hij had laten varen toen dit stuk in 1621 of 1622 geschilderd werd. Een stoffelijk bewijs, dat het onder Rubens' invloed en te Antwerpen geschilderd is, vinden wij in het feit, dat de twee paarden, die van Dijck afbeeldde, de grijze schimmel en de bruine met de witte star op het voorhoofd, de twee dieren zijn, die Rubens gewoonlijk voor model dienden rond dien tijd en die hij ongetwijfeld op stal had. De bedelaar met het witte doek om het hoofd is blijkbaar gevolgd naar den geknielden gebrekkelijke uit Rafaëls Genezing der Kreupelen, een der kartons van de Handelingen der Apostelen.
Het keizerlijk Museum te Weenen bezit eene oude kopij van het stuk.
In de tentoonstelling te Antwerpen bevond zich eene schets van hetzelfde onderwerp, toehoorende aan kapitein Holford te Londen. Zij verschilt sterk van de schilderij. Het paard van den heilige is wit, zijn muts rood, geen dienaar te paard bevindt zich links naast hem. Een naakte bedelaar richt zich ten halve op aan zijne rechterzijde; nevens hem een moeder met twee kinderen en een grijsaard; achter deze een man met Hongaarsche muts te paard en een schildknaap met stalen helm. Haast geen hemel is er te zien, alleen een bruine massa van gebouwen, waarin men eene gegroefde kolom, een trap, een boogvormen ingang en in het verschiet eene kerk onderscheidt. De schets is met vaste hand in breed geveegde kleuren gezet, zij heeft in de samenstelling en den vorm der figuren, hoegenaamd niet de sierlijkheid van het afgewerkte stuk.
In de Rubens-Room te Windsor-Castle, bevindt zich een andere merkelijk verschillende behandeling van hetzelfde onderwerp, insgelijks door van Dijck gemaakt vóór zijn vertrek naar Italië, maar meer Rubensachtig van karakter en één of twee jaren ouder dan het stuk van Saventhem.
Ieder kent de legende, welke aan de altaartafel verbonden is. Op zijn reis naar Italië trok van Dijck door Saventhem en ontmoette daar een boerinnetje, op welk hij verliefd geraakte; hij bleef in het dorp, schilderde daar het werk, dat ons bezig houdt en zou er wellicht nog veel langer gebleven zijn, ware Rubens, dien men verwittigd had, hem niet komen opzoeken en overhalen om zijne reis voort te zetten. De legende is niet meer dan een legende, dit mag men gerust aannemen; maar de geschiedenis der schilderij wordt niet opgehelderd door die zekerheid.