Markies Ambroos Spinola.
Markies Spinola is voorgesteld drie kwaart naar rechts gekeerd, blootshoofds met dun grijs haar en vollen korten grijzen baard. Zijn goedige oogen blikken rustig op den aanschouwer, zijn hoog voorhoofd drukt ongemeene geestvermogens, zijn gesloten mond vastberadenheid in zijne goedheid uit. Hij draagt een dikken, fijn geplooiden kanten kraag en een harnas, waarop het gulden vlies hangt. Een stil zacht licht glijdt over het geheel en legt er eenen zilverigen, zeer melodieusen fijnen toon op. Op het harnas werpt het een sterkeren glans, die nochtans de rustige, bloemige klaarheid van het hoofd niet schaadt. Het werk is met veel zorg gemaakt zonder zoeken naar groot effect. Al dadelijk echter is men getroffen door de innemendheid van het gelaat, door de scherpte van den blik, door de voornaamheid van den man en de schranderheid van den denker, die er uit spreken.
Het is een der degelijkste werken uit van Dijcks' Vlaamschen tijd na zijn terugkeer in Antwerpen.
Ambroos Spinota stamde uit een oud-adellijk geslacht van Genua, dat groote rijkdommen gewonnen had in den handel met den Levant. Hij zelf volgde in zijne jongelingsjaren de loopbaan zijner voorouders. Zijn broeder Frederik daarentegen trad in dienst van Philips III, koning van Spanje, met zes oorlogschepen, die hij op eigen kosten uitgerust had; hij werd eerst opperbevelhebber der Spaansche vloot in de Nederlanden en later groot-admiraal van Spanje benoemd. Geprikkeld door dit voorbeeld legde Ambroos zich op de studie der krijgskunde toe; hij lichtte op eigen kosten een leger van negen duizend soldaten en begaf zich aan hun hoofd naar de Nederlanden. Daar trad hij in 1603 in dienst van Aartshertog Albertus, die toen het beleg voor Oostende opgeslagen had en er hem hetzelfde jaar de leiding van toevertrouwde. Hij dwong de belegerde vesting tot overgave den 14en September 1604. Na dit schitterend wapenfeit begaf hij zich naar Madrid, waar hij met allerlei eerbetuigingen ontvangen werd; hij werd ridder van het Gulden Vlies geslagen, bekwam den titel van opperbevelhebber der legers in de Nederlanden en van Markies van Balbases. Hij keerde weldra naar Brussel terug en gedurende de vier jaren, die de oorlog nog duurde,