Vijftig meesterwerken van Antoon van Dijck
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 100]
| |
Thomas Killigrew en Thomas Carew.Beiden zitten op bruinlederen stoelen. Zij zijn in het zwart gekleed met gespleten wambuizen, waaruit het witte linnen doorpiept; zij dragen witte kragen en witte hemdsmouwen. Killigrew leunt met den elleboog op het voetstuk eener afgebroken kolom, die men in den achtergrond ziet; zijn hoofd rust op zijn omgeplooide hand en is haast geheel langs voren gezien. Hij blikt in droomerige houding vóór zich; zijn blond haar is op een der zijden gescheiden en hangt over zijn voorhoofd; hij heeft een zeer lichten knevel, een schoonen rechtlijnigen neus en bruine oogen. In de rechterhand houdt hij een papier, waarop twee antieke marmeren beelden geteekend zijn, het een staande op een rond voetstuk, het andere gehuld in een toegeplooide toga. Carew zit rechts, hij is in profiel gezien, zijn donkerbruin haar valt krullend op zijn voorhoofd en op zijn schouder, hij draagt een korten knevel, zijn lange neus wipt met den punt wat vooruit, zijn uitdrukking is levendiger dan die van zijn mijmerenden gezel. Met de rechterhand houdt hij een papier vast, waarop hij met de linkerhand iets aanwijst; hij kijkt naar links terwijl zijn makker naar den toeschouwer blikt. In den achtergrond ziet men een tapijt met flauwrooden grond en gouden bloemen, een hemel geheel met zwoelwarme wolken overdekt. Op een plat stuk der kolom tegen Killigrew's elleboog leest men: A. van Dijck. 1638. Over het geheel heerscht een heel zachte dommelige toon, een harmonie van zeer stil licht, zeer intiem en toch zeer rijk in schakeeringen. Lichte roode, bruine, blauwe, zwarte en witte tinten zijn hier en daar aangeduid, maar komen nergens klaar door; alle tonen zijn gedempt, dof en toch fijn. Geen vol licht heerscht er, ook geen donker schaduwen; schemering, maar geen duisternis. Evenals in de figuren geen opgewektheid te zien valt, is er geen glans in de schildering en toch is zij vol leven. Zij is duidelijk van teekening, zonder scherpte; zij vormt eene zachte harmonie van schemerlicht en van droomerige menschen. Thomas Killigrew was een komiek en een tooneelschrijver, hij werd in 1612 geboren en werd in 1633 onder de pages van den koning | |
[pagina *85]
| |
[pagina 101]
| |
aangenomen. In den loop van den burgeroorlog vluchtte hij naar het vasteland en werd zaakgelastigde van Karel II gedurende dezes ballingschap. Na de herstelling van den jongen monarch trad hij weer in dienst bij hem als groom van 's konings slaapkamer. Hij bekleedde dan de plaats van aangestelden komiek van het Hof, een ambt in den trant van dat der vroegere narren. Zijn geestige zetten vonden grooten bijval bij den pretlievenden koning. Onzeker is het of de andere personage wel Thomas Carew is. Hij die dezen naam droeg werd geboren in 1598; hij stond in geene andere bekende betrekking tot Thomas Killigrew dan dat hij een gedicht schreef tot onderwerp hebbende een twist over de jaloezie tusschen Killigrew en zijn aanstaande vrouw Cecilia Crofts; wanneer deze beiden trouwden schreef Carew nog een bruiloftszang voor hen. De man rechts is afgebeeld met een papier in zijn hand; men aanzag hem dus voor een letterkundige en daaruit vloeide de gevolgtrekking voort, dat hij de met Killigrew bevriende dichter was. Daartegen is in te brengen dat Thomas Carew stierf in de eerste maanden van 1638, einde Maart of begin April, een tijdstip, dat volgens het Engelsche gebruik dier dagen nog in 1637 viel. Hij was dus overleden toen van Dijck zijn stuk dagteekende. Carew werd geboren in 1598; hij zou in 1638 veertig jaar oud geweest zijn, iets wat niet overeenkomt met zijn uitzicht op dit doek, waarin hij jonger schijnt. Waarschijnlijk is het dat van Dijck hier twee broeders of naaste bloedverwanten heeft voorgesteld, zooals hij gewoon was te doen in zijne dubbelportretten. Dat de jonge man links Killigrew is lijdt geen twijfel; er bestaan van hem tal van portretten, overeenstemmende met dat door van Dijck geschilderd. Van Carew bestaat echter geen conterfeitsel. Het stuk werd gekocht door Frederik, prins van Wallis, in het begin der XVIIIe eeuw, van zekeren heer Bagnols, die hem kunstwerken placht te bezorgen. Eene schets, doorgaande als eigenhandig door van Dijck geschilderd, werd in 1782 bij Christie te Londen verkocht tegen 4 pond 18 sh. sterlings. Het stuk werd nooit gegraveerdGa naar voetnoot(1). Doek. H. m. 1.30, B. m. 1.40. |
|