Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 4
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 161]
| |
[pagina *44]
| |
Nieuwmarkt. Naar een studie.
| |
[pagina 163]
| |
Geo Poggenbeek.Mijne meening, - en deze wordt door velen gedeeld, - is dat onze schilderschool van deze eeuw zijn hoogste punt heeft bereikt, dat artisten als Israëls, de Marissen, Mauve, Bosboom en enkele anderen bovenaan staan en zullen blijven staan, dat ná en naast hen nog een aantal knappe, gevoelige of interessante artiesten komen, allen zeer opmerkenswaardig, maar die niet een zoo persoonlijke sterkafgebakende originaliteit vertoonen als deze meesters. Na de meestal ziel- en kunstlooze uitingen op het gebied der plastische kunsten, die na het verval van onze groote school de jaren vóor 1860 kenschetsen, komen deze machtige schilders een gezonden ommekeer in de kunst tot stand brengen, doen zij een voortreffelijke ‘renaissance’ in onze eeuw ontstaan. Nu de meesten hunner wel ongeveer de volle maat van hun talent hebben | |
[pagina 164]
| |
gegeven, kan men den invloed nagaan, dien zij op onze tegenwoordige jongere schilders hebben gehad, en deze invloed is niet direkt zeer groot. Heeft Israëls gedaan wat de Franschen noemen ‘faire école?’ Neen. Direkte leerlingen of navolgers heeft hij niet gehad. Wel hebben schilders als Artz, Neuhuys, Blommers e.a. zijn genre van onderwerpen geschilderd, maar toch deed dit elk hunner geheel anders dan hij, met een eigene individueele visie der menschen en ‘milieu's,’ zonder eenige imitatie van zijn werk. Even weinig, of zelfs minder, hebben de Marissen en Mauve bepaalde volgelingen gehad. Zeer enkele slaafsche navolgers, of beter ‘namakers’ uitgezonderd, kan men een rechtstreekschen invloed van deze schilders niet vinden in onze kunst. Ik spreek van hun direkten invloed, zooals die in vorige eeuwen merkbaar was, toen een schilder een soms vrij groot aantal leerlingen vormde, die opLaren, krijtschets.
zijn atelier, onder zijn onmiddellijke leiding werkten, en zoodoende in de meeste gevallen vrij slaafsche volgelingen van zijn factuur werden. Indirekt daarentegen is de invloed van deze groep machtige artiesten groot geweest. Zij openden een nieuwen weg voor een geheel geslacht van jongere schilders, die niet onmiddellijk door hun wijze van schilderen geïnspireerd werden, maar wel degelijk den invloed van hun respectieve opvattingen ondervonden, welke invloed nooit verderfelijk zijn kan wanneer die van een grooten meester komt. Bijna al de besten van dit nieuwe geslacht hebben veel te danken aan de Marissen, Mauve, Israëls of Bosboom. Indirekt, wanneer men scherp ontleedt, vindt men sporen van hun genie in het werk der meeste jongeren van aanzien. Evenals men altijd het kind is van zijn vader, is een schilder altijd eenigszins de leerling van een schilder. | |
[pagina 165]
| |
Nu is de groote quaestie deze: is de leerling zwak en gaat hij slaafsch op in de factuur, in de uiterlijke qualiteiten van zijn meester, zonder een eigen individualiteit te behouden, dan is 't met hem gedaan. Hij wordt een zwak decadent, een somtijds handig exécutant, alléén in staat min of meer kunstige plagiaten te leveren, en onze tentoonstellingen hebben meermalen treurige voorbeelden van dit soort van werk laten zien. Poggenbeek nu, werd, indien hij van al deze meesters geleerd heeft, of door hunne opvatting er toe kwam zijne persoonlijkheid te ontwikkelen, wellicht het meest aangetrokken door Mauve's bizonder doordringende, fijngevoelige, intieme liefde voor zijn onderwerpen, hetzij deze koeien of schapen, oude schuren, weilanden of heide waren. Terwijl de Marissen in machtige harmonieën in de eerste plaats den massalen indruk van een stuk landschap, met ongeëvenaarde kracht vanLaren, krijtschets.
