, die opstaat om te vertrekken.
‘In de tuin, geloof ik,’ zegt Truus en geeft hem de hand.
‘Truus, bedankt voor je lekker borreltje.’
‘Tot straks.’
De heren gaan uit langs de veranda. Dop heeft een touw om zijn buik, dat vol houten zwaarden en dolken hangt. Hij steekt wild en wreed met zijn blikken geweer in een sierden.
‘Hé oom Floor!’ zegt de kleine en grinnikt een beetje verlegen.
‘Dag Dop!’ Dacka is zeer ernstig. ‘Aan 't oefenen? Bajonetschermen?’
De jongen is gerust... Hij wordt niet uitgelachen door die grote kerels, die toch zelf nog veel flauwer kunnen doen.
| |
| |
‘Aan 't oorlogsvoeren!’ verbetert hij.
‘Tegen wie?’
‘O zo maar.’ Bij nader inzien wijst hij dan op den gekleurden kabouter, die midden op het grasperkje staat te lachen m zijn blauwe baard, en zegt met een bazig vooruitgestoken onderlip: ‘Den dieje heb ik zeker al wel tien keer gesneuveld!’
‘Foei Dop!’ roept Truus. ‘Je mág met zo lelijk Dombergs praten!’
|
|