Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 2
(1898)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
[pagina *8]
| |
Spinnerij te Laren (Gooi), naar eene schilderij.
| |
[pagina 19]
| |
Albert Neuhuijs.Albert Neuhuijs is in 1844 te Utrecht geboren. Hij was de jongste van acht kinderen, waarvan de oudste, Jan Neuhuijs, een tijdgenoot en vriend van Alma Tadema, reeds jaren lang, tegelijk met dezen, aan de Antwerpsche academie studeerde. | |
[pagina 20]
| |
Die langdurige en kostbare studie was oorzaak, dat, toen ook de jongste zoon zijn wensch te kennen gaf, om schilder te worden, de vader zich met alle kracht daartegen verzette en zijn streng bevel onverbiddelijk luidde: dat nooit! De vader was van oordeel, dat het beroep van steenteekenaar meer voordeelbrengend voor den jongen man zoude zijn en, wijl hij daarin dan ook zijnen lust in teekenen kon botvieren, werd eene werkplaats gezocht, waar hij spoedig als leerling werkzaam was. Schuur, naar eene studie in olieverf.
Geheel bevredigd was Albert Neuhuijs over die oplossing niet en toen hij dan ook na verloop van twee jaren met de boodschap thuis kwam: ‘de fabriek staakt het werk en wordt Maandag gesloten,’ kon hij bij de mededeeling dier zoogenaamde Jobstijding zijne vreugde haast niet verbergen. Na lang wikken en wegen welke weg thans zou worden ingeslagen, stemde de vader, het leegloopen nog meer verafschuwende dan het schilderen, er in | |
[pagina 21]
| |
toe, dat hij bij eenen teekenmeester op het atelier zou gaan. Doch zoozeer vreesde hij dat dit aanleiding mocht zijn dat zijn zoon zich geheel aan de schilderkunst zou gaan wijden, dat hij zelf den teekenonderwijzer, den toenmaals in Utrecht zeer bekenden Gijs Craeyvanger, opzocht en dezen op zijn geweten deed beloven, dat hij elke poging, ook de geringste, tot schilderen, bij den hem
Stille bewondering, naar eene krijtteekening.
toevertrouwden leerling zou onderdrukken en hem alleen dat zou onderwijzen wat hij voor zijn toekomstig beroep, de lithografie, noodig had. Ongelukkigerwijs - voor den vader althans - was die onderwijzer een man, die, ofschoon zelf niet tot de uitstekende beoefenaars behoorende, zeer veel liefde voor de schilderkunst had. Deze ontdekte al spoedig in zijn leerling eenen aanleg, die het hem deed | |
[pagina 22]
| |
bejammeren de belofte aan den vader te hebben gedaan. Doch hij had zijn woord gegeven en toch ook, hij maakte er een gewetenszaak van den jongeling te verbieden aan zijne roeping gehoor te geven. En telkens kwam die leerling met nieuwe schetsjes en studietjes of zat daaraan op de lange middaglessen te arbeiden en eindelijk was de onderwijzer overwonnen. Het verraad aan den vader werd gepleegd!.... In den aanvang, tersluiks en van eenigen afstand, keek hij over den schouderMoeder en kind, naar een aquarel.
van Albert Neuhuijs naar het werk, dat deze ondernomen had; later van meer nabij, en dan stond hij te dribbelen van ongeduld om den talentvollen beginner op fouten te wijzen en een wenk te geven hoe die te verbeteren. Het ijs was gebroken! Weldra wendde hij zich maar half meer om en het duurde niet lang of Craeyvanger achtte zich bij zooveel ‘roeping’ niet meer gebonden aan zijn, den vader gegeven woord, en zat nevens den jongen artiest, om hem in de geheimen der kunst in te wijden. Maar ondanks dit alles wist Craeyvanger van niets en wilde van niets weten. | |
[pagina 23]
| |
Inmiddels had Neuhuijs zijne moeder voor het pleit gewonnen en werd door haar de aankoop van de tubes verf en andere benoodigdheden bekostigd. Voorts werd er in het diepst geheim op den zolder een klein atelier ingericht, waar de oude schoonmaakster zijner moeder hem gedurende een paar uren daags tot model diende. Zoo werkte en studeerde hij, ondanks zomerwarmte en winterkoude, op zijn zolderkamertje vol ijver en toewijding, totdat een toevallige gebeurtenis plotseling eene groote verandering en verbetering in zijn levenslot bracht. Hij verplichtte namelijk eens eenen vriend door voor dezen naar eene photografieMorgenkus, naar eene schilderij.
een portret in olieverf van diens zuster te schilderen. Dit werk van den schilder kwam in handen van een kunsthandelaar, tot wien de vriend zich gewend had om het te omlijsten, en het liet niet na diens aandacht in hooge mate te trekken. Hij vroeg den naam des schilders, maakte kennis met dezen en stelde hem voor, dergelijke portretten voor hem te maken, waarvoor hij hem een vasten prijs zou betalen. Eéne voorwaarde was er echter aan verbonden; des schilders naam moest onbekend blijven. Neuhuijs, blijde zoo plotseling een behoorlijk inkomen te zullen hebben, stemde toe en de bestellingen bleven niet uit: hij had zooveel werk als hij maar af kon. | |
[pagina 24]
| |
Studie.
