Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 3
(1899)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 223]
| |
[pagina 225]
| |
W.C. Nakken.Onze vermaarde landschapschilder Gabriël - aan wiens werk men waarlijk niet zou zeggen dat hij 5 Juli 1898 al 70-jarig jubilaris is geweest - vertelde mij eens op zijn eigenaardig teekenachtigen trant, dat men 't glad mis heeft, meenende dat elk landschapschilder het groen der weilanden weer met een andere nuance ziet. En het bleeke groen van Van Borselen dan, wat is dat geheel anders dan het groen van Stortenbeker, Roelofs of Bakhuyzen! O, wat dat betreft, dan moet ge maar eens goed opletten, hoe in ieder gewest van ons land het platteland er geheel anders uitziet; niet alleen het weiland heeft een andere tint, maar de koeien zijn anders gebouwd, ja de menschen hebben als 't ware het karakter aangenomen van den grond waarop zij zijn geboren en getogen. Dat is zoo sterk, dat toen ik met Roelofs nog in Brussel woonde en wij in 't mooie gedeelte van het seizoen naar Holland plachten te gaan om studies te maken, Roelofs wanneer hij thuis kwam, mij niet behoefde te zeggen waar hij geweest was. Ik zag het aan zijn werk en één voor één noemde ik hem de plekjes van ons vaderland, waar hij op zijn studietocht van het land en de bewoners schetsen had gemaakt. Van daar dan ook die groote verscheidenheid in het werk van sommige landschapschilders, die nu hier en dan daar en overal ons land schilderen, terwijl van anderen het werk niet vrij van eentonigheid is. Toen ik de uitnoodiging ontving om 't een en ander van Willem Carel Nakken te vertellen, kwam mij dit gesprek met Gabriël te binnen. Immers onze vriend Nakken - laat mij hem onzen vriend noemen, want welk vaderlandsch schilder is meer populair onder de getrouwe bezoekers van tentoonstellingen, kunstbeschouwingen en middenramen, of het moest Eerelman zijn - onze vriend Nakken dan heeft ook iets geheel eigendommelijks in zijn werk, dat vooral in de kleur zit, en hij weet alleen de klip der eentonigheid op waarlijk zeer artistieke manier te omzeilen door zijne steeds nieuwe onderwerpen. Nakken zal men niet licht betrappen op het meermalen schilderen van een | |
[pagina 226]
| |
zelfde geval hoe verleidelijk ook. Trouwens iemand die in zijn leven vijftien maal naar Normandië is geweest - niet voor zijn pleizier, o neen, maar om hard, zeer hard en con amore te werken - die herhaalde studiereizen gemaakt heeft naar Limburg, dat Hollandsch Normandië, die bovendien geen enkel plekje van ons rijk gezegend landje onbezocht liet, zoo iemand heeft eigenlijk aan dit leven te kort om al zijne indrukken op het doek te brengen. Wanneer Nakken al zijne studiën wilde exposeeren of duurzaam om zich heen hangen, zou hij wel een atelier mogen huren met een wandvlakte als het Gebouw voor K. en W. in Den Haag. Hij heeft ze nu zorgvuldig in nette schilderkisten geborgen, die reeksen van kostelijke plankjes, of in rijen portefeuilles de knappe krabbels en teekeningen met potlood, krijt of sepia. Ze dagteekenen reeds van heel lang geleden, zijn eerstelingen op de gladde baan, waarin men den artist ziet groeien en zich ontwikkelen. Van paarden ziet men nog weinig op deze eerste proeven, maar zoo veel te meer van het landschap en vee, waarin Nakken zich tusschen de jaren 1851 en '55 duchtig oefende. Aan dat serieus studeeren naar de natuur
Schuur bij Antwerpen (naar eene teekening).
