Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 4
(1900)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
[pagina *26]
| |
Koningin Wilhelmina op Soestdijk, naar een portret, in 't bezit van H.M. de Koningin.
| |
[pagina 105]
| |
Willy Martens.Heeft men den naam Willy Martens genoemd, dan weet men ook onmiddellijk wie daarmeê bedoeld wordt. Hij behoort tot de schilders van naam, tot de klinkende vocalen van Pulchri Studio, die wijd en zijd door hunne werken bekend zijn. Een andere vraag is: Kent gij den persoon? Zoo ja, | |
[pagina 106]
| |
dan zult gij zelf toegeven, dat op hem allerminst toepasselijk is: ex ungue leonem. Zijn persoon verraadt den kunstenaar niet onmiddellijk. Veeleer zou men aan het hooge postuur, de breede schouders, het martiaal voorkomen, den eer strengen dan zoeten blik, aan gang en andere uiterlijkheden van Martens den militair vermoeden. Steek hem in een uniform der rijdende artillerie en denk u zoo een dozijn officieren van zijn taille en zijnIn het boudoir, schilderij in het bezit van den heer Mr. J.G.P. te 's Gravenhage.
voorkomen, wel het leger van Napoleon zou weer herboren zijn. Het is mij niet bekend of Martens tot een militaire familie behoort en wellicht een zijner voorvaderen een hooge militaire betrekking tijdens het eerste keizerrijk heeft bekleed, maar op mij heeft zijn hoog, ridderlijk voorkomen altijd den indruk gemaakt van een maarschalk uit den Empire-tijd. Hij steekt dan ook physiek boven al zijn Haagsche kunstbroeders uit. | |
[pagina 107]
| |
Ziedaar alles, waartoe zich het militaire wezen van Martens bepaalt. Met de krijgsmansloopbaan heeft hij evenmin iets gemeen als indertijd Rochussen, die ook dat kranige chevalaresque type had en ook menigmaal voor een steeds in politiek loopend officier werd aangezien. Maar Rochussen was het tegendeel van een militair. Hij behoorde,
Teekening voor het portret van Mlle. J.B. te Parijs.
evenals Martens, tot een koopmansfamilie. De vader van Willy was koopman op Java. Hij is dan ook geen zoon der luwe westerstranden. Maar zijn Indische opvoeding duurde slechts drie maanden. Toen trokken zijn ouders met hun zoontje, die den 1sten December 1856 te Semarang geboren was, naar Holland en vestigden zich te Amsterdam. Het vermoeden is gewettigd, dat Willy op de schoolbanken of in de heerlijke vrije jongenswereld daar ver buiten, noch tot de isegrimmen noch tot de stillen in den lande moet behoord hebben. Stellige gegevens daarvoor staan mij niet ten dienste, maar mij dunkt, zooals Martens er nu uitziet op den mannelijken leeftijd, zooals hij u kan aankijken met dien blik van recht-door-zee, zoo moet ook zijn jongenstype zijn geweest. Ook ben ik er zeker van, dat Willy al bij tijds uit de kluiten moet zijn geschoten. Zijn vader wilde hem, uit den aard van zijn vaderlijke voorliefde, voor den handel bestemmen en aanvankelijk scheen daar ook niets tegen. De knaap was vlug van bevatting, had voor talen aanleg en behoorde volstrekt niet tot de minste leerlingen op de Handelschool. Maar de illusie van de familie was slechts kort van, duur. Het bleek dat teekenen een aartsliefhebberij van den jongen was. Bij zijn ouders thuis durfde hij er niet veel mee voor den dag komen, wel wetende dat zijn vader er nu eenmaal op gesteld was, dat hij koopman zou worden. Maar het bloed kruipt allicht waar het niet gaan kan. En zoo gebeurde het, dat hij zijn teekeningen, in vrijen tijd gemaakt, de familie en vrienden liet zien en op zekeren avond in een vriendenkring om een van zijn fantasiën zoo zeer geprezen | |
[pagina 108]
| |
werd, dat hij naar huis ging met het vaste voornemen om zijn vader de geheele waarheid te zeggen. Dien eigen avond brak de bom los. Tot groote verlichting van Willy liep de scène, die hij vreesde, nogal goed af. De zeer verstandige vader zag in, dat er met het onwrikbare besluit van zijn zoon niet te gekscheren viel. Hij gaf toe, maar stelde - ook zeer verstandig - als voorwaarde dat Willy eerst de Handelschool geheel zou afloopen en eindexamen zou doen. Willy sliep dien nacht als een roos en droomde een verrukkelijken kunstenaarsdroom. Krijtstudie (Elspeet).
