Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 3
(1899)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
[pagina *58]
| |
De Regenten, naar eene schilderij.
| |
[pagina 205]
| |
Gerke Henkes.Er is naar mijne meening niets, dat hatelijker en meer zenuwprikkelend is, dan om zich onaangename gezegden en handelingen te moeten laten welgevallen, terwijl men in de onmogelijkheid verkeert zijn protest duidelijk en afdoend te laten hooren, ofwel dat dat protest in ieder geval te laat komt. | |
[pagina 206]
| |
Iets dergelijks is mij overkomen in mijn prille jeugd, nog voor ik redelijk praten kon, en het feit dat ik het mij nu nog herinner, moet ongetwijfeld worden toegeschreven aan de diepe ergernis, die ik toenmaals gevoeld heb. Een gevoel van helsche, vuurroode wraak. De heer Henkes, die een goede bekende was in mijn ouderlijk huis, gevoelde zich in een onzalig oogenblik geroepen mij, jongste spruit, toe te spreken. Ik begrijp nu heel goed, dat dit indertijd een beleefdheid van zijn kant is geweest tegenover mijn ouders en volstrekt niet gedaan is met kwade bedoelingen, maar het neemt niet weg dat ik geweldig schrok van dat vreemde gezicht. Ik zie hem nog, zooals ik hem in dat oogenblik zag. Nog voel ik het trekken van mijn onderlipje, het bewolken van mijn angstige oogjes, het samentrekken der wenkbrauwen, en eindelijk het uitbarsten in een wanhopig gegil. Mama kwam er bij en suste ‘de jongen is anders nooit eenkennig’ ('t permanente gezegde van moeders); Henkes kwam er ook nog eens bij en suste ook, en zei dat hij het een heel aardig ventje vond: een aardig mondje en een aardig neusje en hij loog nog meer om de moeder pleizier te doen, en dit had natuurlijk ten gevolge dat ik eens werd opgenomen om nog meer verborgen schoonheden van mij te laten zien. Op dat oogenblik waren Henkes en ik het, geloof ik, vrijwel eens: wij hadden er beiden genoeg van. Hij verwenschte mij en ik hem in den grond van ons respectieve hart. Maar de arme man moest er aan; hij moest of hij wilde of niet mij in handen nemen om toch bepaald te zien dat ik in 't geheel niet eenkennig was. En toen hij zich toch eenmaal in de noodzakelijkheid bevond om een klein, schreeuwend wicht in de armen te nemen, achtte hij het, in 't gegeven geval het meest raadzaam er mee te gaan rennen, eerst door de kamer, daarna door den tuin. Nu hield ik in dien tijd niet van rennen. Ik zag in alles wat met versneld tempo en mindere zachtheid ging een onvermijdelijk gevaar. Hoewel mijn longen volstrekt niet slecht waren, kon ik ze op dat oogenblik niet gebruiken; misschien uit overkropte woede, waarschijnlijk ten gevolge van te grooten luchtdruk. Inwendig was ik gruwelijk kwaad. Toen ik eindelijk blauw zag, gaf Henkes mij aan mijn moeder terug, met de verzekering dat ik een aardig kind was en geen kik gegeven had. Op dat oogenblik zwoer ik een duren eed, dat ik mij eenmaal zou wreken, wanneer de macht daartoe mij gegeven zou worden. Het uur der wrake is thans genaderd. De man in quaestie, die begon te schilderen toen ik begon te leven (1864), had zeker nooit gedacht dat hij eenmaal, gebonden aan handen en voeten, zou | |
[pagina 207]
| |
zijn overgeleverd aan de willekeur van datzelfde schreeuwende, blauwe kind. Nu neem ik revanche. Op mijn beurt zal ik sollen en rennen met den heer Henkes, die er niets hoegenaamd tegen kan doen; ik zal hem uit zijn wieg tillen en met hem al zijn levensperioden doorhollen. Laat hij maar protesteeren, hij moet mee; er is niets aan te doen. En ten slotte, wanneer hij zich verschrikkelijk ergert over dit artikel, wordtDe Breischool, naar eene schilderij, eigendom van den Heer H.W. Mesdag.
hem nog het compliment gemaakt, dat hij een aardige vent is en geen kik gegeven heeft. De laatste drukproef zal ik hem op het laatste moment nog even toonen.