heeft hij het dan ook te danken, dat hij vóór alles een goed landschapschilder is geworden. Voorzeker zijn reputatie verkreeg Nakken na zijn Normandische en Limburgsche reizen, toen hij zijn zwaar gebouwde, grofgeschonkte paarden met hun glanzige huiden begon te schilderen, maar denk die paarden weg van zijn schilderijen en teekeningen, en er blijft nog een zeer goed landschap over. Eerst waren het de studiën in ons land die zijn oog en hand vormden en zijn smaak ontwikkelden. Op zijn eerste teekenproeven ziet men bij voorkeur den jongen Nakken uitvoerige studies maken naar ruïnen van kasteelen en kloostergangen, die voor een goed deel nu verdwenen zijn, studies die uitmuntende bouwstoffen zouden opleveren voór een geïllustreerde geschiedenis onzer oude monumenten. De bezoeker van de reeks architectonische kunstbeschouwingen, door den rijksbouwmeester C.H. Peters vóór een paar jaren in Pulchri Studio gegeven, zal daar menig blad van Nakken hebben opgemerkt, dat naast de pittoreske schetsen van Bosboom, de Haas Hemken, Klinkenberg en J.G. Smits als een vroolijke noot uitkwam tegen den rechtvaardigen achtergrond van de eigenlijk bouwkunstige teekeningen. Als knaap van 18 jaar teekende Nakken reeds met krijt en sapverf naar de natuur met die schroomvallige zekerheid, die geen grassprietje, geen splintertje verweerd hout of roestigen spijker oversloeg. Merkwaardig is | |
[pagina 227]
| |
o.a. een teekening in kleur van een vischwater met vischbun in den omtrek van Zwammerdam. De 16-jarige Nakken had toen nauwelijks een jaar geleden met zijn vrienden Julius Bakhuyzen en S. van Witsen de schoolbanken vaarwel gezegd en was bezig zijn eerste teekenonderricht te ontvangen van den Haagschen leeraar A.F. Dona. De lust om naar de natuur te teekenen zat er dus al vroeg in. Natuurlijk is die studie van het aardige geval bij Zwammerdam nog onbeholpen, maar er spreekt een naieve oprechtheid uit, een ernstige doorzettende wil en een naarstig streven, die Nakken later in al zijn werk ten toon spreidde. Van omstreeks dien tijd dagteekent ook een uitvoerige teekening van polderjongenskeeten in den Haarlemmermeer, waarop letterlijk elk strootje van de ruwe daken met zijn lichtglanzen staat afgebeeld. En zoo bladerde ik verder in die oude portefeuilles en kreeg curieuse bladen in handen van de ruïnen
Paardenstal bij Parijs, naar eene studie in sepia.
van Brederode en Eik-en-Duinen, van het kasteel Doornenburg (Betuwe) en de Ockenburg, van de nu afgebroken Wiemelpoort te Nijmegen, en Utrecht's ouden kloostergang, van een oud huisje te Rijswijk en van een geheele reeks studies naar de overblijfselen van het huis ter Haer, die thans plaats gemaakt hebben voor het bouwgewrocht van Dr. Cuypers, het nieuwe kasteel van Haarsuylen: allen eerbiedwaardige overblijfselen van een roemrijk verleden in de nationale bouwkunst, maar evenzeer schitterende getuigschriften voor den ernstigen kunstenaar Nakken. De persoonlijkheid van Nakken heeft er ook veel toe bijgedragen om hem met zekerheid zijn weg te doen vinden. Aan uiterlijk vertoon heeft hij nooit gedaan en van reclame is hij altijd wars geweest; dat lag nu eenmaal niet in | |
[pagina 228]
| |
zijn natuur. Maar hij heeft een andere kunst beoefend, de kunst om zijn tijd te besteden. Hij werkte veel, maar hield toch altijd nog tijd genoeg over voor zijn geliefd genootschap Pulchri Studio, dat hem onder zijne beproefde en trouwe leden telt. In zijn atelier hangt meer werk van andere artisten dan van het zijne. Van zijn vriend Sadée, met wien Nakken in 1857 zijn eerste belangrijke studiereis maakte naar Antwerpen en Brussel, ziet men hier een strand met gevoelig geteekende figuren in zilvergrijzen dagtoon; daar vlak tegenover mooi geschilderde paarden van Verschuur Sr. en Jr.; een knap geborsteld manskopje van S. van Witsen; een gloedvol schilderij, vol pit en kracht van Bakhuyzen; een knap stilleven van mej. Kerling; studies van Koelman, de Vogel, het strand te Trouville van
Naar een schetsje in potlood.