Aan het contract werd door beide partijen stipt de hand gehouden. Willy deed met glans zijn eindexamen en zijn vader liet hem nu met hart en ziel zijn neiging volgen. De algemeene ontwikkeling en vooral de taalkennis op de Handelschool verkregen, zouden hem in zijn nu volgende carrière van zeer groot voordeel zijn. De aangewezen weg was nu eerst de Amsterdamsche Rijksacademie, waar hij de uitmuntende lessen van de hoogleeraren Allebé en Wijnveld met groote opgewektheid en ambitie volgde. Tot zijn medestudenten behoorden in die dagen Tholen, Dake, Voerman, Haverman, die evenals Martens tot de meest verdienstelijke élèves behoorden en daar ook hun weg gevonden hebben. Voor Martens leidde die weg over Parijs, waarheen zijn vader - toen reeds volkomen verzoend met de kunstenaars-aspiratiën van zijn zoon - hem in 1881 liet gaan. Een cursus aan de Ecole des Beaux-Arts, waar toen Hébert en Cabanel aan het hoofd der schilderklasse stonden, werd den jongen man sterk aanbevolen. Het élève-atelier van Cabanel was in die dagen zoo bijzonder in trek, dat Martens er geen plaats meer kon vinden en zijn landgenoot De Josselin de Jong, die van de Antwerpsche Academie naar Parijs was gekomen, daar geen gezelschap kon houden. In die dagen was echter nog sterk in zwang de usance bij de voorname artisten, als Bonnat, Cormon, Dagnan Bouveret, om er een bijzonder atelier (zoogenaamd atelier libre) voor élèves op na te houden, meer ter cultiveering van eigen artistieke glorie dan om er geldelijk voordeel van te behalen. De lessen werden niet | |
[pagina 109]
| |
gehonoreerd; alleen de kosten van het atelier en van de modellen werden maandelijks over de leerlingen omgeslagen. Martens liet zich inschrijven bij Bonnat, toen reeds ‘un très grand seigneur,’ die zijn leerlingen slechts ééns in de week, gewoonlijk des Zaterdags in deStudie (Elspeet).
morgenuren bezocht, maar dan ook zijn critischen blik geducht liet rondgaan. In drie woorden zei hij gemeenlijk alles, wat de leerling weten moest. Frits Jansen, zoo vertelde mij Martens, was van dat atelier-Bonnat een van de kranen. Na ook nog een jaar op het atelier-Cormon te hebben gewerkt, ging Martens een eigen atelier betrekken en zelfstandig werken. Van stonde begon voor hem | |
[pagina 110]
| |
een zeer moeielijke tijd, niet zoo zeer in materieel opzicht als wel om op dat immense arbeidsveld, dat men de Parijsche kunstwereld noemt, ook een klein pleksken te vinden dat hij zijn eigendom kon noemen. Eerst na 11 jaren zou hij inzien, evenals vóór hem Jacob Maris en Artz, dat voor de echt Hollandsche kunstenaars Parijs altijd het land der vreemdelingschap zal blijven. Voor de opvoeding in de techniek uitstekend, maar een Hollandsch kunstenaar moet den vaderlandschen bodem onder zich voelen, moet de Hollandsche lucht inademen, haar rijkdom van tonen in zich opnemen en leven te midden van al dat eigendommelijke, dat van oudsher de voedsterplaats is geweest voor de Hollandsche Schilderschool. Uit mijne gesprekken met Martens, maar vooral uit zijn werk in het begin van zijn terugkeer naar het vaderland, kon ik den invloed van zijn verblijf in Parijs ten duidelijkste bespeuren. Hij heeft er thans nog alleen het goede van overgehouden: zijn aangename, beschaafde manieren, het zeer gedistingeerde in zijn optreden dat hupschheid en vriendelijkheid niet uitsluit, zijn sierlijke,Krijtkrabbel.
