Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 4
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 141]
| |
[pagina *38]
| |
De Romance, schilderij, toebehoorende aan Baron von Langenau.
| |
[pagina 143]
| |
Alexander Hugo Bakker Korff.
| |
[pagina 144]
| |
op, dan bleek hem al spoedig uit het groot aantal paneelen en doeken, studies en schetsen, schildersezels en teekeningen, dat het de inboedel van een kunstschilder moest zijn, welke hier in het openbaar verkocht zou worden. Inderdaad het was de eigenaardige nalatenschap van den op 29 Januari 1882 overleden kunstenaar Alexander Hugo Bakker Korff, welke te Leiden aan den meestbiedende zou verkocht worden. Al die kostbare stoffen, die glanzige zwaar damasten rokken en glimmend zijden mantilles, die donzen pelerines en rijk gegarneerde japonnen welke gediend hadden om Bakker Korft's onvergetelijke heldinnen te tooien, lagen daar uitgespreid, vol kreukels en plooien. Al die rocaille meubeltjes en fijne snuisterijen, welke de schilder met zulk een smaak en oordeel in het salon of het pruilkamertje zijner rijpe broeikas-schoonen gerangschikt had, stonden voor ons. De geheele inventaris was aanwezig; geen enkel requisiet ontbrak. Doch gelijk het zich daar in het grijze licht van een rilligen voorjaarsdag voordeed, miste het die bekoring en werking, welke de kunstenaar daaraan in zijn schilderachtig atelier wist. te ontleenen. De betoovering was geweken. Het waren renpaarden, die men in hun stal zag staan, of tooneelspelers achter de schermen, zonder het kunstlicht, dat hun op de planken zulk eene betoovering schenkt. In Bakker Korff's atelier op de Haarlemmerstraat te Leiden, in het zoogenaamde Turfdragersgildehuis, waar hij tot zijn dood gewoond heeft, kwamen al die ouderwetsche meubelen, die fijne bibelots en nuffige étagères eerst terdege uit. In die omgeving welke hem in de gewenschte stemming gebracht en met een paar oudere zusters, die zich gaarne er toe leenden, om voor de heldinnen zijner geestig bedachte tafereelen te ‘zitten’, was Bakker Korff het scheppen een bron van genot. Evenals Thomas à Kempis ‘een hoekje met een boekje’ het gelukkigst was, zoo ook zocht Bakker Korff, wien van nature zekere schuwheid en terughoudenheid eigen was, zijne ontspanningen niet in druk gezelschap of in een uitgebreiden kring van woelige vrienden. Terecht getuigt Vosmaer: ‘Het eigenaardig karakter, dat het leven en de denkwijs zoowel als het werk van Bakker Korff onderscheidt, ligt in iets fijngevoeligs en innigs, dat het geruchtwekken de schuwt, in eenen ernst, die alleen in eene verfijnde en beschaafde kunst voldoening vindt, in een humor, die, vol komische kracht, waakt om die kracht niet te laten uitspatten.’ *** Bijna eene halve eeuw geleden, in 1850, was Bakker Korff, na eerst eenigen tijd op het atelier van C. Kruseman te hebben doorgebracht, leerling van den toenmaligen directeur der Haagsche teeken-academie, den historieschilder J.E.J. van den Berg. Elken Maandag om 2 uur hadden wij daar compositieles, en bracht ieder leerling de vrucht zijner fantasie mee, welke in aller bijzijn door den leermeester beoordeeld werd. Het staat mij levendig voor den geest, hoe Bakker Korff, die de oudste was, zijn vindingrijke schetsen en albums meebracht, en hoe wij, jongeren en onbekwamen, vol geestdrift zijne | |
[pagina 145]
| |
mooie omtrekfiguren bewonderden. Van enkele dier albums was ook de fabel zelve, het verloop der historie, door Bakker Korff bedacht. In navolging van Retsch en Flaxman waren het eenvoudig met inkt geteekende omtrekfiguurtjes. In de verzamelingen van De Vos en Fodor en in die van Baron Steengracht vindt men dergelijke albums. ‘De baas,’ gelijk wij onzen leermeester betitelden, drong bij ons allen opBijbellezing.
