Een Magistraat.
In een breeden leunstoel heeft hij zijn zwaar lichaam laten neerzakken. Hij zit daar log, dempig, aandachtig ter zijde blikkend naar den conterfeiter, deftig toch nog en wakker van geest naar de oogen te oordeelen. Hij draagt een geheel zwart kleed, waarop grijze lichten glijden, een slappen wispelturig omgeslagen halskraag en witte manchetten, die de zwarte stof van het kleed laten doorschijnen. Zijn armen rusten op de leuningen van den stoel, in de linkerhand houdt hij een toegekruld papier. Het hoofd is bedekt met een zwart kapje, hoog op het voorhoofd geschoven. Het gelaat is volbloedig met blanke weerschijnen; haar, knevel en kinnebaard zijn wit. De schildering is verbazend malsch; het is vleesch, dat men waant te zien; de verf is gelegd met streken, niet in glad versmolten email, maar gedopt, gekneed. De schaduwen zijn donker en malsch. In den achtergrond links hangt een gordijn; rechts ziet men den blauwen hemel, een brokje landschap en een kolom.
Het stuk werd lang aan Jordaens toegeschreven, aan wien het inderdaad bij het eerste zicht laat denken door den machtigen lichaamsbouw en de realistische opvatting. Maar in de veiling Rothan (Parijs, 1890), waarin het voorkwam, werd het door Bode als een van Dijck herkend. Er wordt nu nog gestreden aan wien van beide meesters het moet toegeschreven worden. Wij houden het bepaald voor een werk van van Dijck; Jordaens schilderde nooit zoo gedopt, zoo helder, zoo rozig.
Blijft de vraag tot welken tijd van onzen meester het behoort. Wij zelven meenden het eerst te moeten plaatsen na van Dijck's terugkeer uit Italië uit hoofde der keurig volmaakte bewerking; bij nader studie herkennen wij het echter stellig als een werk, en een meesterwerk, van vóór de Italiaansche reize. De zware knobbelige hand, het korstig geschilderd gelaat, de vaalgetinte hemel zijn allen kenmerken, die men weervindt in werken van dien tijd, namelijk in het portret van Mevrouw Vinck, in de Tentoonstelling aanwezig.
Doek. H. m. 1.15. B. m. 0.95.
Mevrouw Edouard André, Parijs.