correcte uitspraak van de Fransche taal en zijn relaties met de buitenlandsche kunstwereld, die dikwijls aan zijn kunstbroeders in Nederland ten goede zijn gekomen, wanneer hij onze school op tentoonstellingen in het buitenland vertegenwoordigde. Ook is er nog wat anders van den vroegeren Parijzenaar in hem overgebleven. Als colorist is hij in de acht jaren, sedert hij tot ons teruggekeerd is, op en top Hollander geworden. Maar wanneer hij een portret schildert, komt de kunstenaar weer boven, die de beste kanten van de beroemde Parijsche artisten in dat genre bestudeerd en in zich heeft opgenomen. De sierlijkheid in de pose van zijn sujet, de mooie lijnen van de figuur, de gratie van beweging, de harmonie tusschen licht en donker zijn in hooge mate Martens' karakteristieke eigenschappen als portretschilder. Ik ken van hem een zeer voornaam kunstwerk van dien aard: de beeltenis eener jonge schoone vrouw in avondtoilet, in ongedwongen elegante houding zittend aan een tafel. Haar kleed is puur, wit satijn van een onvergelijkelijk schoone stofuitdrukking. De matte zilverglans verhoogt de blanke teinte van kopje en armen en gaat verrukkelijk samen met het bont van den mantel en den fraai gekozen fond. Al die details zijn meesterlijk opgevoerd en toch trekken zij slechts bescheiden de aandacht, want boven alles domineert de zachte lieftallige uitdrukking van het fijn besneden gelaat met de innemend vriendelijke oogen en het blanke incarnaat. Dat portret is een wonder van zachte, teedere en toch zoo krachtig uitgesproken harmoniën. Martens schilderde dit portret, toen hij nog te Parijs woonde. Hij had zich | |
[pagina 111]
| |
toen neergezet in een echt landelijk huisje te Nanterre in de buurt van St. Germain en Marly. De jaren, die achter hem lagen, waren jaren van stoeren arbeid geweest. Na heel wat vruchtelooze pogingen had hij het geluk gehad zijn eerste schilderij te verkoopen aan den heer Albert Goupil, wiens huis zoo'n belangrijk aandeel had in de verspreiding der reputatie van de Hollandsche kunst door gansch de beschaafde wereld. Ik kan mij nog levendig voorstellen - zeide Martens mij - wat dat eerste succes-werk voorstelde. Mijn model was een aardig buurmeisje in een wit kleedje met witten hoed, dat coquet uitkwam tegen een blauwen fond. Ik had een bloemenmeisje van haar gemaakt, althans ik weet nog wel, dat er bloemen in haar schoot lagen. Aangemoedigd door dat succes heb ik een poos in dat genre voortgewerkt. Maar - zoo viel ik hem in de rede - dan herinner ik mij uit dien tijd een allercharmantst genre-schilderij van dien aard. 't Is of ik het nog zie hangen, op de Driejaarlijksche in Den Haag, in de achterzaal links. HetKrijtkrabbel.