het kiezen van klassieke onderwerpen aan, en zoo wijdde ook Bakker Korff aanvankelijk al zijne studie en gaven aan Bijbelsche tafereelen. De bijval dien hij daarmede vond, ook nadat hij aan de schilderacademie te Antwerpen zijn blik wat ontruimd had, was echter gering. Zelfs dacht de jonge kunstenaar er toen ernstig over, der kunst vaarwel te zeggen en bij zijne familie te Oegstgeest zich aan den landbouw te gaan wijden. Zoowel de weinige aanmoediging, welke zijne kunst vond, als zijne sterke bijziendheid droegen daartoe | |
[pagina 146]
| |
bij. En zoo gebeurde het, dat onze Bakker Korff, wiens fijne en humoristische kunst later zoo welkom geheeten werd, zich op het aardappelbouwen ging toeleggen. De schilder van ‘het beleg van Sarragossa’ - een aardappelenboer! Na een paar verloren jaren kwam hij dan ook weder tot de hem dierbare kunst terug en vestigde zich in het stille rustige Leiden. Daar vond hij zich zelven en werd het hem duidelijk, dat zijn fijne geest zich bij voorkeur in paneeltjes van kleinen omvang, welke zijn bijziend oog kon overzien zou kunnen vermeien en uitstorten. Wellicht was zijne naaste omgeving, de dagelijksche omgang met zijne deftige vrouwelijke familieleden, wel de eerste aanleidingDe zieke. Naar eene teekening.
tot Bakker Korft's oorspronkelijke keuze uit 's werelds schouwtooneel. Tijdgenooten van Bakker Korff, die hem meermalen op zijn atelier en in gezelschap zijner zusters bezochten, verzekeren althans, dat zij geknipt waren voor de rollen, welke hij haar opdroeg. In hooge mate beschaafd, met dat complimenteuse en romantische, hetwelk het Lamartine-Chateaubriand-tijdperk kenmerkte, waren zij uit tallooze geroepenen de uitverkoren, om de cokette, teerhartige, poezele heldinnen van haar broer voor te stellen. In 1856 bracht hij de eerste proeve van het door hem gevonden genre onder de oogen van het publiek, en - zijn weg was gevonden. Veel honden zijn den haas zijn dood, eene zieke dame door de zorgen van een aantal vriendinnnen meer overstelpt dan gebaat, openbaarde den kunstvrienden een | |
[pagina 147]
| |
nieuw talent en den schilder zélf den weg dien hij te volgen had om roem en voordeel te oogsten. Van dat oogenblik af begon hij die onbetaalbare typen te penseelen, welke sedert onder den naam van ‘Bakker Korffjes’ populair zijn en in het buitenland geroemd en met hoogen prijs betaald worden. Het leven der bedaagde deftige juffers is door hem zóo scherp waargenomen en zóo humoristisch weergegeven, dat wij allen onze oude tante er in meenen te herkennen. Bakker Korff toont zich daarin een fijn satiricus en schildert in zijne verwende, cokette, zich koesterende saletjuffers de hebbelijkheden en al het eigenaardige, soms ziekelijk-gevoelige, der oude jongejuffrouw. Daartoe beschiktLa prise de Saragosse, schilderij, toebehoorende aan Jhr. A. Boreel, den Haag.