effekt weergeven in vóór hen nog nooit zoo juist uitgedrukte eenheid van toon, zijn in Mauve's werken deze factoren ook wel gedeeltelijk aanwezig, maar is bij dezen schilder praedomineerend zijn gevoeligheid voor de stof die hij uit te drukken heeft. Al is bij Mauve de toon uiterst fijn, - meestal den voorrang nemend boven de kleur, toch is bij hem nog treffender een intieme liefde voor het indrukken van het latente leven der doode dingen. Een plank, een boomstam, een kluit zwarte aarde of blond duinzand worden hoogst belangrijk door de hartstochtelijke aandacht waarmede hij ze bestudeerde, door de liefdevolle zorg waarmee hij ze schilderde. Ik dring aan op dit woord liefde, omdat deze eigenschap, zoo geheel modern, van den grootsten invloed is geweest op de ontwikkeling der hedendaagsche kunst. Hoe hemelsbreed is de moderne kunst in dit opzicht van de oude verschillend. Vroeger kwamen in de letterkunde zoowel als in de schilderkunst | |
[pagina 166]
| |
Houthakker. Naar een aquarel in het bezit van den heer N. Bastert.
| |
[pagina 167]
| |
geheel andere eigenschappen dan liefde in de eerste plaats in aanmerking. Wanneer ik dit zeg denk ik niet aan de Primitieven van alle landen, in 't algemeen minder bekend, en eerst sedert de laatste jaren weer in aanzien komend, maar aan geheel de Europeesche kunst van de 17de eeuw af, en in de eerste plaats aan het landschapschilderen, dat in den beginne niet als een apart genre werd beoefend, en nooit de volmaaktheid bereikte die het in onze eeuw zou verkrijgen. In de litteratuur, zooals ik boven zeide, kwam, evenals in de schilderkunst, in de eerste plaats de vorm, het uitwendige, de taal, de stijl, de woordenkeus in aanmerking. Het breken met vaste, conventioneele formules en regels dagteekent van het einde van de vorige eeuw. Het fijngevoelige sentiment dat Sterne en Rétif de la Bretonne bijna tegelijk, in hun werken openbaarden, dit sentiment, - zoo verre van de sentimentaliteit die het begin van deze eeuw kenschetste, ondanks of als tegenwicht van de epische oorlogen van het eerste keizerrijk, - bereikte in de tweede helft der 19de eeuw een ongekende innigheid en doordringendheid. Nooit is de liefde voor het behandelde onderwerp zoo innig geweest als b.v. in de studies van de De Goncourts. Buiten quaestie was bij deze laatsten van den grootsten invloed dat zij van nature schilders waren en met een ware schildersobservatie schreven, maar toch hebben zij in literairen vorm gegoten wat b.v. Mauve in sommige zijner studies gaf: - het ritselen van waaiend riet langs een rivier of plas, de glanzende of rimpelige oppervlakte van een watervlak, het zich tegen de ondergaande zon afteekenen van een massa boomen, het spelen van het licht op zachtgolvende grashalmen, - enz. In het begin van 1800 was geheel de kunst, onder den invloed van den knappen, maar ijskouden, stalen David, akademisch in den hoogsten graad. Zoowel het figuur- als het landschapschilderen was onderhevig aan strenge, kunstmatige wetten, die elke persoonlijke ontwikkeling, elke individueele poging aan strakke banden legde. Vooral in het landschapschilderen was dit kenschetsend, alleen bepaalde composities werden getolereerd, met een bepaald aantal plannen. Klassieke gebouwen, ruïnes van tempels, enz., mochten alleen geschilderd worden; eenvoudige boerenwoningen waren onaesthetisch en moesten vermeden worden - evenals later nog zelfs onze Kruseman aan Jozef Israëls eens verbood ‘leelijke’ menschen te schilderen, ‘omdat dit den smaak bedierf.’ Sommige boomen waren niet statig of edel genoeg van vorm, de knoestige appelboom of de knotwilg, zoo heerlijk van vorm en kleur, moesten met zorg geschuwd worden; nog meer, de blinkende kleurenpracht der natuur zelve was te sterk, de heldere frissche tinten moesten vervangen worden door ‘warme’ tonen, verkregen door bitimeuse sausen, die alle kracht en zuiverheid van kleur deden verdwijnen. | |
[pagina 168]
| |
Niets dan theatrale, ziel- en gevoellooze doeken werden zoodoende voortgebracht, meer tooneel-décor-achtig dan verwant aan de kunst van Ruysdael, Hobbema of Vermeer. Maar toen kwam de invloed van Constable, Bonington, Crome, en de groote Fransche schilders, Corot de eerste, begonnen buiten te schilderen, de vunze atelier-lucht te ontvluchten, en te genieten te midden der natuur zelve. Lang duurde het voordat deze ommekeer in de tradities ingang vond zoowel bij de schilders als bij het publiek. Corot, die omstreeks 1825 zijne eerste studies buiten maakte zoowel in Frankrijk als in Italië, had toen reeds in deze al het fijne gevoel, geheel de intieme liefde, die zijn latere werken karakteriseeren, uitgesproken; tochKoe. Naar eene studie.