coloriet trok dadelijk de algemeene aandacht. Rose was de hoofdtoon van het Parijsche dametje in haar boudoir, in een kleedje van die nuance. Maar er waren nog andere mooie kleuren in dat fantaisie-portret, in 't fraaie incarnaat van 't vleesch van handjes en gelaat en vooral in den warmen fond. Ja, van dat schilderij heb ik veel pleizier gehad, dat behoort thans tot de collectie van den heer Mr. J.G. Patijn, toen president van de tentoonstellingscommissie, die het eenige dagen na de opening van mij kocht. Tusschen het schilderij van Albert Goupil en dat van mr. Patijn lag een wereld van hard werken. Martens heeft altijd veel neiging gehad voor het groote decoratieve genre, opgewekt door vele voorbeelden van schilders van naam als Puvis de Chavannes, Besnard, e.a. Groote composities trokken hem zeer aan. In 't Louvre had hij verscheidene copiën gemaakt naar de Italianen. Naar Botticelli hangt er op zijn atelier nog een compositie van levensgroote figuren. En zoo heeft hij ook in zijn Parijsche periode van tijd tot tijd, tot afwisseling van zijn portretten en kleinere genrestukken, het hart kunnen ophalen aan groot figurenwerk, waarvoor een reis naar Italië hem ook in geestdrift had doen ontvlammen. Gedurende een zijner vacantie-reisjes naar Holland, schilderde hij in het huis van den heer Van Gijn te Dordrecht een geheel decor, plafond en wanden, voor een eetkamer, dat hem prettig afging. Ook maakte hij de panorama-manie mede, hoewel in den na-bloeitijd, toen de groote attractie en de groote pecuniaire voordeelen, die de Detailles en de Philippotaux er mee gemaakt hadden, van de panorama's reeds af waren. Op | |
[pagina 112]
| |
aanzoek van een Hollandsche Maatschappij, die te Kopenhagen een panoramagebouw exploiteerde, toog hij daarheen om de restauratie op zich te nemen van het panorama voorstellende den ondergang van Pompeji, door Castellani, waarvan de eene helft slecht geschilderd was en veel geleden had. Hij sloeg zich daar dapper door heen, hoe vreemd het werk ook voor hem was. Een paar jaar later, in 1886, werd hem weer uit Amsterdam een dergelijke opdracht gedaan, thans voor een geheel nieuw panorama, dat hij in de hoofdstad begon en later te Kopenhagen voltooide. Aan dat panorama was zijn medewerker Ferd. Oldewelt. Het stelde voor den laatsten dag der Commune of de inneming van Parijs door de troepen van Versailles. Martens had voor dit reusachtige werk uitgebreide studies gemaakt van af de Buttes Chaumont, waar hij een koffiehuishouder aantrof, die hem omtrent de evenementen, de positiën over en weer van vriend en vijand in alle details uitmuntend inlichtte, waarnaar hij zijn eerste schets ontwierp. Het was een harde arbeid en slechts een voorbijgaand, vluchtig succes. InKrijtkrabbel.
't volgende jaar, 1887, behaalde hij op de Parijsche tentoonstelling (den Salon in de Champs Elysées) zijn eersten schoonen lauwer. De jury vermeldde hem eervol wegens zijn portret van Mme Colonne, echtgenoote van den bekenden concert-dirigent, zelve cantatrice van naam die vele élèves vormde. Dat portret, waarin pose en gelaatsexpressie allergelukkigst waren, trok toen zeer de aandacht. Het was meer dan een gewone aanmoediging voor den jongen schilder, want de Hollanders mogen met hun school in menig opzicht die van andere natiën overtreffen, in 't portret hebben de Fransche artisten een hoogte bereikt, die hun door de Nederlandsche schilders zeker niet betwist zal worden. Wanneer een Hollandsch artist een portret maakt dat in Parijs de aandacht trekt, dan kan men gerust zijn dat het goede qualiteiten bevat. Aan Martens begon toen het succes toe te lachen, maar tegelijk deed ook het heimwee naar het land zijner kunstbroeders zich steeds krachtiger gevoelen. In de 11 jaren die hij te Parijs doorbracht, was hij meermalen naar Nederland overgekomen om er portretten te schilderen en studies te maken. Op een van die reizen leerde hij te Leiden zijn echtgenoote kennen en was niet lang daarna met het hooger beschreven portret zijner vrouw en met de beeltenis van den bekenden landgenoot te Parijs, den heer Wunderly, schitterend vertegenwoordigd in de Hollandsche afdeeling van de Beaux-Arts der wereldtentoonstelling van 1889. Van dien tijd dagteekenen ook zijn officieele relaties met de Neder- | |
[pagina *29]
| |
‘Portret van H.M. de Koningin-Moeder’ naar een schilderij eigendom van H.M. de Koningin.