zijn vriend, den Franschen schilder Eug. Boudin, en zoo meer. Maar toch springen hier en daar naar voren eenige beduidende werken van den bewonerartist. Naast den schoorsteen zag ik eenige studies - zeker meer dan 30 jaar oud - van brokken pittoresk landschap in de ci-devant omstreken van Den Haag, grond- en luchtstudies van een bewonderenswaardig achevé en rijpheid van kleur. Oude Hagenaars, die zich nog eens in de souvenirs hunner jeugd willen vermeien, kunnen niet beter doen dan een bezoek brengen aan het atelier-Nakken om er de mooie plekjes Haagsche natuur te zien, die thans ingenomen zijn door eindelooze huizenreeksen.
* * *
Het zal den lezer misschien nu meer interesseeren, dan wanneer wij daarmee direct als met de deur in 't huis waren gevallen, eenige bijzonderheden uit het leven van Nakken te vernemen, voor zoover zij er namelijk toe kunnen bijdragen hem als kunstenaar te schetsen. Nakken werd den 9n April 1835 te 's-Gravenhage geboren. Hij, of liever zijne ouders, maakten een gelukkige uitzondering op den regel, dat artisten uit zijn tijd gewoonlijk door prozaïsche vaders en moeders gedwarsboomd werden in hun jeugdig kunstenaarsvuur. Hier was van tegenwerking geen spoor. De jonge Nakken kon naar hartelust teekenen en studeeren en heeft van die gelegenheid dan ook een onbelemmerd gebruik gemaakt. Op de Haagsche teekenacademie, waar men in die dagen in 't teekenen naar het naakt en in de anatomie als recruten gedrild en geperfectioneerd werd, behaalde hij zijne eerste bescheiden lauweren in den vorm van medaljes, o.a. in 1858 de hoogste onderscheiding voor anatomie en 't schilderen naar 't naakt model. | |
[pagina 229]
| |
Geen wonder, dat Nakken's figuren zoo juist van verhoudingen en zoo goed in het landschap geschilderd zijn. Van schilderijtjes maken en meêdoen op de tentoonstellingen was in die dagen nog zoo vroeg geen sprake. De academische studiën werden afgewisseld met tochtjes in binnen- en buitenland, waar de natuur leermeesteres was en de eerste beginselen van 't plein-air schilderen, al was het aanvankelijk alleen met krijt of potlood en eerst later met penseel, door den jongen artist in den dop gekweekt werden. De jonge Hollandsche schilders van die dagen waren even goed ‘plainairisten’ als de later geruchtmakende school van dien naam, wier adepten zich daarvan als een beweerde nieuwigheid, het monopolie aanmatigden. Nakken begon daarmeê reeds in 1860 op zijn eersten buitenlandschen tocht met zijn academievriend Ph. Sadée, die als Haagsch academicus ook een eerste viool speelde onder
Oud dorpsgezicht in Rijswijk (Z.H.), naar eene studie in sepia.
de teekenaars van professie. In en om Antwerpen verzamelde Nakken studies, evenals in de volgende zomers in de Belgische Ardennen, waar hij òf alleen met zijn schetsboeken heentoog óf in gezelschap van J.B. Tom, de Bloeme en van Borselen. Op aanraden van den bekwamen zeeschilder W.A. van Deventer, die in 1852 in Etretat was geweest, bezocht Nakken in 1867 voor 't eerst Normandië. Die eerste verkenningstocht was nu juist niet een van de voorspoedigste. Gelijk het een schilder betaamt, had hij de mooie zeereis gekozen per stoomboot van Rotterdam naar Hâvre, zooals hij ook later meermalen deed op zijn veelvuldige reizen naar Normandië. In 't mooie seizoen | |
[pagina 230]
| |
Paardenstal, naar eene studie.
