Het schildersboek. Nederlandsche schilders der negentiende eeuw. Deel 2
(1898)–Max Rooses– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina *2]
| |
Stadsgezicht, reproductie naar het schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam.
| |
[pagina 3]
| |
Jacob Maris.Zonder twijfel kan men aannemen dat Jacob Maris, tijdens zijn verblijf in Parijs, een sterken indruk der Fransche schilders Millet, Rousseau, Dupré, Corot en vele anderen, gekregen heeft. Het moet een openbaring voor hem geweest zijn, dat deze enthousiaste bewonderaars onzer 17de eeuwsche schilderschool, die ze kwamen bestudeeren tot in 't eigen land en omgeving, niet, als de Hollandsche schilders van 1830, ontaardden in een slaafsche navolging van de door den tijd geel geworden vernissen; maar juist door de studie van geest en opvatting onzer oude meesters er toe kwamen om de natuur door eigen oogen te zien, en zoo tot deze sterk-persoonlijke kunstuiting geraakten. Als men bedenkt hoe dor en conventioneel de schilderkunst nog in ons land was, terwijl in Parijs, maar vooral in de omstreken dier stad, de jonge school aan zulke frissche, schoone kunst het leven schonk, dan blijkt het een bewijs te meer van de sterke persoonlijkheid van Jacob Maris, dat hij bij al zijn bewondering voor die uitbundige coloristen, voor de schoone uitingen van het romantisme, toch altijd zich zelf bleef: een Hollander, ook zelf weer alles zoekend in de natuur en in de oude Hollanders, aan wie hij door ras en grond zooveel nader verwant was. | |
[pagina 4]
| |
Ook hij gaf aan een oorspronkelijke kunst het leven, zich aansluitend bij den Delftschen Van der Meer, Rembrandt, Ruysdael; maar modern, d.w.z. met de opvatting, het sentiment, de gedachten van zijn eigen tijd: het laatste deel van de 19de eeuw. Leven is één aanhoudend veranderen, en kunst, die groote vibreerende uiting van 't leven, altijd opnieuw uit het leven puttend, moet noodwendig van vorm veranderen, wil zij niet dood zijn; en niemand die niet alleen de groote waarde maar ook het levenwekkende beginsel van onze 17de eeuwsche schilderschool beter begreep dan Jacob Maris. De Brug, naar eene houtskoolschets.
Dezelfde volkomen evenmaat van het hoogste gevoel met het logisch verstand, die het kenmerk zijn van den Delftschen Van der Meer, zijn evenzeer eigenschappen die de schilderstukken van Jacob Maris tot heerlijke kunst en hem tot den meester stempelen, tot wien alle jongeren, vol eerbied, opzien. Het heerlijke diepe gevoel, dat ons, bij het genieten van zijn werken, doet trillen van sympathie en bewondering, komt nooit van het onderwerp zelf, want nooit offerde hij sentimenteele of romantische onderwerpen aan het daarvoor zoo ontvankelijk publiek (misschien is dit ook de reden waarom het zoo lang draalde met appreciatie); maar van het schilderen zelf, van de grootschheid van opvatting, van de volkomen harmonie van gedachte en uitvoering. | |
[pagina 5]
| |
Hij, Jacob Maris, staat er, indien het kon, geheel buiten; hij weet positief wat hij wil uitdrukken. Vandaar de groote eenheid van elk schilderij, van het oogenblik, dat hij vasthoudt met ijzeren wil en even sterk geheugen en weergeeft tot in al zijn consequenties. Het gevoel in zijn werk zit diep, kunstig verborgen onder zijn groote knapheid. Alle deelen van de schilderij zijn met evenveel toewijding behandeld, en toch hoe teêr en naïef zijn de verschillende détails er bij gevoegd. Een graspol aan den waterkant: de grassprietjes zoo primitief als 't een kind zou doen, en daardoor den indruk versterkend van het intieme, het oude van zoo'n hobbeligen weg langs een trekvaart. Of op een grauw schilderij vol stormen modderig water staat een oud, log onderstuk van een molen; en bij al die grauwheid steekt schril een helgroene vlek af. 