Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 3
(1899)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 241]
| |
[pagina *70]
| |
Hare Majesteit de Koningin-Moeder, houtskoolstudie voor het portret in olieverf.
| |
[pagina 243]
| |
Pieter de Josselin de Jong.Het is nu ongeveer twaalf jaar geleden, dat Pulchri Studio op 't Hofje van Nieukoop een schitterend festijn gaf. De Haagsche kunstenaars vierden den 70sten verjaardag van den grootmeester Bosboom, en de geestdrift die zich onder hen uitte, zal op vroegere of latere feesten wel niet geëvenaard zijn. Het waren vooral de jonge schilders, met De Josselin de Jong, Bauer, van der Maarel aan de spits, die dat feest zoo bij uitnemendheid deden slagen. De hooge koepelzaal, uit een architectonisch oogpunt reeds zoo fraai, zag er dien | |
[pagina 244]
| |
avond onbeschrijfelijk gezellig uit in haar pittoresken dos van toepasselijke versieringen. Aan den ingang een prachtige neger, die door zijn starre onbeweeglijkheid een bronzen statue geleek; in een der hoeken een reusachtig stilleven van veelkleurig fruit, smaakvol opgetast; aan de wanden emblemen en opschriften, kostelijk van humor en jolijt; en in die omgeving de artisten
Portret van de moeder van den schilder.
aan den feestmaaltijd, die gekruid werd door een buitengewoon gezelligen toon. En wat vooral ieder, die aan dat feest deelnam, nog levendig voor den geest moet staan, was de verrassing aan den disch, toen daar plots een gordijn werd weggeschoven en tegenover den jubilaris een schilderij van Bosboom zichtbaar werd, wonderschoon van licht, zooals de groote meester dat stralend in zijn kerken vermocht vast te leggen. De ziel van dat luisterrijk | |
[pagina 245]
| |
festijn was de toenmalige commissaris der gezellige bijeenkomsten, de 25-jarige Pieter De Josselin de Jong. Ik zie hem nog, toen Bosboom in een rijtuig door fakkeldragende artisten omstuwd, naar zijn woning werd geleid. Met een toorts in de hand zat hij boven het rijtuig als aanvoerder van den feeststoet. Eenige jaren later - het was in het najaar van 1893 - werd ook een optocht gehouden, ver van de residentie, in het Brabantsche dorpje St. Oedenrode, nabij den Bosch. Het geheele dorp had dien dag feest gevierd, ter eere van den 84-jarigen dokter, een kras heer, wien de Rooienaars een schitterende ovatie hadden gebracht bij gelegenheid van zijn 50-jarig doktoraat. Maar er was nog een andere held van het feest, een jonge man, die, te St. Oedenrode geboren en daar tot zijn 16e jaar gewoond hebbende, sedert een beroemden naam had gekregen, die op zijn nederige geboorteplaats was afgestraald. De feestcommissie had hem uitgenoodigd het portret van den ouden dokter te schilderen. Men had hem schroomvallig geschreven, dat men voor het huldeblijk geen aanzienlijke som beschikbaar had, maar dat men het portret toch zoo gaarne door hem zag uitgevoerd. Geen opdracht werd door De Josselin de Jong met meer geestdrift aanvaard dan dit portret van zijn ouden dokter. En toen de beeltenis binnen een acht dagen voltooid was en de feestdag was aangebroken, werd in de morgenuren in 't schoollokaal eerst een openbare tentoonstelling van het portret gehouden. Geheel het dorp kwam daar kijken, en op het bestemde uur werd het portret in optocht naar de woning van den jubilaris overgebracht. Daar kwam al wat St. Oedenrode aan vereenigingen telde bij te pas: het handboogschuttersgilde, zang- en fanfaregezelschappen, sierlijk getooide knapen en meisjes, kortom de geheele gemeente in feestgewaad, met de huldecommissie aan het hoofd. En des avonds werd een schitterende optocht gehouden en bracht men den jubilaris en den schilder een luisterrijke serenade. Deze beide episodes uit het nog jonge, maar reeds zoo rijke kunstenaarsleven van De Josselin de Jong, teekenen zijn persoonlijkheid. Op het Bosboomfeest ontmoeten wij hem hulde bewijzende aan een kunstenaar, tegen wien hij opzag als tegen een reus. En in die vereering jegens zijn beroemde tijdgenooten herkent men in hem den echten artist. Het toeval wilde, dat hij tegelijk met Israëls een portret moest schilderen, ieder van een 70-jarigen jubilaris: Israëls van Roelofs, De Josselin de Jong van Stroebel. En toen beide beeltenissen een plaats hadden gekregen in het Haagsch Gemeentemuseum en De Jong dat van Roelofs daar zag hangen, was het hem - zoo luidde gulweg zijn bekentenis - alsof hij een klap in 't gezicht kreeg door de kracht die uit het portret van den ouden meester tot hem sprak.