hij over een smijdig ragfijn penseel, dat met eene uitvoerigheid, welke den bijval van Meissonnier verdienen zou, niet alleen al de heldinnen zelve, maar ook al het zinrijk bijwerk afbeeldt. Aan alles, tot de geringste beuzelarij, is de grootste zorg gewijd. Elk voorwerp draagt bij tot kenschetsing van het tafereel, maar niets springt te veel naar voren en uit alles spreekt de fijne smaak van den geoefenden en gevoeligen artist. In al hetgeen Bakker Korff schept, ligt eene gedachte, eene wel overwogen bedoeling; hij geeft niet alleen iets, dat voor het oog schoon is, maar dat ook, vol van zijn eigen gemoed, hart en verbeelding van den beschouwer roert. Toen Bakker Korff's Naaister in 1863 in steendruk in ‘De Kunstkroniek’ verscheen, schreef T. van Westhreene: ‘De voorstelling is zoo uit het | |
[pagina 148]
| |
leven gegrepen, dat wij in de verzoeking zijn er eene geschiedenis bij te droomen. Eene geschiedenis, waarin eene goede, deftige grootmoeder zou voorkomen, wier silhouet aan den muur hangt; waarin zou verteld worden van eene familie, die in verval was geraakt, van gedwongen handenarbeid, van verloren illusiën, van souvernirs - als die van het lievelingsplekje in de natuur, waarvan de prent boven het silhouet hangt, - van de aangeleerde zuinigheid en onvermijdelijk overleg, bij dagelijksche aanraking met onbezorgde weelde en zondige brooddronkenheid.’ Inderdaad, tot dergelijke mijmeringen en bespiegelingen leidt de kunst van dezen humorist, wiens beeldjes met de hen omgevende stoffage de verbeelding oproepen en menigmaal een geheel levensverhaal vertellen. Nu kan men er over twisten, in hoeverre de gedachte, die in een plastisch kunstwerk wordt gelegd, de waarde of de bekoring daarvan verhoogt. In den tegenwoordigen tijd versmaden velen het fabeltje of de anecdote, welke in schilderij of teekening in beeld is gebracht. Dat behoort tot het gebied der letterkunde en niet tot dat der schilderkunst, houden deze modernen staande Voor hen is een schaal met oesters en citroen of een aardappelen etende boer meer waard dan De Romance of De Bijbellezing van Bakker Korff, hoe geestig gedacht en aanbiddenswaardig getoetst beide meesterstukjes ook mogen zijn. Ook ik kan dwepen met de schitterende kleurenharmonie van een mooi stilleven, met de heerlijke stemming, waarin een etende, snorkende, of breiende vrouw geschilderd is, maar wanneer een kunstenaar bij machte is, een of ander tooneel uit de menschelijke komedie zóó fijngevoelig en humoristisch en tevens met zulk eene weergalooze sierlijkheid en distinctie weer te geven, als Bakker Korff in genoemde kunstwerken, dan stijgt mijn genot toch nóg hooger en wordt het eene ontspanning van fijneren aard. En zoude door dat verwerpen van alle gedachte en fabel, dat minachtend bejegenen van elke schilderij of aquarel, die eene geschiedenis of een voorval in beeld wil brengen, eene geheele reeks kunstwerken van eeuwen her veroordeeld zijn? Al die meesterstukken uit verschillende tijdperken, die met meer of minder duidelijkheid, met meer of minder gevoel en humor, eenvoud of opgeschroefdheid, een of ander voorval uit de gewijde of profane geschiedenis, of uit het leven om ons heen afbeelden, zijn derhalve door die moderne uitspraak op den index geplaatst. Michel Angelo en Leonard da Vinci en Rembrandt en hunne evenknieën zijn door dat vonnis geboycot!
***
Toen Bakker Korff voor goed zijn eeredienst aan de ongehuwde jonkvrouwe van goeden huize gewijd had, begon de voorspoed hem toe te lachen. Grif en vlug deden zich de koopers voor, en op de tentoonstelling te Amsterdam in 1862 vereerde men hem eene gouden medaille voor de door hem ingezonden bijdrage. De bentgenooten te Amsterdam vierden die onderscheiding welke hem en | |
[pagina 149]
| |
zijn mede-bekroonden ten deel viel, met een feestmaal. Bij die gelegenheid wijdde een der gasten het volgende vermakelijke gedicht, dat Vosmaer in zijne levensbeschrijving aanhaalt, aan onzen Bakker Korff: Op Krusemans zolder - zeg, zijt gij 't vergeten -
Daar zaten wij vaak van benauwdheid te zweeten.
Tot dat ge mismoedig van 't aardappelveld
Weer optradt als meester! ja! meester en held.
Want heldenmoed is het, de ploeg en 't houweel
Te ruilen eensklaps voor palet en penseel.
De Jaardag, schilderij, toebehoorende aan Jhr. A. Boreel, den Haag.