vertrokken - half Juli - was men al in 't begin van de reis door een heuschen storm overvallen, die zoo lang aanhield, dat de kapitein - op eigen veiligheid mitsgaders die zijner equipage bedacht - zich verplicht zag Goerêe aan te doen, waar men zoo lang bleef liggen, dat de proviand op raakte en een deel der bemanning aan land werd gezonden om inkoopen te doen. Gelukkig was Goerêe in die dagen reeds bewoond. Na verloop van zes dagen kwam men eindelijk te Hâvre aan, maar Nakken had zich dien tijd ten nutte gemaakt door sprekend gelijkende portretten te maken van den kapitein, den 1sten stuurman, den ouden loods en den hofmeester. Nog jaren lang hebben die portretten in de kajuit van de Rotterdamsche boot op Hâvre gehangen en Nakken was altijd een welkome gast op die boot. Na verloop van tijd kende hij Normandië even goed als zijn vaderland en knoopte er vele vriendschapsbanden aan in de gulle en gastvrije plaatsen van de departementen Calvados, Seine Inférieure en Eure. En hoe hij land en volk bestudeerde, hebben zijne schilderijen bewezen, die in den loop der zeventiger en tachtiger jaren op de tentoonstellingen prijkten en altijd gretige koopers vonden. Maar vooral is mij het serieuse werken van Nakken gebleken uit zijn geschilderde studies, die hij van zijn reizen in Normandië in zijn atelier bewaart. Op de markten en bij paardenkoopers te Chartres bestudeerde hij de stoere boulonnais en percherons, met hun mooie glanzende huid en welgevulde vormen, maar hij schilderde er tevens het landschap met het oog en het Normandische marktwagen, naar eene potloodteekening.
gevoelige waarnemingsvermogen van een Hollandschen landschapschilder van het echte soort. Er zijn daar studies bij zoo mooi van toon en stemming als een Fransch paysagist van den eersten rang ze van zijn eigen land niet voortreffelijker kan afbeelden. Ik zag onder al die plankjes een paneeltje, waarop met geestigen, raken toets het gewoel van een drukken marktdag in den omtrek van Chartres is afgebeeld. De kooplieden in hun kleurige kleedij, het zonnige van den heeten Julidag, de levendigheid van het schreeuwerig-drukke tafereel vormen samen een meesterstukje van gevoelige waarneming en vaardige techniek. | |
[pagina 231]
| |
Op een ander plankje een boerenerf met schuur of afdak, waaronder de paarden en ezels met hunne kleurige tuigen eene rustplaats vinden. De felle zon daarbuiten en de koele schaduwen in de schuur zijn van eene zeer fijn gevoelde observatie. Nog andere studies herinner ik mij: de uiterwaarden of prés salés van Harfleur; de paardenmarkt te St. Gilles bij Pont Audemer, eene echt ouderwetsche markt, waar men van alles kan koopen, tot klêeren en schoenen, zijn vleesch laat braden en zijn kin scheren; dan weer een reeks van studies voor zijne latere schilderijen, voor de bosschen van Saint Gatien met de houtdragende paarden; zijne uitspanningen op marktdagen te Beuzeville, Trouville, Tancarville, Harfleur, Bayeux, Ryes en andere plaatsen op het platte land van Normandië; zijn schetsen van den hooibouw aldaar en zijn menigvuldige typen van den Normandischen boer in zijn kleurige kleedij. In Honfleur, krijtteekening.