't Is een luikje gekleurd als met een stukje verf uit een kinderkleurdoos. En zulk een détail, zulk een schel groen, uit den toon vallend met de heele omgeving, dat merkt Jacob Maris ergens op, bewaart het in zijn scherp geheugen, en zet het, misschien eerst na jaren, midden in die schilderij, het grille onheilspellende er mee verhoogend. Wat is dat stadsgezicht in 't Rijksmuseum, aangekocht door de Vereeniging tot bevordering van hedendaagsche kunst, heerlijk geschilderd! Hoe mooi is het gevoeld om met zoo weinige, maar juist geplaatste penseelstreken, die oude gevelprofielen uit het grijze verschiet naar voren te halen; om er die stadsboompjes al roestig voor ze ten volle groen waren, zoo vlak tegen te rijen. Wat doet dat oud en onbeweeglijk! Die groote kalmte ligt ook over de schuiten en hooischepen, zelfs over de mannen die daarop bezig zijn. Alles doet rustig en vlak tegenover de actie der lucht: het licht en de wolken. De grijze lucht is alsof zij wegschuift; die meeuwen, ze vliegen over alles heen, naar u toe; en wat een ruimte in die schilderij, wat is die fijne grijze nevel, die alleen in Holland zoo zilverig is en op den voorgrond die kleurige lichteffecten geeft, heerlijk weergegeven, vol warreling en leven. Als men er lang voor staat, komt er nog een heele stad te voorschijn: bruggen, huizen, boomen, schepen, alles verdronken in een zee van atmosfeer. | |
[pagina 6]
| |
Jacob Maris heeft die stadsgracht niet naar de natuur geschilderd, dat doet hij al sints jaren niet meer. Maar welk een gevoelig artist moet hij zijn, om een indruk te ontvangen, zoo mooi en zoo scherp, en het eigentlijke wezen er van weer te geven zoodanig, dat men, de oude Amsterdamsche grachten voorbijsporend, steeds aan zijn werk herinnerd wordt en zelfs hier en daar een schilderij meent te herkennen. 't Spreekt wel van zelf dat ‘het herkennen’ niet de schoonheid van die heerlijke schilderij uitmaakt. 't Is hem niet alleen te doen om een stukje natuur mooi weer te geven, maar hij schift voor ons uit den overvloed van het geziene - laat weg - voegt bij, en de essence behoudende, geeft hij ons één machtigen indruk van 't geheele wezen. Hierin staat Jacob Maris hooger dan Daubigny, die met zijn frissche buiten geschilderde stukken een reeks van fijngevoelde indrukken geeft. Ga ik nu die beide schilders vergelijken, dan krijg ik van de kunst van Daubigny een indruk als gaf hij ons, een voor een, de uitgeplukte bladeren eener roos; terwijl elk schilderij van Jacob Maris ons de geheele roos, in al haar volkomenheid, doet zien. Dit is slechts een bewijs te meer, hoe Jacob Maris de tegenstelling van lucht en massa, van het plaatsen van 't licht, overeenkomstig zijn denkbeeld van schoonheid tastbaar makend en de vormen bepalend uit den overvloed van het geziene, dit zoo logisch ten uitvoer brengt dat, hoewel grootschheid van 't geheel slechts de bedoeling is, het toch noodwendig de type volmaakt weergeeft. Gelijk Rembrandt, in zijn regentenstukken, de schoonheid van 't geheel boven gelijkenis stellend, toch het type vereeuwigde van den levensvollen, kerngezonden Hollander der 17de eeuw.
Op het stedelijk museum in den Haag hangt een van zijn vele strandgezichten. Het is een schilderij, heerlijk van ruimte en helderheid. Eén hoogstaande wolk beheerscht het geheele doek: het intense blauw der lucht zinkt diep weg achter de lichtende wolk; de zee is helder en hard als kristal, gelijk op zonnige en toch gure dagen. Het strand is vast en solied, schuit en figuren massief en kleurig - kleurig ook de reflektie in de door den vloed achtergelaten plas. 't Geheel is vol beweging en voortgang; 't is of men den harden noordewind in 't gezicht voelt.