Maar ook de turfdragers van Leiden, in wier gildehuis hij zijn kunst uitoefende, waren zoo gestreeld met de groote onderscheiding, die hun bewoner ten deel was gevallen, dat zij hem een fraai beschreven blad met een vers van den hoofdman der turfdragers Van der Hengst kwamen aanbieden. ‘Gedachte bij de beschouwing der gouden medaille, geschonken aan den WelEd. Heer A.H. Bakker Korff, ter belooning voor de vervaardiging van ZWEd. kunststuk: U vlug pinseel doet het paneel
De groote kunst beschouwen
Zoo klimt u eer steeds meer en meer
Door liefde en vertrouwen.
| |
[pagina 150]
| |
U kunst is groot want na den dood
Hoort men den schilder prijzen
En 't stuk weleer, van duizend, weer
Tot duizenden herrijzen.
Het nageslacht dat kunst verwacht
Zal u in liefde eeren,
Zoo zullen wij aan Rembrandts zij
A. Bakker Korff vereeren.’
Courantenlezing.
opmerkingsgave en fantasie daar een onuitputtelijk aantal motieven. In het stille deftige Leiden met zijne nog gave patricische huizen uit de 17e en 18e eeuw, werd onzen schilder daarbij eene ruime keuze voor den achtergrond zijner humoristische tafereelen geboden. Statige salons en cokette kamers te over voor zijn doel. Hij had nu zijn type van de bejaarde deftige dame, die, bij voorkeur, in het milieu van het begin dezer eeuw geplaatst werd. Dát was de romantieke periode, de tijd van Lamartine en Feith, waartoe Bakker Korft's sentimenteele, zich koesterende en mijmerende jonkvrouwen zoo geheel behoorden. Vandaar, dat de schilder met wellust beslag legde op alles wat tot dat tijdperk behoorde. Op alles wat hij slechts uit dien tijd kon | |
[pagina 151]
| |
machtig worden, aasde hij begeerig, en daar van lieverlede zijne verzamelwoede bekend werd, zond men hem menige bijdrage voor de garderobe of het salet zijner sentimenteele heldinnen. Niet altijd zijn zij echter sentimenteel. Bakker Korff, die de ongehuwde jonkvrouw scherp gadegeslagen heeft, neemt herhaaldelijk een loopje met haar overdreven fijngevoeligheid, met hare dwaze ingenomenheid met een poes, een ouden zieken hond, een nijdige papegaai of een roman, maar hij toontMorgenbezigheden, schilderij, toebehoorende aan Dr. A.W. Kroon Jr., Leiden.
ons ook haar hooger gemoedsleven als hij in Bijbellezing, Hooglied XI vs. 1, het drietalfiguren voordraagt. In het werk van onzen nauwgezetten kunstenaar is laatstgenoemde compositie, van 1880 dagteekenende en door het Haagsch Museum van moderne kunst aangekocht, misschien wel het volledigst en schitterendst. In het midden van een weelderig gemeubeld vertrek met een marmeren schoorsteen, gesneden houtwerk en kristallen kroon uit de 18e eeuw, zijn drie deftige dames aan de ontbijttafel gezeten, omringd door allerlei verfijningen, welke voor zulke donzen zieltjes en porseleinteedere wezentjes uitgedacht zijn. Een zacht licht verspreidt zich door het vertrek, raakt hier en daar een of ander voorwerp aan, zonder de harmonische rust eenigszins te verstoren. Blank en helder, vol relief doet zich de schilderij aan het oog voor. De bejaarde dame in het midden leest uit den Bijbel voor, terwijl de beide anderen aandachtig luisteren. Uit het Hooglied, het lied der liefde, leest zij voor:
Ik ben een Roose van Saron, een Lelie der dalen.