* * *
Henkes is een klein mannetje, met vriendelijke voorkomende manieren en iets zenuwachiigs in zijn doen; zoo geheel tegenstrijdig met zijn vast, degelijk werk waar juist in 't geheel geen onrust uit spreekt. | |
[pagina 208]
| |
In zijn wijze van optreden en spreken vertoont hij eenige overeenkomst met Gabriël, vooral ook wanneer hij zijne meening over kunstzaken bepleit. Hij kan heftig worden en zijn vuisten ballen en stampvoeten op den grond, wanneer hem zoo gauw geen woorden genoeg te binnen schieten om uiting aan zijn gevoel te geven. Hij verdedigt zijn werk met warmte, want hij is onpartijdig genoeg om in te zien wat anderen daarin misprijzen. Hij heeft zich steeds voornamelijk ten doel gesteld het karakter uit te drukken en der waarheid zoo nabij mogelijk te komen. Jachtavonturen, naar eene schilderij.
Dit ver-doorgevoerd streven heeft wel eens kwaad gedaan aan de kleur en den toon zijner schilderijen. Hij weet dit zelf; en het is dan ook met volkomen bewustheid gedaan. Het is nu eenmaal zijne overtuiging dat teekening voor kleur en toon moet gaan, en voor dat geloof staat hij pal. Een artist zoekt, maar vindt nooit; althans niet datgene wat hem voldoet; 't publiek kan er mee ingenomen zijn en zeggen ‘de vent is er,’ in eigen | |
[pagina *61]
| |
‘De geleerde’
naar een schilderij. | |
[pagina 209]
| |
schatting blijft hij steeds beneden 't peil; zoodra hij volkomen voldaan is over eigen werk, houdt hij op artist te zijn. Dit zoeken geschiedt natuurlijk in verschillende richtingen: de een offert de teekening op aan de kleur, een ander de kleur aan de teekening. Zoolang men nu nog niet de meesterschap over de stof in zoodanige mate bezit, dat het zoeken naar het karakter der dingen niet lijdt onder het zoeken naar kleur en toon, kan men het een ernstig artist niet kwalijk nemen dat hij nu en dan in een dier uitersten vervalt. En dat Henkes, met waardeering voor hetgeen in andere richting wordtDe Aardewerkfabriek, naar eene studie in waterverf.
voortgebracht, geen afstand doet van zijne primitieve opvatting en voortwerkt in de richting, die hem, voor zijne uiting, de juiste dunkt, kan slechts voor zijn ernst en dus voor zijn werk pleiten. Met angstvallige nauwgezetheid bouwt Henkes zijn werk op. Het zit hem duidelijk en vast in het hoofd, wat er van komen moet. Wordt dit niet, na lang tobben en zwoegen bereikt, dan ligt het niet aan de afmeting of aan den opzet, maar aan de uitvoering: aan de onmacht om te volvoeren wat hij in 't hoofd had. In den hoek met het ding. | |
[pagina 210]
| |
Na maanden wordt het weer voor den dag gehaald, en met koppige onverzettelijkheid wéér aangepakt. Dezelfde moeilijkheden doen zich andermaal voor, en iemand die ruim van geweten is, zou allicht door een kleine concessie de gevaarlijke klippen omzeilen en met eenige handigheid een aantrekkelijk schilderijtje fabriceeren. Maar Henkes blijft vasthouden aan zijn plan, en werkt zoolang aan zijn schilderij, totdat hij er eindelijk iets in ziet dat hem - persoonlijk eenigszins voldoet.