De kunsthandelaar gedachtig aan: een profeet, enz. maakte ‘sub rosa’ aan iedereen bekend, dat hij in aanraking was gekomen met een beroemden Franschen schilder, den beroemdsten wel van zijn land, die, wegens huiselijk verdriet - hij had iets met zijn vrouw, of zijn dochter iets met een officier gehad, dat wist hij niet recht - zijne familie was ontvlucht en nu heimelijk in Nederland vertoefde en door het schilderen van deze portretten zijn brood moest trachten te verdienen. Onder de talrijke portretten, welke Neuhuijs in de ongeveer twee jaren, welke deze verhouding duurde, geschilderd heeft, behoortMiddaguurtje, naar een aquarel.
o.a. ook dat van onze vermaarde actrice Mevrouw Kleine - Gartman. In den regel werden deze portretten door den handelaar een paar dagen voor zijne vensters tentoongesteld en het gebeurde niet zelden dat Neuhuijs, zich onder de kijkers op de stoep bevindende, dan zijnen lof hoorde uitbazuinen en tevens het diepste beklag over de vermeende ongelukkige levensomstandigheden, waarin de schilder verkeerde. Doch eens op een middag kwam voor de ramen van den kunsthandelaar, de vroegere teekenonderwijzer van Neuhuijs, Gijs Craeyvanger, en beschouwde met groote aandacht een daar tentoongesteld vrouwenportret, 't Was van | |
[pagina 25]
| |
Kempener daglooner met zijn gezin aan den maaltijd, naar een aquarel.
| |
[pagina 26]
| |
Neuhuijs' hand en toevalligerwijs had deze, van lieverlede minder voorzichtig geworden, in de omgeving van het vrouwenbeeld meer dan gewoonlijk aan zijne fantasie den vrijen teugel gevierd. En juist die omgeving verried hem. Craeyvanger kende zijn voorkeur voor berkenboompjes en, deze op dit portret geheel naar zijne wijze geschilderd ontdekkende, stapte hij den winkel in en vroeg den handelaar: ‘is dat portret ook van dien Franschen schilder?’ En
Studie.
toen het antwoord luidde: ‘zeker, nog altijd van denzelfden!’ viel hij uit: ‘Nu, dan heet die Franschman Albert Neuhuijs, hoor!’ Het geheim was geen geheim meer, de bestellingen vermeerderden wel niet nu bekend werd dat een jong stadgenoot de zoo bewonderde schilder was, maar toch kan men nog heden ten dage in menige woning te Utrecht portretten zien hangen toen door den thans zoo vermaarden schilder vervaardigd. Eenigen tijd daarna vestigde zich in Utrecht eene aanzienlijke Indische familie, die Neuhuijs opdroeg het schilderen der portretten van de vrouw des huizes en hare dochters. Tot groote tevredenheid der Indische familie werd dit werk uitgevoerd, maar niet minder was ook Neuhuijs met den uitslag tevreden, want, gevoelende hoeveel hem nog ontbrak, had hij reeds lang den wensch gekoesterd om aan de Antwerpsche Academie te gaan studeeren en zag zich nu door dezen | |
[pagina *11]
| |
‘In Zorgen’ naar een schilderij in het bezit van den Heer E. van Essen.
| |
[pagina 27]
| |
gelukkigen uitslag even plotseling als onverwacht in staat gesteld om dien wensch te bevredigen. Hij had toen den vier-en-twintig-jarigen leeftijd bereikt en bleef te Antwerpen vier jaren. Natuurlijk was de opbrengst der portretten bij lange na niet voldoende om al de onkosten van zijn verblijf te Antwerpen, ook maar voor een klein gedeelte van dien tijd, te dekken en, ofschoon hij zich over zijn moeitevol leven aldaar niet veel uitlaat, ‘het ging er in die dagen dikwijls Spaansch toe,’ zooals hij 't noemt. Nauw stond de zon aan den hemel of Neuhuijs zat reeds voor den ezel te schilderen en over te schilderen. Bij zijne studie moest hij hard werken om de kosten daarvoor, zoowel als voor zijn onderhoud, te verdienen. En opdat zijne werken verkoopbaar zouden zijn, werd hij als van zelf gedreven in de toen vooral zeer sterk geprononceerde Antwerpsche kunstrichting en leverde hij ridders en jonkvrouwen in schitterende kleederdrachten. En zijn satijn was satijn. Met stalen volharding bleef hij er aan arbeiden totdat zijn werk de stof naar behooren uitdrukte. Studie.