Nakken werd allengs zoo vertrouwd met de mooie streek en hare bewoners, dat hij op aanraden van den landschapschilder César de Cock zijn schilderijen en teekeningen direct naar de natuur begon en in zijn atelier voltooide. Vele waterverfteekeningen werden dan ook in Normandië door hem vervaardigd. Van de Fransche artisten, die hij in 't verrukkelijke Normandië leerde kennen, ondervond hij veel vriendschap van Eug. Boudin, wiens geestige toets in zijn Fransche en Hollandsche havens zoo zeer wordt gewaardeerd. Ook was hij niet de eenige Hollander, die in Normandië het hart ophaalde aan 't mooie paardenras. Tot tweemalen reisde hij er in gezelschap van den jongen Verschuur. Nakken had er ook menig avontuur, vooral tijdens zijn eerste reizen, toen men den Hollandschen schilder nog niet zoo goed kende. Kort na den oorlog | |
[pagina 232]
| |
(in 1871) gebeurde het dat hij, ijverig aan 't schilderen in den omtrek van een Normandische boerderij, met wantrouwende blikken werd aangekeken omdat men hem voor een Duitschen spion hield. Kort te voren had daar een Duitsch officier vertoefd, die het slechts aan de vlugheid van zijn paard had te danken dat hij het van alle kanten opzettend landvolk wist te ontkomen. Het toeval wilde dat onze Nakken veel op dien officier geleek. De maire van het dorp moest er bij te pas komen en de pas van den Hollander deed het overige. Het was, meen ik, te Beuzeville (Eure), dat dit avontuur plaats greep. In die dagen gebeurde het daar ook - zoo vertelde mij Nakken - dat een Fransche familie, uit den omtrek van Parijs daarheen gevlucht, door boeren was aangehouden en naar de gendarmerie gebracht, onder zeer zware verdenking. De menschen hadden nietDe schilder aan den arbeid bij Houthem, in Limburg, naar eene instantané.
anders gedaan dan een boerderij van meer dan één kant bekeken. 't Is overigens een goed en eenvoudig slag van volk waar Nakken op zijn studiereizen mêe omging. Op zekeren dag dat hij bij een uitspanning te Honfleur een studie teekende van een afgeleefd paard en dito kar, maakte hij een praatje met een oude boerin, die den schilder meewarig aankeek omdat hij zijn aandacht schonk aan zulk een ouden rommel, en hoofdschuddend met zekere hartelijkheid in haar toon, zei zij tot hem: ‘Mon Dieu, mon Dieu, comme on gagne sa vie!’
* * *
Niet alleen Normandië, ook Limburg heeft Nakken's naam als paarden en landschapschilder gemaakt. Trouwens in karakter van de bouwvelden en aanspanningen, zelfs hier en daar in den aard der bevolking hebben die beide streken veel gelijkenis. Geen schilderachtige boerderij, geen marktdag, geen oogstfeest liet Nakken daar onbezocht. Vooral in het pittoreske dorpje Kan bij Maastricht, dat hij in 1856 ontdekte, heeft hij ware vondsten gedaan. Natuurlijk was hij reeds als jongman van even 24 jaar in Oosterbeek, het dorado der schilders, vooral in die dagen; bezocht ook herhaaldelijk Amerongen en Renkum; maakte meermalen studiën te Calmpthout, Aarle-Rikstel en in het verrukkelijke Dinant, en bemerkte dan, in den Haag teruggekeerd, in het | |
[pagina *65]
| |
‘Aanspannen van Normandische hengsten’
naar een aquarel in het bezit van den Heer G.J.C. van Vollenhoven | |
[pagina 233]
| |
liefelijke Rijswijk, dat men niet altijd ver van huis behoeft te gaan om een artistieke goudmijn op te zoeken. Ik stip een en ander slechts aan ten bewijze alweer van mijn gezegde, dat Nakken zijn tijd wist uit te besteden. Want waar hij kwam, zag hij mooie gevallen, en hij zag ze secuur. Secuur zijn is een karaktertrek van hem, die zich paart aan de tweelingzuster dezer eigenschap, zekere schuchterheid. Het meest treft in Nakken deze plooi, waar men hem een oordeel vraagt over anderen. Daar komt hij niet zoo dadelijk meê voor den dag, maar als hij het doet, geeft hij ook zijn bewijsgronden. Ik herinner mij hem eens ontmoet te hebben op een van die tentoonstellingen waar allerlei neo's aan den wand hingen: schilderijen met ingevulde contours,Rustend ploegspan onder appelboomen (Normandie), eigendom van den Heer Mr. C.C. Dutilh te Rotterdam.