| |
[pagina 113]
| |
landsche Kunst. Het vertrouwen zijner kunstbroeders riep hem in 1888 om als gedelegeerd commissaris de belangen van de kunst van zijn land op gemelde tentoonstelling te behartigen. Het bleek al spoedig dat die belangen hem uitnemend waren toevertrouwd. Naar men zich herinneren zal, was nu 11 jaren geleden de Hollandsche afdeeling te Parijs een beslist succes. Voor een goed deel was dit aan de onvermoeide pogingen van Martens te danken, en toen de jury, waarvan Ad. Artz de vice-president en Martens lid was, aan
De Weduwe, schilderij in het bezit van den heer C. te Venetië.
't werk toog, ontving onze afdeeling een ruim aandeel der bekroningen. Of deze erkenning van de qualiteiten der Hollandsche school den Franschen artisten nu wel zoo van harte afging, mag betwijfeld worden, maar de publieke opinie was haar te machtig. Over 't algemeen zijn de Franschen geen onbepaalde bewonderaars van de Hollandsche, trouwens van geen enkele andere vreemde kunst. Meissonier kwam er tegenover Martens rond voor uit, dat hij het werk van onze figuurschilders slecht gebouwd vond. Een superieur schilderij van Alb. Neuhuys b.v. liep hij bijna onverschillig voorbij. Te midden van deze niet al te sympathieke elementen was Martens juist op zijn plaats om het goed recht van de Hollandsche kunst in zijn sierlijk Fransch met warmte te bepleiten. Aan hem en aan Artz was die taak best opgedragen. De Fransche regeering zette er het zegel op, door Martens te benoemen tot ridder in de orde van 't Legioen van Eer. Hij woonde in Parijs nu nog den strijd tusschen de Bouguereau-isten en Meissonieristen bij, die eindigde met de splitsing der artisten in twee groepen, die van de Champs Elysées, de zoogen. officieele kunst met Bouguereau aan de spits, en de secessionisten of Société Nationale, die sedert haar Salon op het Champs de Mars bleef houden. Na zich, met andere landgenooten, bij deze laatste te hebben aangesloten, trok Martens in 1891 voor goed naar Holland, waar hij zich metterwoon in Den Haag vestigde. | |
[pagina 114]
| |
Zijn werk kende men hier reeds lang. Het juffertje van Mr. Patijn en de dame in 't wit satijn hadden hem hier in de schatting der kunstvrienden goed gedaan. Maar Martens begreep al ras, dat hij eigenlijk weer van meet aan moest gaan studeeren. De Parijsche lucht, al had hij er al veel buiten te Nanterre in geleefd, was zoo geheel anders dan die van Holland. De voorwerpen leken hem zoo ontzaggelijk veel mooier in dien rijkdom van atmospherische tinten en vooral de bevolking van het platteland bood met die omgeving zoo'n heerlijke harmonie. Naar Elspeet en Nunspeet trok hij in den nazomer en schilderde daar zonnige tuintjes en gemoedelijke plekjes grond, waar kinderen spelen en boeren en boerinnen aan den arbeid zijn. De teekenaar en smaakvolle
Speelmakkers, schilderij in het bezit der firma Boussod Valadon & Co. te 's Gravenhage.