* * *
Uit de jeugd van vele artisten pleegt men nog al eens aangeteekend te vinden, dat zij met tegenzin van ouders en familie tegen het vak hunner keus te worstelen hadden. Juist het tegendeel bij De Josselin de Jong. Hij heeft | |
[pagina 246]
| |
van zijn vroegste jeugd naar hartelust kunnen teekenen en op de gemeenteschool te St. Oedenrode bewaart men nog de teekeningen, die hij in zijn prettige schooljaren vervaardigde. Eigenlijk herinnert hij zich geen periode uit zijn leven, dat hij niet geteekend heeft. Zijn vader moedigde die neiging reeds vroeg aan en verraste Pieter op zekeren dag met een zwart schoolteekenbord van respectabele afmetingen, waarop hij zich oefende aan al wat los en vast zijn aandacht trok, vooral aan dieren en menschen. Dat hij schilder zou worden, stond dan ook reeds vroeg als een paal boven water. Trouwens op 16-jarigen leeftijd schilderde Pieter reeds een goed portret in olieverf van zijn vader, zoo goed in 't karakter, dat hij zelf zich nu, na verloop van 19 jaren, verbaast, dit toen reeds geschilderd te hebben. Het verzoekschrift, schilderij in het Stedelijk Museum te Gent.
Hij genoot in die dagen aan de Kon. School van Beeldende Kunsten te 's Hertogenbosch, waar ook Der Kinderen werd opgeleid, het uitstekende onderricht van zijn leermeester P.M. Slager, tot wiens ijverigste en talentvolste leerlingen hij behoorde en die hem den weg wees naar de Antwerpsche Academie. Voor dien eersten leermeester heeft hij dan ook steeds een warme vereering blijven gevoelen. Het zal nu eenige jaren geleden zijn, dat De Jong een poos in Den Bosch kwam logeeren, om na een langen ingespannen arbeid wat rust te nemen. Maar op het oude atelier vertoevende, greep hij onwillekeurig weer naar teekenmateriaal en een heerlijke gelegenheid vindende op een 12 vierk. meter groot ledig vak aan een der wanden, begon hij een | |
[pagina 247]
| |
steigerend paard te schetsen en de beweging van dat dier was zoo verbazend realistisch, dat spoedig de eene figuur naast de andere als op het doek gesmeten werd. De compositie groeide tot een wilde fantaisie van Arabieren, die in een dolle furia een Engelsch kamp berennen. Naast het recht overeind steigerend paard ziet men een kerel van zijn paard tuimelen met zoo'n woeste vaart, als vloog hij er af. Dit fantastisch tafereel, waaruit het artistieke vuur
Portret van Charles Rochussen, in het Museum Boymans te Rotterdam.