Dat was zij ook eenmaal, en de bejaarde dame aan hare rechterzijde prevelt | |
[pagina 152]
| |
zuchtend bij zich zelve, dat zij het óók eenmaal was. De derde, behagelijk en met zekere gratie in haar armstoel gedoken, met al die smaakvolle nietigheden op den guéridon naast haar, denkt, terwijl de fijne vingers harer blanke, nog mooie hand op de tafel trommelen: dat ze nog wel veroveringen zou kunnen maken. Dit trio bedaagde jonkvrouwen in hare patricische omgeving is geestiger en fijn-humoristischer dan ooit, en de duizende details zijn met zulk eene keurige uitvoerigheid getoetst, dat het oog zich in het aanschouwen van al dat rijke huisraad, dat mollige Smirna's tapijt, die duizenderlei overtollige nietigheden met het grootste welbehagen vermeit. Doch hoe meesterlijk en con amore ook behandeld, toch leiden al die artistiek aangebrachte voorwerpen geen oogenblik af van de hoofdzaak: de lezende en mijmerende jonkvrouwen, wier houding, gelaatsuitdrukking en zieleleven zoo waar zijn weergegeven. Welk een hartstochtelijk verzamelaar Bakker Korff geworden was, en welk eene waarde hij aan het uitvoerig en smaakvol weergeven van een of ander detail hechtte, blijkt uit het volgende voorval, mij door een bekend kunsthandelaar verteld. Op zekeren dag klopte hij aan Bakker Korft's atelier aan en werd door den schichtigen, eenzelvigen artist vriendelijk ontvangen. Op den schildersezel stond een klein, bijna geheel voltooid paneeltje, dat - hetgeen eene groote zeldzaamheid mocht heeten - niet door een doek of draperie voor het oog van den bezoeker verborgen was. Natuurlijk stond de bezoeker, na de begroeting, onmiddellijk voor het paneeltje. In verrukking over de fijne harmonie, welke de artist in dit kunststukje in bijzondere mate bereikt had, prees hij den mooien toon van 't juweeltje. Die lof scheen onopgemerkt voorbij te gaan. Na eene herhaalde bewondering verzekert de bezoeker op nieuw, dat het schilderijtje hem zoo buitengewoon bevalt om den bijzonder mooien toon. Wederom schijnt het alsof de lofspraak niet tot den artist doordringt; althans deze geeft er geenerlei blijk van. En nu vraagt de bezoeker, wien die koele achteloosheid intrigeert: ‘Ben-je 't er niet mee eens? Vindt-ge 't zelf niet goed?’ ‘Och ja!’ luidt het antwoordt. ‘Ik ben er natuurlijk door gestreeld; maar 't hindert me, dat juist het interessante op dit paneeltje: de mooie, uiterst zeldzame Saksisch porseleinen soepterrine, die ik pas gekocht heb, zelfs niet door je opgemerkt wordt. Om die terrine heb ik 't figuurtje bedacht, dat de soep opschept. Maar zóó'n soepterrine! hoe fijn en delikaat! Wat een vond!’ En de vurige verzamelaar hield eene lofrede over - een Saksisch porseleinen soepterrine! Bakker Korft's soepopschepster heb ik niet ontmoet, maar de soepterrine zelve, de zeldzame Saksisch porseleinen terrine, vervult op meer dan één stilleven van den buitengemeen productieven kunstenaar eene gastrol. Bakker Korff vermeide zich namelijk nu en dan, als hij vermoedelijk op zijn atelier, dat op zich zelf een museum van kostbare en schilderachtige dingen was, | |
[pagina *41]
| |
‘Het Hooglied’
naar een schilderij in het Gemeente-Museum te 's Gravenhage. | |
[pagina 153]
| |
door 't een of ander getroffen werd, in 't schilderen van lilliputsche stillevens, heerlijke, fijn en keurig gepenseelde brokjes realiteit. Zulk een stilleven, met de fameuse soepterrine als hoofdschotel, bezit Dr. Van der Sluijs te Leiden. Doch nog rijker, artistieker en sierlijker getoetst zijn de drie weergalooze stillevens in het bezit van notaris Mr. J.A.F. Coebergh te Leiden. Op twee daarvan zingt wederom de bewuste soepterrine de solo, terwijl al het omringende, biscuit-beeldjes en bibelots, de obligaat zacht begeleidt. De kroon van dit alles spant echter het derde: een spiegel, waarin kristallen karaffen en ander fonkelend geslepen glaswerk en porselein op een verguld trumeau op kunstige wijze weerkaatst worden. Het is alsof de artist hier voor de familie, in wier
De tantes gaan op reis, schilderij, toebehoorende aan Jhr. A. Boreel, den Haag.