duurde het nog een veertig jaren voordat hij naar waarde beoordeeld werd. Zijn invloed met dien van zijn groote tijdgenooten, de grootste artiesten van Frankrijk in de schilderkunst, deed zich ten onzent veel later nog gevoelen, maar de weg was gebaand, en schilders als de onzen wisten waarheen hun schreden te richten. Nu was de tijd gekomen dat elk geboren artist, elk fijn georganiseerd schilder zich zou kunnen uiten in zijn werk, geheel vrij van elke traditie, - zou mogen schilderen zooals hij wou, en wat hij wilde, mits het maar mooi gedaan ware, machtig of teer van opvatting, grootsch of intiem, mits schoon, niet volgens sommige kunstmatige regels, maar volgens zijn eigene, - kracht van wet hebbende, - artiesten-begrip. | |
[pagina *47]
| |
‘Het Kasteel van Dinan’ (Bretagne)
naar een schilderij eigendom van den schilder. | |
[pagina 169]
| |
Zoo ontwikkelden zich talrijke schilders, op verschillend gebied, in onze dagen. Het landschap werd veel beoefend, omdat het schijnbaar - maar schijnbaar alleen - gemakkelijker was dan een ander genre. Gaat men een catalogus van een onzer tegenwoordige tentoonstellingen na, - bijna drie vierde der tentoongestelde werken zijn landschappen. Maar - daargelaten onze groote meesters, wier karakter overweldigend is, - zullen er velen van al deze landschappen blijven bestaan? De toekomst zal het leeren. Zeker is 't dat niet velen dezer schilders een sterk omlijnde persoonlijkheid vertoonen, maar, zooals ik in den aanvang van dit opstel zeide, onderVarkenshok. Naar een schilderij.
verschillende invloeden, met min of meer kracht hun weg zoeken en zullen vinden - mits zij zoeken en zich niet laten meeslepen door het gemakkelijk te behalen succes, door een reeds ontgonnen veld te exploiteeren. Tot de meest individueelen op het gebied van landschapschilders die men in onze hedendaagsche kunst ontwaart, behooren zeker o.m. de Bock, Karsen, Bastert, Poggenbeek, die elk een bepaald persoonlijk streven doen zien. Poggenbeek en Karsen hebben van dezen wel de meest sterk uitgesproken intimiteit in hun werk gelegd; Karsen in zijn Noordhollandsche huisjes, met zooveel innigheid en liefde geobserveerd te midden van hunne stille, sobere boomgaarden. Poggenbeek in zijn rustige, sappige slootkantjes met eendjes, | |
[pagina 170]
| |
Avond. Naar een aquarel in het bezit van den heer C.A. Oyens.
