Vijftig meesterwerken van Antoon van Dijck
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina *49]
| |
[pagina 67]
| |
Giovanni Vincenzo Imperiale.Hij is een Italiaansch overheidspersoon, gezeten in een lederen stoel. De linkerhand houdt het uiteinde van eene der armleuningen vast; de rechterhand rust op de andere leuning en strekt den wijsvinger uit naar een borstharnas en boeken, die op den grond liggen. Achter hem rechts hangt een donkere bronskleurige drapenj; links heeft men een zicht op den hemel en op de haven van Genua, waarin een paar oorlogschepen liggen. Eene balustrade scheidt van het tooneel onder de open lucht de plaats, waar de hooge waardigheidsbekleeder gezeten en waarvan de grond met een Oostersch tapijt bekleed is. De personage is in staatsiekleedij, een groote zwarte toga omhult hem geheel, hij draagt gepijpte lobben en halskraag; een zwarte hoogopstaande muts bedekt zijn hoofd. Zijne trekken zijn regelmatig en scherp, hij heeft een langen arendsneus en zware zwarte wenkbrauwen. Een helder licht valt op het gelaat; de halskraag en de manchetten worden door blauwgrijze schaduwen verdonkerd, die er de blankheid geheel van wegnemen; over het zwarte kleed glijden grijze weerschijnen. In het vergezicht worden de haven en de hemel getint door een halfwarmen schijn der ondergaande zon; het harnas weerkaatst een sterken lichtslag. Hij is een hoog deftig man, stijf, aristocratisch, bewust van zijne waarde en zijn gezag. De donkere toon van het stuk is opvallend; hij laat niet meer denken aan den warmen bruinen gloed van Tiziano, maar wel aan de gewilde zwartheid van Caravaggio en Guercino. Eigenaardig en kenmerkend voor van Dijck zijn de metaalachtige blauwgrijze schijnen, die op het zwarte kleed spiegelen, de warme lichtspelingen in den achtergrond, de vinnig blanke en korrelige glans op het harnas en de warme kleuren van het Oostersche tapijt, die door den algemeenen zwarten toon verdonkerd worden. Ongemeen vast, haast porceleinachtig, zien er de vleezen van het hoofd en van de lange ronde en duntoppige vingeren uit. Het stuk draagt op den boord der balustrade het opschrift ‘Ano Sal. 1626 AEt. Suae 46’. Het jaartal is van belang omdat het de eenig gekende bevestiging is van van Dijck's verblijf te Genua tot op dit | |
[pagina 68]
| |
tijdstip en ons het bewijs levert dat in de laatste maanden, welke hij in Genua doorbracht, hij den invloed onderging van de toen in Italië heerschende mode door de zwartschilders ingevoerd. Hij bleef zich zelve in zoo verre gelijk dat hij, wel is waar, de zware dichte schaduwen der toenmalige Italianen aanwendde, maar in zijne donkere kleur nog altijd het licht, hoe schemerachtig het dan ook zij, liet doorspelen. Het stuk maakte in de laatste tijden deel van de verzameling Valentin Roussel en werd in Juni 1899 in de veiling dezer te Brussel aangekocht door het Koninklijk Museum dier stad; vroeger hoorde het achtervolgens toe aan de heeren Charles Scarisbrick, Thomas Kibble en de Potemkin. Naar Londen was het gekomen uit Genua, waar het zich in het Balbi-paleis bevond. Tot in de laatste dagen droeg het den naam van Ambrosio Doria, doge van Genua. Uit de opzoekingen door den tegenwoordigen prins Doria gedaan, blijkt het echter het portret te zijn van Giovanni Vincenzo Imperiale, van wien de familie nog een tweede conterfeitsel bezit, door van Dijck geschilderd in 1625Ga naar voetnoot(1). Deze Imperiale was een man van grooten naam. Niet alleen behoorde hij tot een der doorluchtigste familiën van Italië, maar hij zelf onderscheidde zich op velerlei wijze en in hooge mate. Zijn vader was doge van Genua in 1617. Het opschrift op zijn portret getuigt dat hij zelf geboren werd in 1580. Hij werd afgezant der Republiek bij Philips IV, koning van Spanje, daarna opperbevelhebber der Genueesche vloot en wist de kust van talrijke zeeroovers te verlossen, die haar onveilig maakten. Hij won de genegenheid zijner medeburgers door het verfraaien zijner geboortestad en werd zoo zeer bemind dat de Senaat, vreezende dat hij voornemens was zich tot alleenheerscher te verheffen, hem tot het ballingschap veroordeelde. Hij zocht tijdens zijn verblijf in den vreemde uitspanning in de poëzie en verwierf zich als dichter een goeden naam. Op lateren leeftijd werd het hem toegelaten in zijn vaderland terug te keeren: hij stierf daar in 1645. Doek. H. m. 2.05. L. m. 1.44. |
|