De schets voor dit schilderij (kleinere afmeting) tot schilderij afgemaakt, in 1897 ter Tent. van het werk der leden van Pulchri Studio aangekocht door H.M. de Koningin. uitgestulpte juffrouwen, nachtelijke zomerlandschappen, symbolische voorstellingen waarvan de vervaardigers evenmin iets begrepen als de kijkers. Enfin, ik zag Nakken en het trok mijne aandacht dat hij in zijn eentje allerbedenkelijkste gezichten trok. Natuurlijk dacht ik: nu, diens oordeel zal niet malsch zijn. Aanvankelijk keek ik dan ook vreemd op, toen hij mij op werkelijk mooie dingen wees in die pogingen om zich te uiten en mij een lesje gaf in de critiek. Maar al voortpratende, kwamen de ‘maar’s opzetten en het eind van het interessante gesprek was de bevestiging van den gulden regel, dat men om iets te kunnen, het moet geleerd hebben. Nakken stamt nog uit den tijd toen die regel in de schilderswereld voor Grondwet gold. Na goed en degelijk onderwijs genoten te hebben, na veel, | |
[pagina 234]
| |
heel veel geblokt en gewerkt te hebben, eerst in de klasse, later in de natuur, zijn al zijn tijdgenooten, die niet van aanleg ontbloot waren, er gekomen en vele zijn bovendien beroemde kunstenaars geworden. Toen Nakken op 20-jarigen leeftijd zijn eerste schilderijtje, ‘Het rustende ploegspan’, op de Zwolsche tentoonstelling van 1855 inzond, verkocht hij het dadelijk aan een particulier. Het volgend jaar had hij zijn tweede succes op de tentoonstelling te Rotterdam, waar hij een grooter schilderij (zijn tweede), paarden, die in een stal gevoederd worden, aan den heer S.B. Madry verkocht. Ik noem dien naam, omdat die Rotterdamsche kunstvriend een der eerste was die het degelijke werk van Nakken opmerkte. Zijn eerste portretten van paarden schilderde hij voor de heeren Mr. L.P. Op den Hooff en Madry. Sedert werd hij door paardenliefhebbers meermalen aangezocht om schoone exemplaren van ‘la plus noble conquête de l'homme’ op het doek te brengen of geheele equipages te schilderen. In de familie van wijlen jhr. Hugo Gevers bewaart men onderscheidene portretten van paarden en honden van Nakken. Een van zijn eerste teekeningen was naar een jachthond van Mr. J. Visser, die met dat werk zijn geheele leven hoogelijk ingenomen bleef en aan Nakken nu onlangs nog een schilderij bestelde. Zoo treft men ook in de nalatenschap van wijlen jhr. W.A. baron de Constant Rebeque, van Nakken portretten aan van schoone raspaarden, equipages en honden. Veel tot Nakken's succes heeft ook meêgewerkt het Huis Goupil, waarvoor hij vele teekeningen en onderscheidene schilderijen maakte. Particuliere verzamelaars lieten geen tentoonstelling voorbijgaan, zonder iets van Nakken te koopen. Zijne eerste schilderijen uit Normandië dagteekenen uit 1868 en '69. De beide vorige jaren had hij succes gehad met schilderijen, in de omstreken van Dinant vervaardigd, en wel op de tentoonstellingen van Rotterdam en van Bremen. Zijn eerste Normandiërs werden geëxposeerd ter 3-jaarlijksche tentoonstellingen te Amsterdam en te 's Gravenhage. Zijn eerste ‘Korenbouw in Normandië’ werd eigendom van wijlen den heer Ravestein, het tweede, paarden en figuren bij een kar, die met zware steenblokken uit een groeve wordt opgeladen, ging over in de collectie van nu wijlen Jhr. Th.L. Gevers Deynoot. Na het overlijden van Jhr. Gevers werd dit schilderij met andere kunstwerken uit zijn nalatenschap aan het Museum Boymans vermaakt. Teyler's verzameling heeft van dit onderwerp van Nakken een groote waterverfteekening, die aangekocht werd uit Pulchri's circuleerende portefeuille. Op dezelfde Haagsche tentoonstelling van 1869 hing van Nakken een Normandische boerin, te paard van de markt terugkeerend door een landschap: landweg aan den mond der Seine. Ook dit werk vond dadelijk een eigenaar, den heer Bingham te Utrecht. Voor Nakken brak thans een zeer vruchtbare tijd aan. Slechts enkele van zijne voornaamste en belangrijkste werken mogen hier gememoreerd worden. Van het schilderij in 1871 door hem te Arnhem geëxposeerd, ‘Bij de steengroeve, omstreken van Parijs’, maak ik melding, omdat ik daarvan zulk een | |
[pagina 235]
| |
Houtdragende paarden in de bosschen van Saint Gatien, naar eene waterverfteekening in het bezit van den Heer P.J. van der Burgh te 's Gravenhage.