Geen schilder is veelzijdiger dan Jacob Maris. Het eeuwig frissche, dat al zijn werken kenmerkt, is ook zeker te danken aan de eigenschap dat schilderen voor hem altijd genot is, nooit métier, en daardoor volmaakt vrij van alle routine. Hij wordt niet alleen door de meest verschillende gegevens getroffen, maar zoekt die ook dadelijk in verf uit te drukken. Van 't een op 't andere volgen strandgezichten, stadsgezichten, binnenhuizen enz. | |
[pagina 7]
| |
Bij Delft, naar een schilderij in het bezit van Mevrouw H.G. Tersteeg.
| |
[pagina 8]
| |
Daardoor behoudt hij nevens zijn verbazende kracht, toch altijd dat naïeve en teedere, dat aan zijn werk die groote bekoring verleent. Zoo ook de talrijke molens, die Jacob Maris in zijn schilderijen schilderde, van af de kleine impressies haast druipend van bitum, schitterend van colorietDe twee molens, naar de schilderij in het bezit van den Heer J.S. Forbes te Londen.
en licht, tot die meesterlijk doorwerkte schilderijen waarop somwijlen een reeks van molens zich tot in de neevlen verliest. Die molens zelf zijn heerlijk geschilderd, zoo breed en grootsch opgevat en als vast gegroeid in de omgeving. Die logge gevaarten staan meestal in een zware omgeving. Nu eens een loodkleurige wolkenmassa, die de streep licht dreigt te overtrekken en waar de omtrek van den molen nauwlijks afkomt; of groote witte wolken, die de molens in licht hullend, meejagen met de snelheid der wieken, - maar altijd is het volkomen uitgevoerd en elk voorwerp op de schilderij werkt mee om de stemming te verbeelden. Maar ook in zijn kleinere schilderijen, meestal tegen den dag geschilderd ligt een buitengewone charme. Hoe eenvoudig de gegevens mogen wezen, dikwijls zijn ze dramatisch door den strijd van zon en wolken, van licht dat met moeite door de wolken breekt en nu en dan matgele stralen naar omlaag doet strijken. Men ziet dat het maar voorbijgaande is, en het is juist dat vasthouden van het oogenblik, dat het machtige in zijn schilderijen uitmaakt. Nu eens is 't een trekvaart waar het bleekgele licht uit de waterachtige lucht vallend, zich hecht aan de magere schonken van een witten jagersknol, of vluchtig opflikkert in de plassen van den ruigen weg. Of het is een stuk bouwland, waar de donkere voren samentrekken tot in het verre verschiet. En wat is zoo'n verschiet met de profielen van boomen, | |
[pagina *5]
| |
‘De Steenen Molen’
naar een schilderij in het bezit van den Heer L. Smit Jzn. | |
[pagina 9]
| |
molens, daken, fijn gevoeld, - de flauwe omtrekken, soms weer half bedolven onder een veeg licht, nauwkeurig geteekend als portretten en volmaakt uitdrukkend de ruimte van ons Hollandsch vlakland.
Men zou niet aan een eind kunnen komen, wilde men alle schilderijen bespreken, die zich aan ons geheugen opdringen. De heer H.W. Mesdag heeft in zijn verzameling o.m. een klein schilderij. Het verbeeldt een oude Scheveningsche vrouw, zittend op den kant van 't duin. Zee en lucht zijn als lichtend zilver, dat zilveren licht strijkt ook langs het witte mutsje. Als één tonige massa staan duinen en figuur tegen het licht. 't Geheel is zilverachtig, sereen, als met rust overgoten. Hetzelfde gegeven: lucht, zee en duinen schildert hij; maar nu zit een kind tegen de helling, waarschijnlijk een dochtertje van hem, ze heeft een wit kleedje aan. Alles is jong en frisch, lucht en zee blauw, duinen van een teeder groen; 't is zonnig maar niet schel, en droomerig van zomerhitte. Het is een van de vele schilderstukjes, die Jacob Maris van zijn kinderen gemaakt heeft. Zoo ook zal bijna iedereen zich den ‘vioolspelende knaap’ herinneren, die een paar jaren geleden in Arti geëxposeerd was. Tegen een achtergrond van gobelins staat, geheel in bruin fluweel gekleed, een knaap viool te spelen. Het licht glijdt over het witte muziekboek. Deze schilderij is even rijp van kleur en lijnen als een oud Spaansch schilderstuk. Of hij schildert kinderen bij de piano, licht en teer gekleurd als bloemen, en geeft in die warme omgeving een reeks van tonen, van af het diepste blauw tot de warmste oker.