met vonken sprankelt, wordt door den heer Slager den bezoeker van zijn atelier met trots gewezen. Te Antwerpen, waar De Jong tegelijk met Bastert, Haverman, Dake en Voerman studeerde, behaalde hij reeds den eersten winter den prix d'excellence, wat zeker pleitte voor het voortreffelijk onderwijs door hem van den heer Slager genoten, maar tevens voor de energie waarmede de jonge artist zich | |
[pagina 248]
| |
op de kunst in al hare onderdeden had toegelegd. Na drie jaren te Antwerpen gewerkt te hebben, trof hem de zware slag, dat hij zijn vader, notaris te St. Oedenrode, door den dood verloor. Gelukkig werd hij tot voortzetting van zijne studiën in staat gesteld door de edelmoedigheid van zijn kunstbeschermenden Koning en van H.M. de Koningin, die hem op voordracht van Hdr. commissie voor de koninklijke subsidiën, in het genot stelde van eene beurs, waardoor hij naar Parijs kon gaan om daar in een eigen atelier zelfstandig te werken. Het kon niet anders of de degelijke grondslagen te 's Hertogenbosch en te Antwerpen gelegd, moesten te Parijs tot rijpheid komen bij een jongen man, die aan geestdrift voor de kunst een buitengewonen
Studie voor de waterverfteekening: De slapers in den trein. Krijtteekening.
werklust en een zeldzame énergie paarde om alle moeielijkheden te boven te komen. Het eerste succes liet dan ook niet lang op zich wachten. Het was voor hem een zeer verrassend en onverwacht succes. Te Parijs had hij een vrij groot figuurstuk voltooid, het Verzoekschrift, waarvan een afbeelding onder de illustraties is opgenomen. Het stelt voor een tafereel uit den tijd der Inquisitie: een jonge vrouw komt voor een van hare verwanten genade smeeken bij den inquisiteur, die haar verzoekschrift leest, terwijl de monnik hem een voorzichtigen raad in 't oor fluistert. Dit schilderij, eigenlijk het eerste werk van eenige beteekenis van den jongen schilder, werd door hem naar de Driejaarlijksche van 1883 te Gent ingezonden, terwijl hij plan had het later | |
[pagina *73]
| |
‘Het rustuur’
naar een schilderij in het bezit van Mevrouw de Man-Calkoen. | |
[pagina 249]
| |
ook in Holland te exposeeren. Maar de weg daartoe werd hem afgesneden. Het schilderij maakte te Gent dadelijk grooten opgang; de commissie kocht het voor den vollen prijs voor het museum, waar het thans geëxposeerd is, en de bladen spraken er met groote onderscheiding van. In den onbekenden schilder De Josselin de Jong waardeerde men een artistiek temperament, en in een uitvoerige beschouwing analyseerde de kunstverslaggever van La Flandre libérale van 2 Sept. 1883 de groote qualiteiten van De Josselin de Jong's ‘chef d'oeuvre’. De historieschilders, vooral uit het tijdvak der Inquisitie, plegen hun toevlucht te nemen tot beulen, folterwerktuigen, galgen en gevangenissen: niet alzoo De Josselin de Jong, die eenvoudig de drie typen uit dien tijd weergeeft: de verdrukte, gebukt onder de vervolging, en genade en
Paarden aan den plas, in Limburg. Krijtteekening.
mededoogen afsmeekende; de inquisiteur die veroordeelt; de monnik die inblaast. De gelaatsuitdrukking is hem genoeg, waar anderen hun conventioneel effect zoeken in de schittering van kleederen, in het gekletter van wapenen en in de praal van een theatrale mise-en scène. Tot zoover de Gentsche chroniqueur. Men zal toegeven dat dit succes voor een jongen man van 22 jaar schitterend genoemd mag worden. België was intusschen zijn vaderland niet, en de toejuiching, waarmede men zijn talent in Vlaanderenland had begroet, had in die dagen in Holland nog geen weerklank gevonden. Maar reeds kort na zijn vestiging in den Haag, waar hij nu een 13tal jaren werkt, werd de naam van De Josselin de Jong met groote onderscheiding in de kunstkringen genoemd. Hij wijdde zich daar met een enthousiasme aan de kunst, die door weinigen zal geëvenaard worden. Op de | |
[pagina 250]
| |
Driejaarlijksche, die in 't jaar 1884 in de residentie werd gehouden, zond hij, tegelijk met een portret van den veeschilder P. Stortenbeker, een levensgroot beeld van Kaïn, vluchtende in de woestijn, na den broedermoord. Ongetwijfeld zou dit tafereel, waarin de wroeging meesterlijk is uitgedrukt in houding en gang en in 't zich schuw verbergen van den vluchtenden broedermoorder, in
Portret van Mr. J.A. Vaillant, oud-President van de Rechtbank te Rotterdam.
