gulden stralen, die daar wat warmte brengen en de donkere schaduwen van het gelaat en haren beter doen uitkomen. In den achtergrond ziet men den helderblauwen hemel, door lichte wolkjes tegen den personengroep verzacht. Aan de linkerzijde hangen grijze wolkenkronkels als wierookdampen en bedekken gedeeltelijk den engel, aan wen Joannes de wonde toont. Tegen de levendige tonen van het hemelsblauw verdooft nog het doodsche grauwe en de killig blauwe en blanke kleur der personnages en der doeken waarop Christus ligt. De drapenjen van Joannes en van den knielenden engel zijn opzettelijk uitgedoofd, in schemerlicht geplaatst, en door die halve kleuren loopt de zwarte sluier van een der engelen als een rouwfloers.
Maar van Dijck's fijne geaardheid deed hem volkomen doodschheid ook in dit tooneel van smart en verslagenheid vermijden. Nergens is de donkerheid dichten zwaar. Op de geroosterde vleezen van Joannes en den vooroverbuigenden engel breken halve lichten door; op het blonde haar van den weenenden engel liggen verstorven gulden glanzen, over zijn zwarten sluier glijden blauwige weerschijnen, in zijn vleugelen spelen zilverige tinten. Geen volle forsche, geen bonte kleuren kiijgen wij te genieten, maar een symfonie van halve gedempte tonen en gebroken schaduwen uitkomende tegen zuivere helderheid. In de personages treft ons weekheid van gemoed en fijnheid van lichamen; in den H. Joannes vinden wij meer bepaald de kenmerken van van Dijck's hoofden: een langen reehtlijnigen neus, kleine vinnige oogen, onder sterk vooruitspringende wenkbrauwbogen; de O.-L.-V. en de overige personagen hebben de fijne handen, de lange dungetopte vingeren, die den meester kenmerken.
De schildering is dun, zoodat op enkele plaatsen het weetsel van het doek klaar doorkomt. De lijkwade, waarop Christus ligt, alsook de vleezen van den dooden Heiland zijn vettig gepenseeld; op enkele plaatsen kan de schildering wat afgesleten zijn, elders schijnt zij wat hertoetst, zonder dat die slijtage ernstige afbreuk maakt op de heerlijkheid van het geheel, dat wij houden voor het meesterstuk van van Dijck's godsdienstige schilderijen.
Er bestaat een overlevering, volgens welke dit stuk gedeeltelijk en wel in het blauwe van den hemel zou overschilderd zijn door Matthijs van Bree. Ofschoon het ons al heel weinig waarschijnlijk voorkwam, dat de hooggeschatte professor zulk een wandaad zou begaan hebben, achtten wij het nuttig te onderzoeken in hoeverre dit gerucht gegrond is.