Vijftig meesterwerken van Antoon van Dijck
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina *19]
| |
[pagina 39]
| |
William Villiers viscount Grandisson.Dit portret wordt gezien ten voeten uit, in bont staatsiegewaad, met een breeden kanten kraag, die rond den hals sluit en over de schouders valt, in lichtgelen kolder met een boord van borduurwerk in helderder tint, een blauw zijden strikje te midden der borst, een blauw en rood strikje op het hart. Onder den kanten kraag komt een stalen met rood omboorden halskraag uit, door de spleten van den kolder en van de mouwen van grijze zijde ziet men het witte hemd; rond de polsen draagt Villiers manchetten van een dubbele rij kanten. Over de borst loopt de band, waaraan zijn zwaard hangt en die van dezelfde kleur is als de kolder. De broek is van helder roode stof met goud geborduurd, aan den onderrand met kant geboord. Op den linkerarm draagt hij een scharlaken rood manteltje met gouden borduursel. Inde afhangende rechterhand houdt hij zijn grooten zwarten hoed, omringd met gulden koord en gesierd met een bos struisvogelpluimen wit-geel-rood. Zijn lang lichtbruin haar valt in krullende lokken op zijn schouder, hij draagt een licht kneveltje en een vlokje baard op de onderlip. De uitdrukking is weinig opgewekt, het hoofd klein en het uitzicht tamelijk onbeduidend. De achtergrond is rijk gestoffeerd: in het bovendeel rechts een rots met afhangend groen, links een uitzicht op den grijs bewolkten hemel en op een bergachtig landschap; op den grond verscheiden stukken van een stalen wapenrusting. De man doet zich voor als een saletjonker, gelukkig zich in zijne rijke kleeding te mogen vertoonen. De voeten wat uiteengezet, de eene eventjes opgelicht als wilde hij zich in beweging gaan stellen, de armen van het lijf verwijderd als iemand die zich in zijn volle glorie wil laten bewonderen. Maar als elegante cavalier is hij dan ook bewonderenswaardig, hoog op de beenen, met kinderlijk kleine voeten, dun lijf, afzakkende schouders, magere fijne handen, de linker vooral, die nauwelijks het manteltje aanraakt, dat zij vasthoudt. Als schildering is het werk uitgelezen door zijn rijkdom en blijheid van kleuren. Het licht is overvloedig en nagenoeg gelijkelijk verspreid, nergens met sterke werking schitterend, nergens onder zware schaduwen verdwijnende. In de verdieping verdooven of verdonkeren de kleuren eenigszins, op de rondingen verhelderen zij wat, maar over heel het tafereel verheugen zij het oog. Zij zijn in harmonieuse klaarheid, zonder | |
[pagina 40]
| |
luidruchtigheid, zonder vonkeling, behalve op de plooien van het schaarlaken manteltje, waar zij vinniger uitkomen; overal zijn zij zacht, malsch gelegd en in menige punten heerlijk van donzigheid, zooals in de kanten aan hals en polsen, die nergens tot volle blankheid overgaan en stil blijven in hunne dunne doezelige stof; zoo nog in het linnen en de vederen van den hoed en in de lichtgele laarsjes. Het gelaat met zijn rozige blecke tint, de handen met hun blauwige weerschijnen, zijn zonder glanzende kracht, maar overheerschen toch met hunne doorschijnende helderheid de bonte kleedij. De afgebeelde is William Villiers, een neef van Gorges Villiers, den beruchten hertog van Buckingham. Hij werd in 1613 geboren, in 1630 verkreeg hij den titel van Viscount Grandisson. In 1642 bij het begin der vijandelijkheden tusschen Karel I en de troepen van het Parlement, schaarde hij zich onder de banier van zijnen vorst. Reeds het daaropvolgende jaar, tegen einde Augustus, stierf hij ten gevolge eener kwetsuur voor Bristol opgedaan. Hij werd in de hoofdkerk van Oxford begraven, waar zijn graf nog te zien is. Van Dijck schilderde het hier afgebeelde portret korts na zijne aankomst in Engeland in 1682 of 1633, toen de jonker ongeveer twintig jaar oud was. In het begin dezer eeuw behoorde het tot de verzameling van den graaf van Grey; uit deze familie ging het door erfenis over in het bezit van Misses Bright of the Stocks; in de Winter-Exhibition van 1893 was het reeds in het bezit van den tegenwoordigen eigenaarGa naar voetnoot(1). Van Dijck schilderde dezelfde personage nog eens tusschen 1635 en 1640 in merkelijk verschillende houding en omgeving. Dit tweede stuk werd gegraveerd door Pieter van Gunst; naar de gravuur te oordeelen moet Villiers toen ongeveer 27 jaar oud geweest zijn. Evenals toen het gegraveerd werd hoorde dit tweede stuk in 1830 aan een hertog van Grafton toe, eene herhaling ervan bevond zich alsdan in de verzameling van Lord Clarendon. In 1815 bezat graaf Fitzwilliam een portret ten halven lijve van William Villiers, dat in de British Gallery ten toon gesteld en door Picard gegraveerd werd. Doek. H. m. 2.05. B. m. 1.22. |
|