compositeur kwam daar eerst goed tot zijn recht. Men verbeelde zich toch niet, dat die leuke gevalletjes, die Martens pleegt te schilderen, den schilder zoo maar opwachten en blijven poseeren zoo lang tot de studie voltooid is. Daar is heel wat geduld en overleg, studie en talent voor noodig om die landelijke modellen onder zijn bereik te krijgen in den stand zooals de schilder het wenscht. De figuurschilders gaan tegenwoordig gansch anders te werk dan hun voorgangers een vijftig jaar geleden. Er waren toen bijvoorbeeld in Den Haag veel meer modellen, die van het poseeren in de schilderateliers hun beroep maakten. Was er geen levend model in het atelier, dan stond daar toch | |
[pagina 115]
| |
altijd een ledepop of mannequin, waarnaar de figuren in de romantische interieurs van die dagen geschilderd werden. Het genre van die dagen, veeltijds dametjes in satijnen kleedjes of ridders in mooie pakjes, bracht dat zoo mee. Van het levend model werd dan een uitvoerige studie met potlood gemaakt naar de plooien van een satijnen kleed, en den volgenden dag werd het mannequin het kleed aangetrokken en volgens de teekening plooitje voor plooitje zoo geschikt dat de japon op 't laatst stond om naar te schilderen. Had een kunstbroeder een fraai stuk zijde of fluweel in zijn bezit, dan werd dit wel eens uitgeleend aan een confrater, en zoo kwamen dezelfde knappeAardappelrooien.
modellen en mooie kleedjes dikwijls op verschillende interieurs voor. In den tijd van Huib van Hove leefde hier een beroemd model, een jonge vrouw, Kee Keizer genaamd, die zoowel om haar knap, rijzig figuur en fijn gezichtje als om haar geschiktheid voor poseeren algemeen op de ateliers der Haagsche figuurschilders gezocht was. Zij was gewoonlijk de geheele week bezet, evenals zeker mooi rokje, dat aan een bekend Haagsch artist toebehoorde van atelier naar atelier verhuisde. Men kon het model en het rokje dezer dagen in Pulchri nog bewonderen op een groot interieur van Huib van Hove in de veiling Van Vloten. 't Is misschien te betreuren, dat die kunst thans voor goed in de ban is gedaan, in zoover zij aan correctheid niet te wenschen overliet, terwijl de schaduwzijde van de tegenwoordige opvatting, die de interieure modellen uit de ateliers heeft verwijderd, in 't geheel niet valt te miskennen. Maar de | |
[pagina 116]
| |
serieuse, wezenlijk knappe beoefenaar van het plein air schilderen heeft veel onwaars en onechts gebannen en de waarachtige kunst een groote schrede vooruit gebracht. Martens vertelde mij, dat hij zelden een portret onder gunstiger omstandighedenBinnenhuis te Nunspeet
had geschilderd dan dat van H.M. de Koningin op een zomerschen dag in de volle zonnige buitenlucht van het lustoord Soestdijk. De taak was natuurlijk oneindig moeielijker dan een portret binnenskamers, want het verschil in schakeeringen van het licht op het gelaat en langs de figuur is niet te | |
[pagina 117]
| |
beschrijven. Alles werkte dien dag samen: een mooie dagtoon, een uitgezocht plekje in het park, en tegen den achtergrond van hoog opgaand geboomte de slanke, bevallige figuur van Hare Majesteit in een ongedwongen, bevallige houding. Het succes van deze bekoorlijke beeltenis is zoo levendig in de herinnering van alle landgenooten, dat ik er niet verder over zal uitwijden. Alleen nog deze eigenaardige bijzonderheid, dat velen bij 't eerste aanschouwen van de reproductie naar het schilderij, getroffen waren door dat beeld der bevalligheid, dat zij voor een fantasie hielden, en eerst daarna hun aandacht zich vestigde op de treffende gelijkenis van het kopje, waarin zij onze Koningin herkenden. Martens' portret van de Koningin in 't schoone park van Soestdijk en dat van zijn echtgenoote in de wit satijnen robe behooren in het portret-genre tot zijne schoonste veroveringen. Op zijn hoog en ruim atelier aan de LaanKrijtstudie (Elspeet).