België door den Staat zijn aangekocht. Maar hier te lande blijven de musea voor dergelijke stoute scheppingen gesloten en gebeurt het maar hoogst zelden, dat een onzer artisten zich aan een dergelijke onderneming waagt. De Jong's Kaïn had intusschen de aandacht op hem gevestigd. Hij werd op 't alleronverwachtst tot de eervolle doch tevens zware taak geroepen om | |
[pagina 251]
| |
zijn jeugdige krachten te beproeven aan een levensgroote beeltenis van ons toen bijna vijfjarig Prinsesje. Met de hem eigene énergie begon hij den moeielijken arbeid en kweet zich daarvan tot hooge tevredenheid van de Koninklijke ouders. Prinses Wilhelmina is op dit portret, dat op Soestdijk hangt, voorgesteld te voeten uit, in een laag uitgesneden, wit kanten kleedje. De schilder slaagde bijzonder goed in de lieve, sprekende gelaatsuitdrukking en in de vlugge, elegante beweging. Er volgden nu spoedig het eene portret na het andere, meestal kniestukken in levensgrootte. Een van de beste werken uit dien tijd was het portret van den magistraat in toga, door De Jong in Amsterdam geëxposeerd, waarvoor hij met de stedelijke goudenPuddler.
medalje bekroond werd. In 1887 behaalde hij in de hoofdstad voor de tweede maal de onderscheiding van met goud bekroond te worden, voor een kapitaal familieportret, kinderen in een rijk vertrek spelende, dat zeer de aandacht trok door de mooie tegenstelling van kleuren en de zeer schoone compositielijnen. Dan waren het de voor dit opstel gereproduceerde beeltenis van zijn vereerde moeder, met de innig goede en verstandige trekken, het portret van Charles Rochussen en van den president der Rotterdamsche rechtbank, mr. Vaillant, die op de tentoonstellingen den naam van De Josselin de Jong als voortreffelijk portretschilder vestigden. Hoe hij een studie maakt van het karakter der voor hem poseerende personen, bewijzen vooral twee beeltenissen in het Museum Boymans: dat van Ch. Rochussen, den geestigen, altijd opgeruimden causeur, den vriendelijken man, wiens beminnelijkheid spreekwoordelijk was geworden onder zijn vrienden en vereerders, en het portret van den ernstigen magistraat, den vir integer, het van gedachten doorploegd gelaat van burgemeester Vening Meinesz. Deze werken gelijk de beeltenis van den oud-wethouder Viruly, mede in Boymans, de portretten van Mevr. Betz, van Jhr. de Steurs en nog een geheele reeks leggen het schitterendst getuigenis af van het talent en de werkkracht van den jongen kunstenaar. En terwijl de séances en de voorbereiding voor elk van die portretten veel tijd van hem vorderden, belette deze inspannende arbeid hem volstrekt niet om tot de geregelde inzenders te behooren van de aquarellententoonstellingen van Pulchri Studio en van de Hollandsche Teekenmaatschappij, en schilderde hij bovendien vele genre-stukken in olieverf voor de exposities in binnen- en buitenland, die elkaar in de laatste jaren zoo veelvuldig opvolgen. | |
[pagina 252]
| |
Het is vooral in zijn aquarellen, dat men het forsche, het gespierde in de kunst van De Josselin de Jong waardeert. Die qualiteiten openbaarden zich in de eerste teekening, die door hem op een kunstbeschouwing in Den Haag werd ingezonden en die dan ook onmiddellijk overging in de portefeuille van den heer Mesdag. Wie herinnert zich niet zijn kantoorklerk, een teekening die hij wel honderdmaal had kunnen herhalen, want de eene liefhebber was er al meer verzot op dan de andere. Maar voor De Jong is het repeteeren van een zelfde sujet een onmogelijkheid. Zijn vindingrijkheid en zijn lust in het scheppen van nieuwe motieven zijn zoo groot, dat hij het leven van een artist te kort acht om alles te verrichten waartoe zijn inspiratie hem roept. Op een der jongste kunstbeschouwingen in Pulchri zag men van hem een grondwerker in gebukte houding de spade in den zwaren kleigrond stekende, op een andere teekening werklieden in de pletterij in het heetst van hun zwoegenden arbeid. Die figuren zijn als gebeeldhouwd wat den vorm en den anatomischen
Steenkoolschuiten in Engeland. Waterverfteekening.