gastvrije woning hij zoo gaarne en zoo dikwerf vertoefde, zijne kunst in het keurigste gala-gewaad heeft willen steken. De fijngevoelige, schuchtere artist, die alle openbaarheid ontvlood, was hier, in den gezelligen familiekring, in zijn dement, en toonde zijne hartelijke vriendschap door allerlei oplettendheden. Voor het eene familiefeest graveerde hij op een ouden roemer een engeltje met arabesken en bloemen benevens eene opdracht; voor het feestmaal op een jaardag stelde hij een menu te samen, dat in zijne artistieke hand eene verrukkelijke aquarel werd, waarop pasteien, | |
[pagina 154]
| |
gevogelte, perselein, vruchten en bloemen een rijk en afwisselend motief voor den geestigen teekenaar waren. Door Bakker Korff's vlijt en groote kunstvaardigheid is het aantal zijner werken of werkjes, zoo men wil, zeer groot geworden. In het rustige Leiden vond onze schilder weinig afleiding en zijne stille, contemplatieve aard en zekere teruggetrokkenheid deden hem het gezellig verkeer niet zoeken. Waar hij zich echter vertoonde, werd het gezelschap van den fijngevoeligen, uiterst beschaafden en vormelijken man bijzonder op prijs gesteld en wist hij de gasten door de voordracht van chansons comiques te toonen, dat een schilder menigmaal verscheidene koorden op zijn boog heeft. Een zijner uitvoerigste en meest bekende schilderijen is voorzeker De Romance (1869), in het bezit van den baron Von Langenau. In een salon uit den rococo-tijd zitten twee bejaarde dames aan de fijngedekte koffietafel, terwijl de jongste van het trio met haar rug naar de zusjes, aan de piano gezeten, eene sentimenteele romance kweelt. De zangeres zelve gaat geheel en al op in de teedere ontboezeming die zij voordraagt, en de twee oudere dames, voor wie bij het hooren vertolken dier liefdesmart het verledene opdoemt, luisteren stil geroerd naar die smeltende accoorden. Uitdrukking en houding dezer drie figuurtjes zijn bewonderenswaardig. Ook de mise en scène heeft in dit tooneeltje eene volkomenheid en keurige uitvoerigheid bereikt, welke het almede tot het allerbeste doet behooren, dat door den uiterst nauwgezetten artist voltooid is. Eene soortgelijke compositie, doch met meer personages en veelvuldiger bijwerk biedt ons La prise de Saragosse aan. Op de verkooping van de kunstverzameling van mevrouw Van Vloten op 7 Maart 1899, werd deze schitterende proeve van Bakker Korff's kunst het eigendom van Jhr. A. Boreel te 's Gravenhage. Onmiddellijk is men ook hier onder de bekoring van de allergeestigste ordonnantie, waaarin de onverbeterlijke ‘précieuses ridicules’ van 1830 ieder in haar eigenaardig karakter zoo typisch en sterk sprekend zijn uitgebeeld. Hoe smullen wij aan die keurige details, die in zulk een overvloed en met zulk een uitgelezen smaak over dit kostbare paneel gestrooid zijn. Een waar festijn voor ons oog. Zie die dame aan de piano, geheel hare ziel in de vertolking der romance uitstortende, en toch vertoont zij ons slechts haar rug! Bewonder de verscheidenheid van waardeering in de vijf luisteraarsters en juich met mij dit allervermakelijkst sextet toe. Bakker Korff is een menschenkenner, die de vrouwelijke personages zijner tafereeltjes à la Marivaux met tintelenden humor en geest ten tooneele brengt. Zoo in de Inneming van Saragossa als in De Jaardag, eveneens het eigendom van Jhr. A. Boreel, is Bakker Korff in zijne kracht en in den vollen zomer zijner kunst. Is de gelukwenschende dame, die met een gemaakt gebaar de hand der jarige in de hare drukt, niet het volkomen type der overgevoelige, geaffecteerde ongehuwde dame op leeftijd? | |
[pagina 155]
| |
Een paar bijzonder mooie en con amore voltooide kabinetstukjes zijn in het bezit van Dr. A.W. Kroon Jr. te Leiden. Het eene stelt eene ‘Naaister’ voor, die met al de oplettendheid en zorg, welke zulk werk vereischt, een wit gebloemd kleed naait. Het in haar arbeid verdiepte figuurtje is uit het leven gegrepen. In het andere, Morgenbezigheden, zit eene dame, in een fijn wit ochtendgewaad,Onder de palmen, schilderij, in het Rijksmuseum, te Amsterdam.