van Meerdervoort hangt dat mooie vrouweportret naast een andere, even kapitale en levensgroote beeltenis van Mevrouw Martens, eenige jaren later geschilderd en in 1895 op de tentoonstelling van Berlijn met de gouden medalje bekroond. Het maakte een jaar te voren deel uit van een groepen-tentoonstelling in Pulchri Studio, waar de critiek er zich zeer gunstig over uitliet. Van vroegere bezoeken aan zijn atelier herinner ik mij twee uitmuntend geslaagde levensgroote beeltenissen van den heer en mevrouw Ruys de Beerenbrouck te Maastricht, een portret van mevrouw de Stuers, een levensgroot beeld te voeten uit van wijlen Z.M. Koning Willem III, door Martens geschilderd op bestelling van H.M. de Koningin Regentes en door H.M. bestemd voor het Koninklijk paleis ‘Het Loo’, en het naar Batavia vertrokken schoone portret van H.M. Koningin Wilhelmina in galagewaad, dat in Insulinde's hoofdstad in het gouvernementspaleis hangt, na eerst hier in Pulchri eenige dagen tentoongesteld te zijn geweest. Ook dit portret werd zeer geprezen om de smaakvolle schildering van het mooie kopje en de armen, den juisten lichtval over de figuur, de beweging van gratie en majesteit en de knappe, gedistingeerde schildering der stoffen van het op de wit marmeren trappen in rijke plooien neerhangende staatsiegewaad. Een tikje voorname chic, naast al zijn overige degelijke qualiteiten, komt bij den portretschilder Martens altijd om den hoek kijken. | |
[pagina 118]
| |
Zijn boerenvrouwtjes van Nunspeet zijn juist het tegendeel van chic, en contrasteeren in hun rustieken eenvoud eigenaardig met Marten's creatiën van heeren en dames van gelijke bewegingen als hij. Op de officieele relatiën van Martens met de Nederlandsche kunst en hare beoefenaars moet ik nog even terugkomen. Een reeks van vijf jaren was hijStudie aan ‘de Zoom’ te Nunspeet.
de volijverige secretaris van het genootschap Pulchri Studio en werkte al dien tijd met zijn vriend H.W. Mesdag aan den bloei van dat gezelschap, dat aan zijn belangstelling en initiatief veel te danken heeft. Naar zijn denkbeeld werden de zeer geslaagde groepententoonstellingen gehouden, die voor Pulchri een groot succes waren. Van collective tentoonstellingen in groote kunst- | |
[pagina 119]
| |
centra buiten Nederland was hij gedurende zijn secretariaat de krachtige motor, en toen in 1894 te Antwerpen de Internationale tentoonstelling zou gehouden worden, benoemde de Regeering hem tot Rijkscommissaris. Dat hij ook toen de belangen van de Nederlandsche kunst uitstekend wist te behartigen. bewees na afloop de onderscheiding hem te beurt gevallen door zijn benoeming in de orde van den Nederlandschen Leeuw. Bij alle groote qualiteiten van de Nederlandsche schilderschool lijdt zij niet aan overmaat van fijnen smaak. Dezen bezit Martens, dank zij zijn natuur en zijn Parijsche periode, in bijzondere mate, wat men ook veeltijds waardeert in zijn schoone aquarellen. Moge hij die deugd in zijn werk nog lang ten toon spreiden tot meerdere glorie van de Nederlandsche kunst. | |
[pagina 120]
| |
|