In vroeger jaren schilderde Jacob Maris ook binnenhuizen, d.w.z. wat men algemeen onder binnenhuizen verstaat: armelijke keukens, waar het gezin een of ander maal gebruikt, of de man, moe van het harde werken, een pijp rookt. Zoo eenvoudig en waar mogelijk opgevat en zeer fijn van sentiment. Zijn kunstopvatting heeft zich langzamerhand volkomen vrij gemaakt van alle conventie. De binnenhuizen die hij nu schildert zijn uit zijn eigen huis, meestal | |
[pagina 10]
| |
Een Etude van Knorr, naar een schilderij.
| |
[pagina 11]
| |
met zijn kinderen. 't Zijn deftige schilderijtjes, ruim en breed van opvatting. Het is een uiting van het gezonde realisme dat evengoed het schoone ziet in de eigen omgeving en die zoekt weer te geven overeenkomstig zijn denkbeeld van schoon. Het geeft ons denzelfden indruk als de schoone interieurs van Van der Meer e.a. die ook eenvoudig schilderden wat hen omringde. Verleden jaar was er op de tentoonstelling der Haagsche Teekenmaatschappij een aquarel van Jacob Maris: ‘De Baker.’ In een deftige kamer met veel blauw zit een stemmige baker, de zijden japon breed uit, een kindje in lange kleeren op den schoot, aan haar knieën staat een klein meisje dat nieuwsgierig naar het bakerkind kijkt. De opvatting is zoo intiem, zoo rustig: het fijn geteekende kopje der baker, die al wat stijve handen, het koele wit van 't kind! 't Heeft niets van een illustratie, de baker is geen gewild type; het geeft de conceptie toch zoo volmaakt weer als gezien in de rust van het eigen huis. Zijn aquarellen zijn even doorwerkt als olieverf-schilderijen, maar fijner en teerder, meestal van die eenvoudige gegevens rondom den Haag: vaarten langs met riet omheinde moestuinen, rooddakige huisjes, waaruit bescheiden rookwolkjes traag naar boven stijgen. Het pooten en planten, het boomen der volgeladen schuiten, een vrouwtje dat den wasch spoelt in de vaart, en in de verte de duintjes, een brok zanderij of een weiland dat tevreden afsteekt bij al die grijsheid, 't zij een hooge brug met een paar figuren, - allen klein, intiem en rustig tegenover de hoog lichte lucht, die boven dat alles staat. Er is in die teekeningen gesponsd, geveegd, gewasschen, hier en daar met wat dekverf om die matte tonen te krijgen, welke aan 't geheel die rijpheid en volmaaktheid geven, die we zoo zeer in de aquarellen van Jacob Maris bewonderen. * * * Jacob Maris moet eens gezegd hebben: ‘een schilderij is af als men zien kan wat het voorstelt.’ Als men zich den zin van dit zoo compact uitgedrukte oordeel goed voorstelt, dan staat die opvatting hoog. Zij houdt een wereld in van de grootste technische knapheid: de wolken moeten jagen, het blauw diepte en ruimte uitdrukken, het licht om en over alles trillen en leven, het landschap rustig en vast, de figuren volmaakt van actie zijn, de vogels moeten vliegen, elke stof moet weergegeven worden. Persoonlijk heeft hij aan dezen eisch geheel voldaan. Zijn schilderijen zijn volkomen geacheveerd. Alles leeft, alles doet wat het doen moet, het vallen van elke lichtstraal is logisch beredeneerd, maar gevoelig uitgevoerd; elke penseelstreek staat op haar plaats, maar ook geen enkele te veel. Het spreekt wel van zelf dat deze volkomenheid alleen de vrucht is van nauwkeurige studie naar de natuur en van verbazend veel werken. Gelijkelijk met de opvatting werd ook de behandeling breeder en krachtiger. | |
[pagina 12]
| |
Het dunne wat zijn vroegere schilderstukken onderscheidde, o.a. in een meisje dat kippen voert, waar de geheele entourage van huis en hof zoo precies, zoo conscientieus gevolgd is, verdwijnt geheel en de streken van 't penseel worden vrijer, malscher. Bij hem is voortaan doel een krachtigen indruk van 't geheel te geven, daaraan maakt hij alles ondergeschikt, zelfs de kleur. En dat schoone bereikt hij slechts door het logische, het wel beredeneeren van de geheele compositie van het schilderij. De Schreijerstoren te Amsterdam, naar een houtskoolschets.