bouw betreft, maar tevens is de spierwerking, de actie zoo vol realiteit uitgedrukt, dat de figuren beginnen te leven en zich te bewegen. Men voelt den struggle for life in die monumentale scheppingen van den arbeid. Daartegenover de Scheveningsche idylle, het drietal meisjes met de coquette mutsen. Wat is ook die teekening geestig van lijn en compositie! Toen de schilder De Josselin de Jong zijn illusie verwezenlijkt zag om een reis naar Rome te ondernemen, voelde hij zich aangegrepen door een onweerstaanbare neiging om te boetseeren en modelleerde hij achtereenvolgens de buste van een jongen Romein en een bas-relief, voorstellende twee jeugdige boogschutters, even klassiek van stijl als prachtig van uitdrukking in de spierwerking van de naakte ruggen en armen. Vermoedelijk zal het bewonderend opzien tot het imposante werk der klassieken tot deze inspiratie hebben mee- | |
[pagina 253]
| |
gewerkt, maar nog meer verklaren De Jong's schetsboeken dezen drang naar uitdrukking van lijnen en vorm. Op zijn atelier had ik het voorrecht stapels van die boeken te doorbladeren. Daar ziet men zijn werk in wording, geheele bladen vol krabbels en schetsen, waarin men eerst goed den scheppenden geest van den meester, zijn hartstocht voor de lijn en voor de uitdrukking der beweging leert kennen. Van elk portret door hem geschilderd, zijn hier met potlood of krijt vluchtige probeersels geschetst, soms geheele reeksen van hetzelfde beeld, die het karakter met iederen toets meer nabij komen. Van elke teekening en elk schilderij ziet men hier de standen en de figuren in omtrek, en de kleinste, schijnbaar onbeduidendste krabbels zijn meestal het raakst van houding en expressie van manier van doen. Dat juist treffen van de persoonlijkheid is vooral bereikt in de schetsen van de kamerleden, waar b.v. in een geheele reeks houdingen studies zijn gemaakt van de typische figuren van Heemskerk, Schaepman, Corver Hooft, Buma e.a. Merkwaardig zijn ook De Jong's schetsboeken door hem meegebracht uit de mijnen en ijzergieterijen in Engeland, waar hij van den zwoegenden arbeid een doorwrochte studie maakte, die reeds aan menig voortreffelijk kunstwerk het aanzijn gaf. Geen wonder dat De Jong's aandrift tot teekenen hem ook reeds werken van beteekenis deed illustreeren, o.a. het bekende werk van Mr. G.H. Betz ‘Walewein’, met verscheidene groote en kleine illustraties van zijn hand. Onder de laatste voortbrengselen van den meester trokken zeer mijne aandacht de vruchten van zijn verblijf gedurende zes maanden te Rome, waar hij het sociale leven in herbergen en op het platte land, in de Campagna en op de openbare straat in zich prentte en er zijn schetsboeken meê illustreerde. Voor een groot schilderij, Italiaansche werklieden in een herberg zich vermakende met het populaire morra-spel, teekende hij een menigte figuren en oefende zich op de sujetten zoo lang, tot hij de juiste actie en de levendigheid van het tafereel correct op het doek kon brengen. Voor een andere schepping, waaraan hij nog geen uitvoering heeft gegeven, De verloren zoon, schetste hij in allerlei standen een type uit het volk, in de houding der wanhoop kruipende over den grond en zich het aangezicht verbergende in het