* * *
Men mag over het werk van Henkes denken zooals men wil: de verdienste van sterk persoonlijk te zijn en een eigen cachet te hebben, kan men het niet ontzeggen. Men herkent het onmiddellijk tusschen ander werk in. Het is de vrucht van onverpoosd, ernstig streven om vasten vorm te geven aan hetgeen de artist in zich heeft opgenomen en wat hem belangrijk of karakteristiek leek. Hij is bij voorkeur de schilder van de bedaagde burgerlijke oude vrouwtjes, die elkaar onder een kopje koffie een diep geheim toevertrouwen; van de oude jongejuffrouwen die op hun kransje de beste vrienden en vriendinnen over de tong laten gaan; in dit genre: ‘Wat je zegt, Saartje, en zelf gezien?’ ‘Met m'n eigen oogen, menschlief, 'k zou 't anders niet hebben willen gelooven.’ ‘Ja 't is wat, 't is iets.’ ‘Van belang; wel, wel; hoe kan God het gedoogen; en waar een mensch al niet toe kan komen; nog een kopje?’ ‘Alsjeblieft, maar een ietsje meer suiker als 'k vragen mag; ja, ja, 't is een heel ding en zoo op eens.’ ‘Ja, zeg dat wel, gisteren was ik nog bij zijn vrouws zuster, en daar hoorde ik ook zoo iets, maar 't blijft onder ons hoor; mondje dicht.’ ‘Nu dat zal waar zijn, och mensch ik hou niet van al dat gepraat; als ik alles zeggen wou wat ik weet, maar daar weet je ook alles van ...... is de koffie zoo naar je zin, je hebt het anders maar voor 't zeggen, hoor.’ ‘'t Is heerlijk, ik zeg altijd tegen Sientje, bij haar drink je toch maar de beste koffie; nog wat suiker? neen dank je hoor, neen 't is verrukkelijk; maar van praten houd ik ook niet, je moet de menschen niet over de tong brengen; maar 't blijft altijd een ding, en zeg me eens in vertrouwen wat de juffrouw van hiernaast er al over gezegd heeft.’
* * *
Zijn modellen zijn alle uit het kleinsteedsche leven van Delfshaven, waar hij ze als kind al heeft loopen bestudeeren. | |
[pagina 211]
| |
Steegje, naar eene schilderij.
| |
[pagina 212]
| |
Zooals de meeste notabelen van een klein plaatsje was zijn vader lid van den gemeente- en kerkeraad, en dus min of meer intiem bekend met de typische, rechtzinnige figuren, die de zoon later zou vereeuwigen. Zijn schilderij ‘de Regenten’ waarvan een reproductie hiernevens is gevoegd, geeft eenige goede typen te zien. De Voorzitter van den kerkeraad, die met een stijve stropdas om, zich volkomen van zijn waardigheid is bewust, en dan ook niet gering de andere leden imponeert. Rond de imponeerende, zelfbewuste grootheid groepeeren zich de goedgeloovige, bekrompen burgermannetjes met lange jaspanden en groene paraplus; mannetjes die zich blijkbaar door hun huwelijksleven zoo gewend hebben aan een zachten dwang, datBuurtje te Maassluis, naar eene olieverfstudie.
zij zich buitenshuis met geheel hun ziel overgeven aan de wijsheid en het overwicht van hun voorganger. Het eenige amusement dat dezen trouwen volgelingen schijnt gegund te zijn, is de traditioneele lange pijp, waarmede men hun dan ook getrouw bij alle gelegenheden ziet, en die zoo mogelijk aan het lange gezicht nog iets stroevers en rechtzinnigers geeft.