| |
[pagina 171]
| |
of in zijn hoekjes blankblond weiland, met enkele rood- wit- en zwartbonte koeien, rustig herkauwend in een fijn blond licht, uitgesproken door een zeer gevoelige en juiste observatie van toon. Kenschetsend voor zijn werk is de groote, innige liefde voor hetgeen hij behandelt; geen hoekje van een zijner schilderijen of aquarellen is ooit losgelaten; alles is steeds met dezelfde gevoelige zorg aangekeken en weêrgegeven. Poggenbeek's werk geeft een uiterst sympathieken indruk van het mooie van het Hollandsche landschap,Ponte dell' Ospedale, Venetië. Naar een schilderij.
van zijn rustige landelijkheid, van zijn frissche sappigheid, van zijn zacht-malsch, teer- of sterkgroen gras, van de blinkende waterplassen, waarin een lichtgrijze, steeds afwisselende lucht zich weêrspiegelt, of dat in transparante harmonieën van doorschijnend groen en blauw, zoo geheel anders is dan het landschap van andere landen. Poggenbeek houdt dan ook bizonder veel van zijn Hollandsche weiden en slootkantjes, en geen pracht van Indisch of Oostersch landschap zou hem zoo in verrukking kunnen brengen als een vergeten, schijnbaar onaanzienlijk hoekje aan Vecht- of Amstelstreek. Ik haalde, naar aanleiding van Maris, eens een passage aan van Gustave Geoffroy, den zeer verdienstelijken Parijschen criticus, waarin hij onder anderen zeide dat het tot de grootste moeilijkheden behoort op een doek te trachten weêr te geven de voorstelling van een moment, van een seizoen, van het altijd veranderende licht. Dat men, om dit te kunnen doen, geboren moet zijn met een eigenaardig begrip en een bijzondere liefde der natuur, waarbij men nog de gaaf moet bezitten, zijn geest uit te spreken onder het vertolken van wat men ziet. Dit kan met de grootste juistheid ook op Poggenbeek worden toegepast, die deze gave bezit, zijn gevoel en opvatting te kunnen uitspreken in het werk dat hij schildert. | |
[pagina 172]
| |
Zijn atelier, gelegen aan het Oosterpark te Amsterdam, is een flinke en heldere ruimte, eenigszins in oud-Hollandschen stijl gebouwd: eikenhouten beschotten en deuren, waarboven witgepleisterde muren. Hier zijn niet veel bibelots aanwezig die de aandacht trekken; alleen een aantal Perzische tapijten, wier machtige kleuren zoo mooi harmonieeren met den donkeren toon van het houtwerk. Op de ezels staan eenige schilderijen; op tafels een aantal waterverfteekeningen, motieven van zijne jongste reizen meegebracht, of Hollandsche weilanden met vee. Hier brengt de sympathieke schilder een groot gedeelte van het jaarHerfst. Naar een aquarel in 't bezit van den heer J.S.H. Kever.
door, rustig zoekend zijne buiten gemaakte studies tot schilderijen te verwerken. Hier zag ik onlangs weêr, met hernieuwd genoegen, vroeger tentoongestelde studies op zijn reizen gemaakt, waaronder zelfs voorkomt een brugje te Venetië, een blond-rose paneeltje, vol warm licht en zachten gloed, dat bizonder juist de kleur en het aspect van de Lagunenstad weergeeft, zooals ze is, gezien door een schilder die ze zonder vooroordeel aanziet. Want Poggenbeek, indien hij vroeger uitsluitend, en thans nog dikwijls bij voorkeur, Hollandsche landschappen gestoffeerd met vee schildert, - heeft toch in de laatste jaren zich er niet meer uitsluitend op toegelegd deze onderwerpen te behandelen, niet meer uitsluitend traditioneele ‘Pog- | |
[pagina 173]
| |
genbeek-schilderijen’ te maken, en om deze schijnbare eentonigheid in zijn werk te verbreken ging hij het buitenland in, tot drie malen toe geruimen tijd in Frankrijk verblijvend, in 1893, '95 en '97, van waar hij zeer mooi geschilderde en juiste indrukken meêbracht. Voor een schilder levert het eigenaardige moeielijkheden op om te gaan werken in een land dat het zijne niet is, waarin hij niet een groot gedeelte van zijn leven heeft doorgebracht; door het land waar hij tijdelijk vertoeft niet grondig te kennen blijft hij in de meeste gevallen genoodzaakt zich te beperken tot studies of schetsen naar de natuur, die hij later in zijn atelier moeielijk of niet kan uitwerken. Wanneer echter die schilder zeer gevoelig van aard is, en zijn indrukGezicht op Dinan (Bretagne). Naar een schilderij in 't bezit van den heer C.D. Reich.