‘De juiste verhoudingen van licht en donker, het nauwkeurig bepalen der omtrekken, het geacheveerde, dat alles is hoofdzaak en het publiek heeft gelijk dit van een schilderij te eischen; maar het mooie van kleur, de toon, dat doen we voor elkaar,’ is een van de vele en beminnelijke gezegden van Jacob Maris. Het beeld, dat men van den persoon krijgt uit de tallooze aanhalingen en gezegden, is dat van een bizonder humaan mensch, van een kunstenaar, die hoog genoeg staat om de verschillende kunstuitingen te appreciëeren, mits het kunst zij. Men vergt veel van de toegevendheid der artisten, in een tijd dat determineeren van beroemde tijdgenooten dagelijksch werk is, wat nog versterkt wordt door het van listige Yankee's uitgevonden ‘interviewen.’ Hierdoor worden kunstenaars gedwongen een of andere opinie uit te spreken, die zij dikwijls een uur later niet meer kunnen beamen. Ik stel mij voor dat de meeste kunstenaars, de uiteenloopende verklaringen van hun persoon en werk lezend, dikwerf een glimlach niet onderdrukken kunnen, en nog vaker ongeduldig moeten worden over het weinige begrijpen van hun kunst. Maar hoe de persoon van Jacob Maris ook wezen mocht, we hebben dien niet noodig om zijn werk te completeeren. | |
[pagina 13]
| |
Het is volkomen en alzoo geheel onpersoonlijk. Wat toch niet buitensluit dat het volmaakte evenwicht in zijn schilderijen zeker de uiting is van een volkomen harmonische persoonlijkheid. * * * Geen schilder, die meer zorg besteedt aan de juiste verhouding van licht en schaduw, van het landschap tegen de lucht, dan Jacob Maris; tallooze malen wordt de proportie veranderd, de kracht naar rechts of links gezet, 't licht hooger of lager geplaatst. Hij begint niet met 't mooi maken, het acheveerenvóór dat alles wel beredeneerd is, en als hij dan al tastend en zoekend denkt 't geheele schilderij in overeenstemming te hebben, maakt hij 't in korten tijd af. Als men bedenkt hoe enorm productief Jacob Maris is, hoe bij de vele molens, stadsgezichten, genre-stukken, de eene nooit aan de andere gelijk is, dan eerst kan men een voorstelling krijgen van zijn verbazende werkkracht. Jacob Maris werd in 1837 in den Haag geboren. Reeds als jongen begon hij allerlei voorwerpen uit zijn omgeving na te teekenen, zoowel binnen als buiten, en ook de portretten zijner ouders. Door invloed van zijn onderwijzer, die zag dat hij aanleg had, kwam Jacob Maris op het atelier bij Stroebel, als leerling. Behalve het métier, verfwrijven en kwasten schoonmaken moest hij ook teekeningen en lithographiën copieeren naar ouden trant. En wat hem nuttiger was, aquarellen maken naar stillevens, waar hij dikwijls heele dagen aan werkte. Daarna bezocht hij gedurende drie jaren de Antwerpsche teekenacademie en kwam toen in Den Haag terug om op 't atelier van den toen zeer bewonderden Louis Meyer te schilderen. Ook hier werd hij grootendeels als leerjongen gebruikt. De heer Zilcken vertelt in een aan Jacob Maris gewijde studie in l'Art Moderne, dat Jacob Maris daar onder andere werkzaamheden, die hij voor Louis Meyer te verrichten had, ook op papier geteekende meeuwen moest uitknippen, die de schilder dan behoedzaam op 't doek prikte om de juiste plaats te bepalen. Het was ook in dien tijd dat men de lucht van boven aan begon te schilderen; men begon met een mooie blauwe lucht, was die droog dan werden de wolken er opgeschilderd, daarna de boomen enz. een heel panorama - of liever coulissen - met een donker stuk op den voorgrond, het zij een golf of bergje of struikgewas, om 't licht lichter te doen uitkomen. | |
[pagina 14]
| |
Achterbuurt, naar een houtskoolschets.