De beide laatste jaren van zijn verblijf te Antwerpen werden hem eenigszins gemakkelijker gemaakt door het Koninklijk subsidie, dat hij gedurende drie jaren heeft genoten. België verlatende koos hij Amsterdam tot verblijfplaats, waar zich inmiddels ook zijne ouders metterwoon gevestigd hadden. Aldaar maakte hij kennis met de Marissen en Mauve, die, zoo vaak zij in Amsterdam kwamen, hem gingen bezoeken en aanmoedigen, waarbij deze illustre mannen niet opzagen tegen den weinig aanlokkelijken tocht naar een Amsterdamsch zolder-atelier. Had Neuhuijs reeds in Antwerpen gevoeld, dat hij met zijne kunst eene | |
[pagina 28]
| |
andere richting moest inslaan, langzamerhand kon hij in 't geheel geen vrede meer hebben met die jonkvrouwen en ridders, met menschen en toestanden uit lang vervlogen tijden. Wat hij zocht, was eene impressie van de natuur weer te geven; niet het bedachte, het gefantaseerde, maar het geziene, het werkelijk meêgeleefde af te beelden. En spijt de opmerkingen van verwanten en vrienden, die vonden dat hij nu juist zooveel naam begon te maken met zijn ‘satijntjes’, ging hij rechtstreeks op zijn doel af. Hij trok naar buiten, naar Gelderland en 't Gooi, zwierf daar dagen en weken rond en keerde steeds met een rijken schat van studiën weer huiswaarts. Trouwens had de lust daartoe zich reeds tijdens zijn verblijf te Utrecht bij hem geopenbaard. Ik herinner mij nog hoe hij daar eens plotselingStudie.
door dien lust bekropen werd, doch, helaas, geene middelen had om dien te bevredigen. Doch hij weet raad! Spoedig had hij een schilderijtje gereed gemaakt en daarmede gewapend, stapte hij op een fraaien ochtend naar een rijken smid, een Maecenas in die dagen. De man had volstrekt geen zin in het stuk, maar Neuhuijs wist zoolang te praten en hem zoo stellig te overtuigen dat hij het moest koopen, omdat hij, Neuhuijs, anders niet naar buiten kon om te studeeren, dat de smid eindelijk voor f 25 eigenaar van de schilderij werd. Met dien schat ging Neuhuijs nog denzelfden dag per spoor naar Nunspeet, waar hij zich voor drie weken bij een bakker inkwartierde en daarna, beladen met studiën doch met een ledige beurs, wel voldaan huiswaarts keerde. De zoon van den inmiddels overleden smid heeft de schilderij nog steeds in zijn bezit. Nadat het vorenstaand opstel, nu bijna zeven jaren geleden, over onzen meester het licht zag, heeft Albert Neuhuijs, steeds vooruitgaande in zijne kunst, ook belangrijke schreden voorwaarts gedaan in de schatting der kenners en liefhebbers, die allen als om strijd de volheid en rijkdom van kleur in zijne schilderijen roemen. Op hem is ongetwijfeld van toepassing wat gezegd kan worden van alle mannen van beteekenis, op welk gebied ook: zij hebben bijna zonder uitzondering | |
[pagina 29]
| |
het hooge standpunt, dat zij innemen, bereikt na veel moeite en strijd, en danken de zegepraal, die zij eindelijk bevochten, meestal aan een inspanning en geestkracht, waarvan gewone menschen zich moeilijk een denkbeeld kunnen vormen. Kan dit op elk gebied als regel gelden, op dat van de kunst in het algemeen en van de schilderkunst in 't bijzonder, is de geschiedenis der groote meerderheid onzer meesters daar om te bewijzen, dat de weg naar het ideaal met groote moeilijkheden bezaaid is. Albert Neuhuijs zegt daarvan in zijneMiddagmaal, naar een aquarel.