* * *
Hoewel van Henkes in het publiek weinig anders komt dan deze typen, heeft hij zich toch volstrekt niet uitsluitend hiertoe bepaald. Men leert een schilder op zijn atelier in één dag beter kennen dan door honderd tentoonstellingen, en zoo kan men bij Henkes stadsgezichten zien, die men zeker bij hem niet gezocht zou hebben. Een daarvan, een geschilderde studie van een stadsbuurtje, wordt tusschen den tekst gegeven. Het is merkwaardig dit specimen van een geheel ander genre te laten zien, en tevens blijkt er ook uit dat de schilder in zijn stadsgezichten wordt geboeid door dezelfde wereld die hem zijn typen levert. Vooral in deze studie is de rust en de dagelijksche sleur van het kleinsteedsche achterbuurtje zoo meesterlijk uitgedrukt. | |
[pagina 213]
| |
Een massa teekeningen, die echter voor 't meerendeel op 't atelier blijven, levert het bewijs van Henkes' omvangrijke en ernstige studie op dit gebied.
* * *
Sprekende over zijn kunst, kunnen wij natuurlijk ook de merkwaardige interieurs van werkplaatsen en fabrieken niet onopgemerkt laten. Er is een schilderijtje in dit genre op 't atelier dat al bijzonder geslaagd is, van toon en van teekening. Daar het, jammer genoeg, bij reproductie te weinig zou doen is het hier uitgebleven; 't zou anders wel de moeite waard zijn geweest. Voor mij is dit een van de mooiste schilderijen van Henkes, die ik ken, juist omdat hier zonder eenige opoffering aan de teekening zulk een heerlijk warme toon en gouden kleur in gehouden is. 't Is het interieur van een kaarsenmakerij, op het oogenblik dat de werklieden aan 't schaften zijn. De schilder heeft hier weer gelegenheid gevonden een paar oudemannentypen in te zetten, die met de lustelooze onverschilligheid van in den dienst vergrijsde arbeiders, machinaal en stilzwijgend hun brood zitten te nuttigen. Door de verweerde fabrieksruiten valt het zonlicht eenigszins getemperd met een gouden gloed naar binnen; de voorste figuren krijgen het volle licht, dat verder achter een hooge kuip wegdommelt, waar nog een figuurtje geheel in toon zit. 't Is een belangrijk schilderij omdat de schilder hierin zoo bereikt heeft wat hij zoekt. Geestig van verlichting zijn de Delftsche aardewerkfabriek en de sloepenmakerij. Deze interieurs bezitten een bijzondere aantrekkelijkheid voor den maker in de moeilijkheid van het in elkaar zetten der plannen; het wegwerken van de op zichzelf leelijke zware massa's in het geheel. Diezelfde moeilijkheid doet zich in niet geringer mate voor bij de teekening der vierkante of hoekige kamers met de ouderwetsche, stijve, rechte meubelen: om het zóó te geven dat men zich niet stoot aan de eentonig, rechte lijnen, en toch waar te blijven in het weergeven van een stijf, ouderwetsch interieur. Doch door die moeilijkheden juist geprikkeld, zit Henkes (met een kast en een paar stoelen in zijn maag) hardnekkig dag aan dag te tobben, soms maanden en jaren lang, om zijn doel te bereiken; telkens en telkens weer terugkeerend op hetzelfde onderwerp, onherroepelijk vasthoudend aan zijn primitieve plan, in de overtuiging dat ieder onderwerp goed is, maar dat het aan den artist ligt, als er niets van gemaakt wordt.
* * *
Als publiek persoon zal de held van dit artikel het mij niet ten kwade duiden, dat ik met een enkel woord zijn particulier leven aanroer, en de lezer | |
[pagina 214]
| |
zal daarbij wel de goedheid willen hebben mij ettelijke data en jaartallen te schenken, waarvan ik sedert mijn schooltijd een gruwelijken afkeer heb. Het jaar zijner geboorte zal men zoo bij benadering wel uit het goedgeslaagd portret kunnen opmaken ‘Le peintre et son modèle,’ zooals het karakteristiek onlangs op 't atelier gedoopt werd. Hij zit daar met dat oude vrouwtje zoo gemoedelijk; een typischer portret kan men zich moeilijk wenschen. Het is Henkes uitgedrukt en zijn werk tevens.