| |
[pagina 236]
| |
voortreffelijke studie op zijn atelier zag. In het volgend jaar ontving Nakken zijne eerste belangrijke onderscheiding, de gouden stedelijke medailje op de Haagsche driejaarlijksche, voor zijn schilderij ‘Uitspanning op marktdag te Beuzeville (Eure)’. Aangekocht voor de verloting, werd het later eigendom van Baron Schimmelpenninck van der Oye, Hr. Ms. Commissaris in Utrecht. De gouden aanmoedigings-medalje van wege Z.M. Koning Willem III werd in 1873 op de tentoonstelling van Arti et Amicitiae aan Nakken toegekend, naar aanleiding van zijn kapitaal schilderij ‘Houtdragende paarden in de bosschen van Saint Gatien’, dat thans deel uitmaakt van een particuliere collectie te Wageningen. In dat bekoorlijk aan den zoom van dicht hout gelegen plaatsje Saint Gatien, in Calvados, vertoefde hij meermalen, en vervaardigde er tal van studies en schetsen naar de schilderachtige paarden, die met het in de bosschenNormandische hengst, naar eene krijtschets.
gevelde en gekapte hout beladen worden, daar de gesteldheid van den grond belet dit op wagens te vervoeren. Een groot winterlandschap, gestoffeerd met paarden, die bij de hut in 't bosch gevoederd worden, vóór het vertrek naar de plaatsen, waar het hout geveld ligt, werd in 1876 op de Internationale tentoonstelling te Philadelphia bekroond, nadat het op de vóór-tentoonstelling in Arti aangekocht was door de commissie tot stichting eener verzameling moderne kunst te Amsterdam. Op diezelfde tentoonstelling in de Vereenigde Staten had Nakken een kleiner schilderij, ‘het maken van hooimijten in Normandië,’ dat het eigendom werd van een liefhebber te Philadelphia. Ook in Engeland werden vele schilderijen van Nakken geplaatst, o.a. in 1886 een kapitaal werk ‘paardenmarkt te St. Gilles bij Pont Audemer (Eure)’, | |
[pagina 237]
| |
door hem op de Internationale Tentoonstelling van dat jaar te Edinburgh ingezonden en door een liefhebber aldaar gekocht. Te Luik was hij reeds vroeger bekroond voor zijne waterverf-teekeningen. Zijne eerste inzending in den Parijschen Salon dateert van 1874. Zijne schilderij ‘oogstwagen op weg naar eene hoeve in den omtrek van Honfleur langs een boomrijken landweg’, had daar veel succes en werd aangekocht door den heer Robert de Massy. In hetzelfde jaar 1874 ging een zijner pittoreske binnenplaatsen (uitspanning op een marktdag) over in het kabinet van P.J. Baron van Pallandt. Het volgend jaar was er weder tentoonstelling in den Haag en was Nakken daar vertegenwoordigd door zijn ‘hooibouw in de omstreken van Honfleur’, dat eigendom werd van freule Van Heeckeren van Kell. Het afladen van den wintervoorraad voor den Boschwachter (Saint Gatien des Bois, dep. Calvados).
