Vrouw met haar Kind.
De moeder is in een armstoel gezeten met het kind op haren schoot. In den achtergrond heeft men een uitzicht op de vrije natuur, rechts ziet men een kolom, links een roode draperij. Behalve deze kleurige vlek en een gulden streepje licht tegen den gezichteinder, is heel de achtergrond donker.
De vrouw draagt een zwart zijden kleed met een gulden borststuk, een gepijpten kraag om den hals, een mutsje van gulden netwerk op den haarwrong, kanten manchetten en een gouden armband met kostelijke steenen om de polsen. Zij kijkt ernstig uit hare bruine oogen, de mond is met de opgehaalde lippen tot een licht glimlachje vertrokken, het bruine haar achteruitgestreken. Het fijne gelaat, dat in een spitse kin uitloopt, is van bleeke kleur met een warm tintje gelijkelijk en helder verlicht. Zij heeft de eene hand op de knie gelegd, met de andere houdt zij het kind om het middel; de kleine ziet er vroolijk, eenigszins verbaasd uit, alsof hij iets vreemds toelachte, naar hetwelk hij zijn handje uitsteekt. Hij draagt een grijs vilten hoedje, met blauwe pluim, een witten kraag, witte manchetten en amaranthen kleed.
De schildering is zeer zorgvuldig afgewerkt. Op den donkeren achtergrond straalt het helder lichtend hoofd der moeder met zachte warmte uit als glom er door hare fijne huid een inwendige gloed. Het bont gekleurd kind is in zachter getemperd licht gehouden, het is vol leven, vol waarheid zooals van Dijck zijn kleinen gewoonlijk schildert. Samen maken de twee een intiem tafereeltje, een heerlijk stukje gezonde schildering uit: fijne menschen, zeer levendig, zonder gezochtheid weergegeven.
Doek. H. m. 1.30. B. m. 1.06.
Graaf Brownlow, Ashridge.