Anna-Maria Schotti.
Het portret is ten voeten uit genen; de gelaatskleur is bruin; het donkere haar is achteruit gestreken; het uitzicht dat van een gezonde, eenvoudige, maar opgewekte burgersvrouw. Zij draagt een zwart zijden kleed met gulden borststuk, waarboven wit linnen uitkomt; rond den hals een dichtgepijpten schotelkraag, rond de polsen kanten manchetten. De handen liggen op den gordel; in de eene houdt zij een witten zakdoek. In het bovendeel van den achtergrond ziet men een purperen gordijn; in het verschiet links een landschap, daarboven een wazig bewolkten hemel.
Zij heeft zich gekleed in haar kostelijkste gewaad, om zoo voornaam mogelijk voor te komen; hare houding blijft echter stijf en afgemeten, missende den zwier van hoogeren stand.
De schildering is zeer vast en verzorgd; het stuk dagteekent van korts na van Dijck's terugkeer in Antwerpen, 1627 of 1628.
Men heeft den naam van Maria-Anna Schotti of de Schodt aan de afgebeelde vrouw gegeven, omdat men in deze schilderij meent te herkennen diegene, welke zich in de verleden eeuw bevond in de Sinter-Goelenkerk te Brussel en waarvan Mensaert het volgende zegt: ‘Aan het uiteinde van den beuk links, wanneer men langs het groot portaal binnenkomt, ziet men tegen de kolom op den hoek om naar het kapittel te gaan, het grafteeken der familie van Maria-Anna Schotti of Schotten, boven hetwelk het portret dezer dame hangt. Zij is in het zwart gekleed op zijn Spaansch, met een gepijpten kraag en houdt de handen samengevoegd. Het is een der meesterstukken van Antoon van Dijck, want, alhoewel de schilderij vuil en bestoven is, blijft zij toch de aandacht der liefhebbers waardig.’
Doek. H. m. 1.80. B. m. 1.18.
MM. Lawrie, & Co, Londen.