Nadat hij voor Baron Van Brienen van de Groote Lindt reeds meermalen portretten van paarden en honden en van equipages had geschilderd, werd hem door dien landheer een schilderij opgedragen naar een bekroonden Noord-Hollandschen stier en twee koeien. Ook hing vroeger op Clingendaal van Nakken het in 1877 geëxposeerd schilderij ‘afladen van den oogstwagen.’ Uit de jaren 1884 en 1885 dagteekenen zijne belangrijke schilderijen: ‘steengroeve in de omstreken van Marseille (Beaulieu) met aangespannen karren en opladende mannen,’ een werk dat door een Engelsch kunstkooper gekocht werd; de zeer fraaie compositie ‘binnenkomen van het laatste tarwevoer op een oude boerderij’ (te Kan bij Maastricht), sedert het eigendom van Mr. J.G. Everwijn te Utrecht; en het levendig en vol actie gestoffeerde tafereel ‘ongeval bij den hooibouw in de uiterwaarden van de Seine,’ dat op de Sport- | |
[pagina 238]
| |
tentoonstelling te Scheveningen bekroond werd en vandaar overging in de verzameling van den heer G.M. van der Kuylen te 's-Gravenhage. Toen in 1889, bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen, aldaar eene internationale tentoonstelling werdIngang eener boerderij in Zuidelijk-Limburg, naar eene schilderij, thans in Engeland.
gehouden, trok daar zeer de aandacht een kapitaal werk van Nakken, ‘op weg naar de markt van Honfleur:’ boeren, die op hunne karren ter markt gaande, elkander voorbijjagen. Het werd aangekocht door den burgemeester van Brasschaet bij Antwerpen, een groot kunstliefhebber. | |
[pagina 239]
| |
Paardenmarkt in Normandië, naar eene schilderij.
| |
[pagina 240]
| |
Ziedaar slechts enkele data uit het rijke kunstenaarsleven van Nakken. Ik zou er nog vele bij kunnen vermelden, ook onderscheidingen op binnen- en buitenlandsche tentoonstellingen door hem behaald, maar ik besluit met een tweetal voor Nakken zeer vleiende en door hem hoogelijk gewaardeerde aankoopen, beiden door H.M. de Koningin-Regentes, die zeer met zijn werk ingenomen is. Op de stedelijke tentoonstelling, in 1893 te Arnhem gehouden, werd door H.M. persoonlijk, als geschenk voor Hds. dochter, aangekocht het schilderij ‘op het hooiveld:’ een hooikar met vier paarden, vóór elkander gespannen, bij een grooten appelboom, onder welks lommer de hooiers rust nemen. Twee jaar later kocht de Koningin-Regentes van Nakken, op de tentoonstelling van het werk der leden van Pulchri Studio (1895), een herinnering aan Trouville, ‘Uitspanning op marktdag,’ waarnaar eene reproductie dit opstel illustreert. En nu verleden jaar werd een klein schilderij ‘Rustend ploegspan,’ in hetzelfde Genootschap geëxposeerd, het eigendom van H.M. de Koningin. Ook van dit werk is een afbeelding onder de illustraties opgenomen. De plaats die Nakken in de Nederlandsche kunst inneemt, is niet die van een baanbreker of van een artist, die door geweldige kracht of door een sterke individualiteit imponeert. Zijn eigenaardig genre bood hem daartoe trouwens weinig gelegenheid. Maar een belangrijk deel van zijn artistieke bagage mag gerust tot de nakomelingschap overgaan, en die nakomelingschap zal hem een plaats geven onder de vlijtige en noeste werkers, die het hunne hebben bijgedragen tot den roem der Nederlandsche schilderschool in de laatste helft der negentiende eeuw. | |
[pagina *68]
| |
Uitspanning op marktdag te Trouville, naar eene schilderij, eigendom H.M. de Koningin-Regentes.
|
|