verdiept in de lezing van haar ‘Opregte Haarlemmer,’ nadat zij eerst haar kapittel in den Bijbel genoten heeft. Het is een tooneeltje uit Hildebrand's Camera, door het penseel van Bakker Korff verteld. De uitvoering er van is Meissonnier waardig. Bovenal het witte toilet der lezeres, het glimmend satijn van den leunstoel en het stilleven op tafel. Soms wordt ons de tragedie van het leven vertoond, en komt de weduwe ten tooneele. Dit is het onderwerp van het derde schilderijtje, dat Dr. A.W. | |
[pagina 156]
| |
Kroon Jr. uit Bakker Korff's cyclus bezit. Eene Weduwe ontvangt het condoleantie-bezoek eener vriendin en is geheel onder den indruk harer smart. Zoo bezit de heer A.W. Sijthoff te Leiden, behalve vier studies of schetsen vol Verdienste, van Bakker Korff's hand eene dame in den zwaren rouw, vermoedelijk eene weduwe, de treurige gebeurtenis aan eene vriendin vertellende, die met de warmste deelneming naar het relaas luistert. Houding en gelaatsuitdrukking treffen door de pregnante waarheid. Koddig en vermakelijk in hooge mate is de voorstelling van De tantes gaan op reis, Terwijl de eene op den grond geknield ligt om de rieten doos vol te pakken, komt eene zorgzame helpster met een paar flesschen aan, die misschien als fijne versnapering voor neef of oom zullen dienen, en zit de andere beladen met een volgepropte kabas, welke zij met beide handen op den schoot houdt. Elk tooneeltje is bij Bakker Korff steeds af, er ontbreekt geen enkel attribuut aan, dat tot verduidelijking van het onderwerp strekken kan. Eene andere ‘courantlezing’ brengt ons in een meer burgelijken kring dan de schilder gemeentelijk te aanschouwen geeft. Ontegenzeggelijk bestaat het viertal dat om de ontbijttafel zit, uit deftige tantes, zoowel van Hildebrand als Jonathan, maar ze zijn iets bedaagder en van minder patricische afkomst, dan de fijnere en meer dichterlijk gestemde précieuses ridicules uit Le siège de Saragosse en andere voorstellingen. Maar terwijl men het geestige typeeren van deze babbelende en gewichtig doende koffie-lepsters bewondert, komt onwillekeurig de verzuchting bij u op: ‘Hoe jammer dat Bakker Korff met zijn smijdige, humoristische teekenpen nimmer beproefd heeft Beets' Camera Obscura te illustreeren. Daarvoor zou hij de uitverkorene geweest zijn!’ Niet minder grappig en juist waargenomen is Le compliment d'Azor (evenals het vorige in de Galerie Photographique van Goupil et Cie opgenomen). De jarige dame, die reeds vroeg bezoek op haar feestdag ontvangen heeft, wordt verrast door haar vertroetelden Azor, die met een rol papier, sierlijk om zijn vetten hals gebonden, binnentrippelt. De oude meid, die het hondje binnengebracht heeft, blijft achter het tochtscherm staan, om te zien hoe het veelgeliefde diertje het er af zal brengen. De drie dames zijn in hare ongemeene verrassing en ingenomenheid met het ‘snoes van een hondje’ weergaloos afgebeeld; alleen de oude dienstbode met hare te lange armen is te veel karrikatuur geworden. Natuurlijk heeft Bakker Korff menig onderwerp, zij het dan ook met allerlei wijzigingen, meer dan eenmaal behandeld. Doch ééne groep: dwepende oude jonkvrouwen, die, onder de palmen of onder een groote fuchsia gezeten, opzien naar omhoog, is herhaaldelijk met blijkbare ingenomenheid door hem behandeld. Het Rijkemuseum bezit van zijne hand een zijner fijnst en keurigst voltooide Onder de palmen (1881), een kunstwerk, dat, evenals de ‘Bijbellezing’ in het Museum te 's Gravenhage, als de quintessens van zijn kunnen en willen mag beschouwd worden. Onder zijne met de pen geteekende schetsen en ontwerpen die in tal van | |
[pagina 157]
| |
verzamelingen aanwezig zijn, komen deze twee of drie mijmerende dames menigmaal voor. Uit die talrijke schetsen en krabbels blijkt Bakker Korff's buitengewone vindingrijkheid. Al scheen de kring van zijn waarnemingsveld beperkt, onze opmerker en denker, wijsgeer en menschenkenner, vond daar eene onuitputtelijke bron, die hem telkens nieuwe tafereelen, frissche onderwerpen, nooit geziene beeldjes suggereerde. Zoo is hij blijven voortwerken, steeds hooger stijgende, zich voortdurend herziende, totdat de dood hem te midden van zijn arbeid kwam verrassen.