* * * Confidenties, naar eene schets in olieverf.
Het wiegje van dezen schilder stond in Delfshaven. Hier groeide het knaapje op, tot vreugde van zijn ouders, totdat er in een zeker stadium van zijn leven een wolk kwam over het aangezicht zijns vaders: de jongen vertoonde vreemde neigingen; men kwam tot de ontdekking dat een zekere handigheid in teekenen, die hem altijd eigen was geweest, dreigde over te gaan van liefhebberij in een ernstig streven om schilder te worden. Dit verschrikkelijk verschijnsel dat bij moeders en vaders (maar voornamelijk bij de laatsten) in dien tijd beschouwd werd als het begin van den totalen ondergang van een jongmensch, bracht groote ontsteltenis in den huize Henkes teweeg. Zijn vader was anders liberaal genoeg, maar schilder worden: jongen, jongen, dat was toch al te kras. Wat was nu een schilder? | |
[pagina 215]
| |
Voor liefhebberij ging dat nog, maar om daarvan een bestaan te maken.. Neen, Gerke, zei zijn vader, da's malligheid, dat gaat niet jongen; en om 't hem heelemaal uit zijn hoofd te praten, deed hij hem eenvoudig op een notariskantoor. Zoo deed dan de jeugdige Gerke zijn intrede in de maatschappij als notarisklerk. Aanvankelijk stond hem dit weinig aan; deurtjes opendoen en boodschapjesSepia-teekening (studie.)
aannemen behooren nu ook niet tot de aangenaamste zaken, doch weldra bezag hij de zaak van een anderen kant. Hij kwam tot de ontdekking dat er weinig plekjes op de wereld bestaan, waar meer typen te zien zijn dan op een kleinsteedsch notariskantoor, en dat hij eigenlijk met zijn neus in de boter was gevallen. Toen hij de zaak eenmaal van die zijde beschouwd had, kreeg hij handen | |
[pagina 216]
| |
vol werk; hij deed den ganschen dag niets anders als teekenen; meermalen verknoeide hij een zegel waar hij bij vergissing de figuur van een oud vrouwtje opzette dat op een bank in den gang zat te wachten. De geheele clientèle van den notaris is in dien tijd met meerdere en mindere kunstvaardigheid op papier of doek gebracht. Toen deze artistieke buitensporigheden eenigszins compromitteerend voor het notarisvak begonnen te worden, stemde zijn vader er ten slotte in toe dat Gerke zijn zin zou volgen en zoo zien wij hem weldra als leerling van Spoel in Rotterdam. Vandaar toog hij naar de Antwerpsche Academie en daarna naar Duitschland, van welk laatste tijdperk hij nog eenige belangrijke studies op het atelier heeft. Ten slotte nog eenigen tijd naar Parijs. Te vergeefs zoekt men naar een voorval of iets dergelijks uit dien tijd, dat een eenigszins romantisch of komisch tintje heeft. Henkes is steeds te serieus geweest en te zeer vervuld van zijn werk, om zelfs maar één oogenblik in zijn leven te denken aan zijn toekomstigen biograaf; en dit is werkelijk een verzuim van hem. Als publiek persoon of als iemand, die kans heeft dat te worden, is men verplicht een excentrieke, dwaze gewoonte aan te nemen, of iets te doen waarvan een gewoon mensch de handen in elkaar slaat. Dit is eenvoudig een beleefdheid tegenover het publiek, dat van een beroemd man nu eenmaal iets anders wil hooren dan gewone alledaagsche dingen. Henkes heeft dit nu toevallig verzuimd, en daar de waarheid boven alles gaat, glijden wij met een lichten zucht over dit tijdvak heen, en ontmoeten hem weder in den Haag in de Laan van Meerdervoort waar hij zich metterwoon vestigde.