slijk der aarde. Zoo greep hem alles aan: schoone Italiaansche vrouwen, zooals de illustraties er een te zien geven, en het lazzaroni-type; pittoreske stadsgezichten en de kleurrijke praal van den Paus, in 't Vatikaan zijn zegen gevende aan de toegestroomde geloovigen; en dan weer de Romeinsche landbouwer zijn ossen voortdrijvende door den stuggen grond der Campagna. De Josselin de Jong zet thans de traditie voort van het Hofje van Nieukoop. Hij die er zoo dikwijls de ziel was van het gezellige leven der Haagsche kunstenaars, toen zij daar nog hunne bijeenkomsten hielden, heeft in die hooge hal, een meesterstuk van bouwkunst van den 17en eeuwschen architect Pieter Post, zijn werkplaats opgeslagen. De bewoner houdt er den geest in, die er in de jaren toen Pulchri er verblijf hield, zoo lustig rondwaarde, en de omge- | |
[pagina 254]
| |
ving is er door een recht artistieke stoffeering met gobelins en fraaie oude kasten, studies en schilderijen, waaronder het sympathieke portret van des schilders moeder, zoo gezellig mogelijk. Daar hangt ook het prachtige schoorsteenstuk, een Italiaansche familie, door De Jong gecopieerd naar het bekende werk van Jacob Maris, die in dit schilderstuk toonde dat hij op zijn tijd ook een puissant colorist kon zijn. Daar leest men in de kroonlijst het teekenende devies van de Haagsche schilders bij hun gezellige bijeenkomsten: ‘Zoo lang nog de lepel in den breipot steekt, treuren wij nog niet’, en den klassieken regel van Horatius: pictoribus atque poetis quidlibet audendi semper fuit aequa potestas, hetgeen overgezet zijnde beteekent ‘aan de schilders en de dichters heeft het altijd vrij gestaan zich aan elk onderwerp te wagen’. Mij dunkt, men zou er aan toe kunnen voegen: mits zij het talent bezitten om het goed te doen. En dat bezit De Jong in hooge mate. Men heeftDe boogschutters. Basrelief.
zich slechts te herinneren al wat van hem publiek domein werd om te beseften dat het quidlibet audendi potestas als zijn bijzonder devies zou kunnen gelden. De artistieke beweging van zijn tijd, waaraan hij met hart en ziel meeleeft, deed hem ook met belangstelling de nieuwe, frissche beweging in de kunstwereld medemaken, die in Den Haag tot uiting kwam door de oprichting van den Haagschen Kunstkring en het organiseeren van tentoonstellingen welke ten doel hadden ook interessante groepen kunstenaars uit het buitenland in de gelegenheid te stellen hier van hun werk te laten zien. Ook nam De Jong een wakker aandeel in de feesten zijner kunstbroeders en werkte vol toewijding mede aan de viering van het vijftigjarig bestaan van het Genootschap Pulchri Studio. Zijn werk bij die gelegenheid was de schoone creatie voor een tableau vivant van een landschap in Oud-Hellas, waar een schilder | |
[pagina 255]
| |
opging tot den tempel der Muzen, een tafreel waarvan de harmonie van schoone lijnen en zachte tinten algemeen bewonderd werd. Ook de Haagsche Kunstkring doet nooit te vergeefs een beroep op zijn medewerking. Toen er sprake was, de sociteitslokalen met muurschilderingen te versieren, ontwierp De
Eene Italiaansche. Studie in olieverf.
Jong zijn symbolieke compositie van den jongen man, die aan de heilige bron den doop des kunstenaars ontvangt.