| |
[pagina 15]
| |
Toch vond Jacob Maris tusschendoor tijd om voor zichzelf te schilderen. Zelfs verkocht hij in dien tijd al een schilderij, een keuken uit de 17de eeuw. In vroegere jaren schilderde hij veel binnenhuizen, allen mooi van stemming. In 1865 vertrok hij naar Parijs en schilderde daar op 't atelier van Hébert. Men vertelt dat deze zoo verrukt was van een achtergrond, dien Maris gemaakt had, dat hij zei hem niets meer te kunnen leeren. Tallooze legendes van groote mannen doen de ronde en, zijn ze misschien niet altijd authentiek, toch omgeven ze hen met een auréool. In Parijs schilderde hij veel naar modellen, meest Italiaansche. Met deze schilderijen begon hij al spoedig naam te maken. Na de commune, een tijd dien hij met vrouw en kinderen moeizaam in Parijs had doorgebracht, keerde hij voor goed naar Den Haag terug en wijdde zich van daar af, geheel aan het Hollandsch landschap, dat hij tot een sedert Ruisdael nooit gekende hoogte bracht. * * * Om de plaats te bepalen, die Jacob Maris in de wereld der kunst bekleedt, moet men niet binnen de enge en angstvallige grenzen van ons land blijven. In tegenstelling met onze literatuur, is onze schilderschool cosmopolitisch en alom geëerd; ik noem dit alleen, om te constateeren hoeveeleerder Jacob Maris in 't buitenland geapprecieerd werd dan bij ons. Reeds voor twintig jaren waren de kenners in Londen en Parijs hoog ingenomen met zijn werken, terwijl het nog niet veel langer dan tien jaren is, dat zijn naam in ons land bekend werd; en het is nog maar enkele jaren geleden, dat de kritieken, met elke expositie, om zijn ooren gonsden met kleinzielige aanmerkingen. In onze dagen is de bewondering voor de serieuse en, door de hooge opvatting, zoo gedistingueerde kunst van Jacob Maris eenstemmig.
De kunst om de kunst liefhebben, dat is de overheerschende eigenschap van Jacob Maris. Zich niet bekommerend om de verschillende opinies, leeft hij rustig te midden van zijn gezin en zijn werk, dat hem boven alles vervult en heel zijn gedachten inneemt. Het schilderen evenals de compositie is hem aangeboren, van daar dat voortdurend streven naar volkomenheid. Nog dikwijls, nadat een schilderij weggehaald is van het atelier, vraagt hij die terug om er op nieuw aan te werken. In de kunstzaal van het huis Goupil, dat nagenoeg alle stukken van Jacob Maris in zijn bezit krijgt, legt hij meermalen de laatste hand aan zijn werk. Steeds is hij bevreesd dat hij het geheel zou gaan overschilderen, indien hij de schilderij weer op zijn atelier zag. Somwijlen gebeurt het, dat er bij 't nogmaals onderhanden nemen, een geheel ander schilderij van wordt | |
[pagina 16]
| |
Betreurt men dat 't vorige nu voor goed verloren is, en vraagt men hem waarom niet het eerste kon blijven en het laatste op een ander doek, dan zal hij u antwoorden dat hij het verloren gegane een volgenden keer zal maken. Alles is wel doordacht en met opzet neergezet. Volkomen bewust geeft hij wording aan zijn gedachte, zegt hij wat hij te zeggen heeft, en nooit is hij afhankelijk van het toevallige. * * * Ploegen, naar een houtskoolschets.
Hoog en ernstig staat de kunst van Jacob Maris te midden van onze jongste renaissance, die aan zoo schoone kunstuitingen het leven gaf en nog dagelijks geeft. Maar de geschiedenis leert ons, dat op elk tijdperk van bloei verval volgt. Hier en daar heeft reeds de schilderkunst haar evenwicht verloren door een te groote begripsverwarring van de grenzen der verschillende kunsten. Maar hoe ook hare vormen in den loop der tijden mogen wisselen, welke droevige tijdperken van stilstand er nog in de toekomst mogen liggen, bij elke herleving zal de kunst noodwendig gegrond zijn op de eigenlijke kern der beeldende kunst: de studie naar de natuur. En Jacob Maris zal, als ook zijn kunst tot het verleden behoort, in een adem genoemd worden met Ruysdael, den Delftschen Van der Meer en diens groote tijdgenoten. |
|