* * *
Volgens zijn eigen woorden kon hij toen niets. Hij had leeren teekenen, leeren zien, zich eenige handigheid eigen gemaakt, maar hij zag geen kans een schilderij te maken. Heel lang heeft die onmacht toch niet geduurd, want betrekkelijk korten tijd na zijne vestiging in den Haag had hij een beslist succès op de Parijsche tentoonstelling en later ook te Brussel met zijn schilderij ‘De Breischool.’ Het werd in vele Fransche en Belgische couranten zeer gunstig beoordeeld, wat nog niet bijzonder veel gewicht in de schaal legt, maar het werd door Mevr. Mesdag aangekocht, en maakt thans deel uit van het bekende kabinet-Mesdag, wat meer beteekent. Met dit schilderij heeft hij voornamelijk de aandacht op zijn werk gevestigd, dat hem langzamerhand meer en meer populair heelt doen worden.
* * * | |
[pagina 217]
| |
Werklieden der Aardewerkfabriek, naar eene studie in waterverf.
| |
[pagina 218]
| |
Hoewel men zoo oppervlakkig zou zeggen dat de Laan van Meerdervoort nog al een rustige woonplaats is, (en dat vooral eenige jaren geleden), schijnt het er Henkes te druk te zijn geweest. Het geheele stadsleven was hem te druk. Hij zit overdag liefst ongestoord, rustig op zijn atelier te werken en 's avonds hunkert hij naar de gezellige rust van zijn huiselijk interieur. Nu moet ik toegeven dat men dat ideaal in den Haag niet altijd even volkomen bereiken kan, tenzij men onbeleefd tegen zijn kennissen wil zijn, en er niet tegen opziet voor gek versleten te worden. Iemand, die de stoutmoedigheid heeft te verklaren dat hij den geheelen zomer niet op het kurhaus is geweest, wordt al van de lijst der ontwikkelde menschen geschrapt, en geen lid van de ‘Tent’ te zijn is, om er een woord voor te noemen ‘maatschappelijk onvermogen.’ Diaken, naar eene studie in verf.
Voeg hierbij de winteruitspanningen, opera's, comedie's, concerten. Pulchri-avondjes enz., 't is genoeg om een huiselijk man kippevel te bezorgen. Maar 't was ook bovendien de dag, die nogal onrustig kon zijn. De vrienden, de collega's (en er zijn er een paar in den Haag) liepe zoo eens even op. De een blijft korter, de ander langer, deze heeft dit, die dat, er wordt een praatje gemaakt, gedisputeerd; en het resultaat is steeds onvruchtbaar. Een aardig staaltje daarvan is een bezoek van Mauve op Henkes atelier. ‘Jongen, Henkes, da's een aardig ding dat je daar hebt staan, da's goed ...’ ‘Zoo vind je, dat doet mij genoegen.’ ‘Ja, een heel goed ding, heel goed, maar... kijk, nu moest je hier, zie je ‘hier, een beetje toon brengen, je begrijpt me wel; en dan dit wat minder sterk, dan wint het schilderij veel; en dan.... je neemt me niet kwalijk hè?.... dan daar dat figuurtje weg, en.....’ ‘Maar Mauve, dan....’ ‘Sst, laat me nu even uitpraten; dan hier iets stiller en daar wat meer kleur, begrijp je wel?’ ‘Maar dan wordt 't een Mauve op zoo'n manier, dan is 't geen Henkes meer.’ Mauve keert zich om, grijpt zijn hoed en zegt kortweg: ‘'t Is een prul, je heele schilderij; goeien middag.’