* * *
Toen ik De Josselin de Jong voor 't eerst in zijn artistiek verblijf bezocht, had hij juist de laatste hand gelegd aan het levensgroot portret in olieverf | |
[pagina 256]
| |
Op den esch in Drenthe. Waterverfteekening.
| |
[pagina 257]
| |
van H.M. de Koningin-Moeder. Ik kon toen nog niet vermoeden, hoe hij er toe gekomen was om niet alleen de uiterlijke gelijkenis zoo juist te treffen, maar ook om het ingoede en tevens ernstige karakter, de vriendelijke majesteit van de beminde Vorstin in die trekken te doen spreken, als stond zij voor mij met Hare innemende persoonlijkheid. Later mijn bezoek herhalende, kreeg ik, de menigvuldige schetsen doorbladerende, ook een crayonteekening in handen, waarop de eerste aanleg van het portret. Zoo is de jonge meester
Portret van Mevrouw P. de Josselin de Jong, naar eene schilderij.
begonnen, hij herhaalde de schets in olieverf, en bestudeerde zoolang het zonnige gelaat, tot hij er zich een volkomen beeld van gevormd had. Van die eerste crayonschets vindt men hier een afbeelding-onder de platen. Men kan er op aan, dat De Jong met het opbouwen van al zijn portretten even nauwgezet te werk gaat. Het poseeren geldt voor hem slechts voor de uiterlijke dingen van gelaat en kleeding. Maar vóór hij zoo ver is, hebben | |
[pagina 258]
| |
zijn sujetten al lang ongemerkt voor hem geposeerd. Hij tracht hen te leeren kennen in hun wezen, in hun gewone doen en wijze van zijn en maakt vooral een studie van hun kop, dien hij tracht te begrijpen. Als zijn sujetten dan voor hem poseeren, staan zij eigenlijk reeds voor driekwart op het doek. Onder de vele verrassingen, die mij het bezoek aan het atelier bood, behoorde ook een prachtige ets, door De Jong gemaakt naar het beeld der Regentes. ‘Hebt gij ook een portret van wijlen Koning Willem III geschilderd?’ ‘Ja zeker, de Regentes vereerde mij met die opdracht, het was een levensgroot portret in olieverf, dat zich thans in het paleis in 't Noordeinde bevindt. Ook ontving ik, kort na het overlijden van Z.M., de uitnoodiging, om aan het sterfbed een maske te teekenen van den betreurden doode. Ik herinner mij nog zeer goed, dat dit buitengewone werk, ook om de omgeving van rouw en verslagenheid, waarin ik mij plotseling geplaatst zag, mij nog al aangreep. Ik teekende het portret in een uur en vernam tot mijn blijdschap, dat ik het er niet slecht had afgebracht.’ Van zijn eigen werk en zijn eigen persoonlijkheid verhaalde hij mij overigens slechts zeer sober. Des te meer sprak hij met aanstekelijke geestdrift over het werk van zijn groote tijdgenooten, die het geluk hebben, nog op gevorderden leeftijd met energie het penseel te mogen voeren. Dat gaf hem blijkbaar een blij vooruitzicht van zelf nog veel te mogen werken aan al de plannen, die hij in 't hoofd heeft. Vooral trekt hem aan de zware kleigrond in de oostelijke provinciën, met de eigenaardig in het landschap saamgegroeide arbeiders en de stoere paarden, die het kouter door de kluiten trekken. Reeds menig landschap, groot van lijnen en machtig van compositie, uit de Drentsche en Limburgsche dreven, werd door hem uit zijn studiën opgebouwd. Ik herinner mij een bijzonder seveer en stijlvol behandeld tafereel van dien aard: ‘De rust op het land’, eigendom van Mevr. De Man-Calkoen, te Arnhem, die het doek onlangs afstond voor de Keuze-Tentoonstelling van het werk der Hollandsche Schilders uit de laatste 25 jaren. En dat De Josselin de Jong zijn verdere plannen zal uitvoeren tot eer en glorie van de Nederlandsche kunst, zijn energieke persoonlijkheid staat er ons borg voor. Daarbij was voor hem het groote geluk weggelegd, zich in den echt te mogen begeven met een even lieftallige als artistiek ontwikkelde jonge dame, mejuffrouw Jeltje Kappeyne van de Coppello, die voor den jongen kunstenaar een leven opende, vol van idealen en schoone verwachtingen. | |
[pagina 259]
| |
De Josselin de Jong in zijn atelier.
| |
[pagina 260]
| |
|