gloeit het scharlaken der kapitalen...
Vergeefs trachten de twee vrienden het beeld te omvatten. Dacka haakt zich telkens vast aan een onderdeel, dat hem dan niet weer los wil laten. Opeens ziet hij, dat hij de letters zelfs vanaf het hoge koor kan lezen. Hij zal er aanstonds een vinnigheidje over plaatsen, maar dan valt hem op, dat zelfs de oudste koorheren, die al spierwitte wenkbrauwen hebben en ingevallen tandeloze monden, geen bril dragen... Ja, een bril zou het effect bederven, haast even grondig als een sigaret... Dus het is duidelijk, dat brillen geweerd worden uit het koor... Theater?...
Maar de sfeer heeft hem vast en ondanks zichzelf moet hij welwillend veronderstellen, dat de geweldige boeken een traditie zijn uit een tijd, die geen brillen kende.
Door de kerk zoemt het dromerige gemummel van een gebed, dat haast op fluistertoon wordt gereciteerd.
Amen! Tegelijkertijd worden de reusachtige bladen omgeslagen en het klinkt als de dikke druppels van een zwoele regenbui op de stenen. Daar beneden wordt het al wat schemerig, maar langs de gewelven spelen de late zonnestralen door de toppen der smalle boogvensters en halen allerlei zotte streken uit met de bonte kleurtjes van het brandschilderwerk, als kinderen die niet naar bed willen.
Dan loopt het de twee wereldlingen koud over de rug. Een rijke basstem heeft opeens de ruimte gevuld. Rustig, zonder enige inspanning, stuwt de zanger zijn ronde, dreunende klanken vanuit de schaduwen op naar het speelse licht onder de gewelven. Licht zoemt een enkele, strakke orgeltoon voor de stem uit.
Magnificat anima mea Dominum... In hevige spanning leest Dacka de ver uiteenstaande syllaben der Mariahymne onder de notenbalk en vertaalt... Mijne ziel verheft den Heer... Het klinkt ernstig, mannelijk, en diep