* * * Le compliment d'Azor.
In de Lakenhal te Leiden heeft men in een klein hoekvertrekje, welks schoorsteen en beschilderd behangsel aan het tijdperk van Bakker Korff's heldinnen herinneren, een soort van huldeblijk opgericht aan de nagedachtenis van den begaafden kunstenaar, die in de Sleutelstad vele jaren geleefd en zijne kunst beoefend heeft. Op Bakker Korff's schildersezel in het midden van het kamertje staan een paar onvoltooide paneeltjes: eene variatie op zijne Bijbellezing, en een aanleg, de Melancholieke getiteld. Daarnaast: zijn schilderkist met palet, penseeelen en verf benevens het eenvoudig stoeltje dat hem tot zetel diende. Het levensgroot portret (buste) van de kunstenaar door mejuffrouw Tonnet naar de wel- | |
[pagina 158]
| |
bekende photographische beeltenis geteekend, met een inmortellenkrans gekroond, rust tegen den schildersezel. Achter den ezel: eene groote schets, La fête au Château, waarop de vrouwelijke gasten in de groote meerderheid zijn en men alleen den buigenden gastheer en bedienenden lakei als vertegenwoordigers van het mannelijke geslacht bespeurt. Wat een prachtig onderwerp voor Bakker Korff, als hij dat in al zijn schittering en verscheidenheid van typen had kunnen uitwerken en voltooien. Elders in dat zelfde Leidsche museum zijn in eene portefeuille eenige compositiën bewaard, uitDe naaister, schilderij, toebehoorende aan Dr. A.W. Kroon Jr., Leiden.
Bakker Korff's leerlingentijd dagteekenende, toen hij nog een gedwee volgeling van Professor van den Berg's opgedrongen klassieke richting was. Daar aanschouwt men in potloodschetsen: Christus onder het volk leerarende; tafereelen uit de Romeinsche en Grieksche geschieden is. In die portefeuille vindt men ook den afdruk eener lithographie, door F.H. Weissenbruch naar een van Bakker Korff's schilderijen. Het stelt een kastelein of burgerheer uit het begin dezer eeuw voor, die eene flesch ontkurkt. Een Meissonniertje, zou men zeggen, wat het natuurlijke van den stand, het levende in de beweging en de bijzondere uitvoerigheid betreft. Doch het zeldzame van het geval is, dunkt me, hierin gelegen, dat Bakker Korff daarbij het mannelijk geslacht ten tooneele voert, terwijl men hem uitsluitend de comédie humaine door vrouwen heeft zien vertoonen. Zou er wel een tweede schilder aan te wijzen zijn, die zoo bij uitzondering aan de vrouw, de fijn beschaafde, in weelde levende, ongehuwde dame uit het begin dezer eeuw, zijn gansche kunst gewijd heeft? Naast de nieuwe richting en opvatting, die iets geheel anders beoogt dan waarnaar Bakker Korff streefde, heeft de weldoordachte en karakteristieke | |
[pagina 159]
| |
kunst van onzen keurigen meester niettemin recht van bestaan. Vele wegen leiden naar Rome. Ook Bakker Korff kan met den dichter getuigen: Mijn glas is niet groot, maar - ik drink uit mijn eigen glas. Met het door hem bedachte genre heeft hij ten slotte zulk eene populairiteit bereikt, dat wanneer het toeval ons een paar ‘ouderwetsche tantes’ doet ontmoeten, gelijk hij ze wist te vinden, te ontleden en weer te geven, ons onmiddellijk op de lippen komt: ‘Wat een echt Bakker Korffje!’ | |
[pagina 160]
| |
|