* * * | |
[pagina 219]
| |
Israëls had bij een bezoek op 't atelier ook 't een en ander wat hem minder beviel, 't was naar aanleiding van een studie van een stil buurtje. ‘Je moest er wat inzetten, Henkes; hier een figuurtje, dat zou beter doen.’ ‘'t Is me juist te doen om die kalme rust; ik moet er geen figuurtjes in hebben,’ zooals Henkes dan eenigszins nijdig antwoorden kan met een onwillig schouderophalen. ‘Ja, wel mogelijk, maar 't is toch niet,.... toch niet.... wat ik nu zou willen,’ zegt Israëls, voet bij stuk houdend. ‘En toch is 't zoo goed volgens mijn opvatting, 't drukt uit wat ik er mee wil zeggen.’ Henkes weigert pertinent toe te geven, en eindelijk zegt Israëls: ‘Kerel, ik loop weg; met jou is niet te praten; maar dat moet ik zeggen: ‘je bent een man die voor zijn meening opkomt; je geeft niets toe.’ Kerkganger, naar eene studie in olieverf.
In dit hardnekkig niet-toegeven maar volhouden zit het karakter, in het zoeken naar volkomenheid de verdienste van den artist.
* * *
Wij zijn een weinig afgedwaald, maar dat gebeurt in gezelschap van artisten wel meer. Henkes vond het dan in den Haag niet rustig genoeg, en om die zoozeer gewenschte rust te zoeken trok hij met zijn gezin naar Voorburg, waar hij nu nog woont, doch waar hij slechts gedeeltelijk heeft gevonden wat hij zocht. Volstrekte rust schijnt voorloopig nog niet voor hem te zijn weggelegd; althans niet in den zin, dien hij er aan hecht; maar vrij kalm kan hij toch zich overgeven aan zijn werk in het mooie ouderwetsche huis dat hij in Voorburg bewoont en dat zich zoo uitermate leent voor de artistieke inrichting, die het onder den tegenwoordigen bewoner heeft gekregen. Langs een oud-eikenhouten trap, en een ruim portaal, waar het licht door gekleurde ruiten binnenvallend, een zitje met een paar oude kerkekussens idealiseert, komt men in het atelier, waar Henkes dagelijks zit te werken. Een eenvoudig atelier, maar artistiek gestoffeerd met hetgeen de schilder hier en daar op zijn zwerftochten heeft buit gemaakt. In één hoek een groot stuk gobelin, waartegen een hoog eiken beschot met breed uitstekenden rand, beladen met oude kannen en studies. Daarachter een geheimzinnig donkere ruimte, met een zwaar gordijn afgescheiden; een zoogenaamd rommelhok waar gehuisvest is wat niet door iedereen behoeft gezien te worden. | |
[pagina 220]
| |
De Scheepmakerij, naar eene equarel.
| |
[pagina 221]
| |
Bij het raam dat het volle licht doorlaat, een tafel met oude folianten op een groen verschoten kleed met een zandlooper en een tinnen inktkoker, een stilleven, dat meer dan eens op zijn schilderijen heeft dienst gedaan. Onder het hooge licht, voor zijn ezel, zit Henkes zelf, een deel uitmakend van zijn omgeving.
* * *
Zooals men uit het voorgaande kan zien, is het leven van Henkes niet veel bewogen geweest en hij heeft mij daardoor tevens den pas afgesneden om eens flink met hem op hol te gaan, zooals aanvankelijk mijn plan was. Maar nu moet ik bekennen dat onder het schrijven van dit artikel, mijn wraakzucht gaandeweg is bekoeld, want de hernieuwde kennismaking met den beul uit mijn kindertijd is mij zeer meegevallen. En toen hij eertijds à propos van mij, de leugenachtige woorden tot mijn moeder sprak: ‘het is een aardig ventje,’ dacht hij zeker niet dat datzelfde kereltje, met diezelfde woorden, doch met meer schijn van waarheid, eenmaal in het publiek omtrent hem zou getuigen. | |
[pagina 222]
| |
|