kan weêrgeven, zóóals dit met Poggenbeek het geval is, dan kan hij, een aspect in zich opnemend, bijna als een instantané-toestel, met treffende juistheid dat aspect uitdrukken, juister, natuurlijk omdat de indruk des te heviger is geweest door het nieuwe en het ongewone dat hem trof. Hieraan hebben wij die knappe en aantrekkelijke Fransche landschappen van hem te danken, die meer dan het werk van vele Fransche schilders een zuiver en juist beeld van dat land geven.
* * *
Biografisch is er weinig van dezen schilder te vermelden: | |
[pagina 174]
| |
Geo Poggenbeek werd den 20sten Juli 1853 te Amsterdam geboren en bracht zijn jongelingsjaren door op een kantoor. Eerst toen hij 19 jaar oud was begon hij zich aan zijn lievelingswerk te wijden. Reeds jong had hij veel kunst gezien en had hij zonder leiding gezocht hoe hij toch zou kunnen teekenen en schilderen: zijne vriendschap met Klinkhamer had veel hiertoe bijgedragen, maar van den grootsten invloed was op zijn negentiende jaar zijne kennismaking met den jong gestorven Hanrath, met wien Poggenbeek weldra zeer bevriend raakte. GedeeltelijkKalf. Naar een studie in 't bezit van den heer J.H. van Eeghen.
door diens invloed ging hij in die dagen met hem schilderen, onder leiding van J.H. Veldhuizen, een schilder die als vakman weinig van zich heeft laten hooren, maar die daarentegen als meester vele leerlingen vormde. Bij Veldhuizen schilderden zij twee jaar lang samen, stillevens en studies. Daarna kennis gemaakt hebbende met Mar. Heijl en Bastert, ging Poggenbeek naar buiten, en bracht hij geruimen tijd door in Gelderland en Drenthe waar hij in de eerste plaats veel teekende. | |
[pagina 175]
| |
Halles aux Vins, Parijs. Naar een schilderij.
| |
[pagina 176]
| |
Maar voornamelijk pakte hem het landschap in de provincie Utrecht aan. Hier werkte hij aldoor met het meeste pleizier. Zeven jaren lang woonde en werkte hij o.a. te Breukelen, met zijn vriend Bastert, met wien hij ook verschillende studiereizen maakte. Mauve, wiens geestelijke invloed zich op Poggenbeek heeft doen gelden, heeft hij betrekkelijk weinig gekend. Eerst in de laatste levensjaren van Mauve ging hij meer met hem om. Dit was in Laren, waar Poggenbeek eens drie maanden doorbracht, toen. Mauve daar woonde met zijn gezin. Te 's Gravenhage had hij hem wel eens ontmoet, maar het was te Laren dat hij, groote wandelingen met hem makend, hem grondig leerde kennen. Zeker zal zijn invloed van eenige beteekenis op Poggenbeek geweest zijn, maar toch had deze reeds van nature aangeboren eigenschappen die zijne opvatting dicht bij die van Mauve plaatsten, wat echter niet uitsluit dat Poggenbeek onder de zoogenaamde jongeren een zelfstandige plaats inneemt, en zijn werken, naast die van anderen, eene hem eigene, zeer bekoorlijke houding hebben. Dit moet erkend worden zoowel van Hollandsche of Utrechtsche onderwerpen als van zijn stadsgezichten van Parijs of Amsterdam of van zijn studies in Normandië en Bretagne.
* * *
Medailles behaalde Poggenbeek te Amsterdam, (1883), Parijs (1889), Chicago (1893), Berlijn (1895). |
|