eenvoudige taal: ‘dat komt, omdat om die kunst goed te leeren er zoo ontzaglijk veel toewijding, en liefde vooral, noodig is, dat men daardoor in staat is alles te dragen. Wie die liefde mist, deinst terug voor de moeilijkheden, die hij ontmoet en wordt nooit een goed schilder.’ Nu, hemzelven zijn die moeilijkheden niet gespaard gebleven, zooals uit vorenstaand opstel voldoende blijkt, en er mag bijgevoegd worden, dat hij ze alle glansrijk heeft overwonnen en thans in onze vaderlandsche kunst eene plaats inneemt onder de beste der schilders en met hen eene wereldberoemdheid heeft verkregen. | |
[pagina 30]
| |
Vooral in de laatste jaren heeft Neuhuijs grooten naam gemaakt en bekendheid verworven. En daarom staat hij zoo hoog aangeschreven, omdat hij - ofschoon nog tot de jongeren en beginners behoorende, toen Israëls, de Marissen en Mauve reeds een grooten naam veroverd hadden - evenals deze mannen een geheel zelfstandige kunstopvatting heeft, wat zeer zeker als een bewijs van des schilders groot talent mag aangemerkt worden. Zijne schilderstukken zijn over de geheele beschaafde wereld verspreid. De bekende verzamelaar Staats Forbes te Londen heeft onderscheidene werken van hem in zijne verzameling, evenals de Prins Regent van Beieren. Ook onze Koninklijke familie bezit eenige zijner stukken en nog onlangs werd door de Koningin-Regentes bij een
‘Het Nieuws’, naar een schilderij,
kunsthandelaar te 's Hage een aquarel van hem aangekocht. In de musea te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Dordrecht alsmede in het buitenland, te München, New-York en St. Louis vindt men schilderstukken van Neuhuijs en in Amerika en Schotland zoowel als in Parijs zijn zijne werken bij gedistingeerde verzamelaars zeer gezocht. De reeks der onderscheidingen, die den schilder te beurt vielen, begint dan ook van lieverlede vrij lang te worden. De bescheiden zilveren medaille, die hij als vijftienjarige knaap op de teekenschool te Utrecht reeds in 1859 behaalde, heeft nog onderscheidene kleine en groote gouden medailles in haar gezelschap gekregen uit Munchen, Weenen, Parijs, Chicago en voor eenige jaren werden deze onderscheidingen bekroond door de benoeming tot Officier in de Beiersche Orde III Classe van St. Michael. | |
[pagina 31]
| |
Tegenwoordig bewoont Neuhuijs een artistiek gemeubeld huis op de Heuvellaan te Hilversum. Zijn atelier is hier, als altijd bij een schilder, het gezelligste plekje van het geheele huis. Mooi goudleeren behangsel om den schoorsteen en langs den wand, een hoekje dat tot rusten noodt op een divan met Turksche kussens en Perzische tapijten er om heen hangend, teekeningen van eenige zijner kunstbroeders (Mauve, Maris, Israëls, Breitner) en van hem zelf... en zijn jongste zoon - een schalk van een jaar of vijf - luid gierend en lachend over den grond kruipend en als er op hem gebromd wordt tegen zijn vader opklimmend, om door een kus de booze uitdrukking op diens gelaat weer voor een goedigen glimlach te doen plaats maken. Gehechtheid aan zijn huiselijken kring is eene der meest kenmerkende eigenschappen van Albert Neuhuijs, vandaar dat die kring hem dan ook meestal op de reizen, die hij in het belang zijner kunst ondernam, vergezelde. In den laatsten tijd gebeurt dit echter minder vaak en men kan meer dan voorheen Neuhuijs alleen op het pad vinden en wie hem daar reeds in den vroegen morgen, beladen met al zijn schilderstoestellen, den breedgeranden hoed op het hoofd, een weinig naar links voorovergebogen, in allen eenvoud ziet heen stappen, blijkbaar aan niets anders denkend dan aan den arbeid, die hem wacht, kan zich moeilijk voorstellen, dat dit dezelfde man is, met wien hij den vorigen middag aan het diner zoo gezellig heeft zitten praten en dieStudie.
| |
[pagina 32]
| |
den avond door muziek en zang - waarvan hij een groot bewonderaar en gelukkig beoefenaar is - zoo ras deed voorbij snellen. Trouwens niet alleen de muziek maar alle kunsten vinden in hem een groot vereerder en zeer juist beoordeelaar. Neuhuijs is, als zijne kunst, eenvoudig, oprecht, eerlijk, en waar hij die eigenschappen ook meent te ontdekken in het werk van anderen, daar aarzelt hij nooit zijne bewondering en waardeering daarvoor uit te spreken. Het kan niet anders of een gelijke waardeering valt hem ook van de zijde zijner kunstbroeders ten deel. En dat zal nog steeds meer het geval worden, want Neuhuijs, die eerst den leeftijd van 53 jaar bereikt heeft, gaat nog altijd voort met jeugdigen ijver te schilderen en zijne werken van den laatsten tijd worden door deskundigen ongetwijfeld veel hooger geschat dan zijne vroegere. |
|