| |
| |
| |
De Italiaansche school.
ITALIË was het land, waar in het Europa der middeleeuwen de schilderkunst voor het eerst ontlook; Florence was in Italië de stad, waar zij het eerst tot hoogen bloei geraakte. Van in de dertiende en de veertiende eeuw waren de baanbrekers der nieuwe kunst daar opgetreden: Cimabuë (1240-1302), nog stijf en houterig, volgende de overlevering der Byzantijnen, maar beproevende zich los te maken en het leven weer te geven; Giotto (1266?-1337), een reuzenstap vooruit doende, beweging in de lichamen, gevoel in de geesten, harmonie in de schikking der personages brengende. De ware, de hooge kunst was met dezen laatste geboren. Zijne opvolgers in Florence zelf en in andere steden van Italië, voornamelijk in Sienna, volgen zijn spoor, en eer de veertiende eeuw haren loop voltrokken heeft, hebben zij hunne werken over heel het schiereiland verspreid.
151. Masolino. - Adam en Eva in het Aardsch Paradijs (Brancacci-kapel in Santa Maria del Carmine, Florence).
Met het ingaan der vijftiende eeuw daagt een nieuw glorierijk tijdperk der schilderkunst op in Italië. Het land had een hoogen trap van stoffelijke weelde en verstandelijken bloei bereikt. In al zijne gewesten waren de geesten wakker geschud door de studie der antieke kunst en der letteren van oud Griekenland en Rome. De beeldhouwkunst herleefde, de schilderkunst bereikte er een vroeger nooit gekenden trap van volmaaktheid. Weer traden de eerste en uitmuntendste harer beoefenaars in Florence op. Onder de heerschappij der Medici werd die stad een brandpunt van hooge ontwikkeling, zooals er toen geen tweede in de wereld te vinden was en de zetel van de roemrijkste der scholen van het herboren Italië. Hare kunst had een karakter van hoogen adel. Zij begon met de wanden van kerken en paleizen te overdekken met fresco-schilderingen en in die werken van grooten omvang en verheven ingeving putte zij de zucht naar schoonheid van vormen en reinheid van gevoelen, die haar kenmerken. Hare twee eerste vertegenwoordigers waren Masolino de Panicale, eenvoudig Masolino genaamd (1383?-1447?) en Masaccio (1401-1428?). Beiden werkten aan de beschildering der wanden van de Capella Brancacci in Santa Maria del Carmine te Florence, maar voltooiden hunnen arbeid niet, die eerst tientallen van jaren later werd voortgezet door Filippino Lippi.
De Brancacci-kapel werd door de familie van dien naam gesticht in de kerk van Santa Maria del Carmine in Florence. Zij is in haren achtergrond en op de twee zijwanden geheel
| |
| |
met muurschilderingen overdekt. Masolino had het werk begonnen. Als deze, omstreeks 1425, Italië verliet, om naar Hongarije te gaan werken, zette Masaccio den arbeid voort. Masolino schilderde onder andere Adam en Eva in het Aardsch Paradijs (151) op den zijpilaster rechts; Masaccio onder meer het Wonder van den Tolpenning, het grootste stuk op den zijwand links (152). Met Masolino, en meer nog met Masaccio, ontwaakte de kunst uit hare middeleeuwsche droomerij en treedt het ware leven in; de lichamen worden welgevormd en de bewegingen natuurlijk; houding en uitdrukking geven ware menschelijke gevoelens weer.
152. Masaccio. - Het wonder van den Tolpenning (Brancacci-kapel in Santa Maria del Carmine, Florence).
Fra Giovanni da Fiesole of Fra Angelico was een Dominikaner monnik, in 1387 geboren, die op twintigjarigen ouderdom in het klooster trad te Fiesole bij Florence. Toen in 1409 dit klooster gesloten werd, hield hij zich eenige jaren in verschillende steden op, tot hij in 1436 naar Florence terugkeerde. Een tiental jaren later werd hij door den paus naar Rome geroepen en bleef daar wonen en werken tot zijn dood, die in 1455 voorviel. Overal waar hij verbleef, liet hij van zijne werken: de meeste in Florence, waar hij de zalen en gangen en cellen van zijn klooster San Marco met muurschilderingen versierde. Behalve deze en veel andere fresco's, onder andere die van twee kapellen in het Vatikaan, schilderde hij ook tal van paneelen. Hij is de godsdienstige schilder bij uitmuntendheid, de man rein van zeden en eenvoudig van gemoed, die zich liet leiden door zijn liefde, zijn diepe vereering voor de bewoners van der Christenen hemel. Hij zag op naar hen en verhaalde van hen met ingetogenheid, meer dan met ontzag; hij vond ze schoon en goed, meer nog dan majestueus; hij verplaatste zijn gelukzaligen niet op de aarde, maar gaf de visioenen weer, die hij in den hemel had gezien, in bovennatuurlijke heerlijkheid en bovenaardschen glans. Aldus verwierf hij zich te recht den naam van den Engelachtigen schilder.
Een der meesterwerken van zijn paneeelstukken is de Kroning van Maria (153) in de Uffizi-galerij te Florence, waar het overgebracht werd uit den beeldenschat van het hospitaal Santa Maria Nuova. Christus en zijne moeder zetelen in de hoogte op eene dunne laag wolken, waaruit kleine engelenhoofdjes komen kijken. De Zaligmaker brengt zijne hand dicht bij het hoofd van Maria, dat eene rijke kroon draagt en waarom een heiligenkrans zich welft. Vurige stralen schieten achter de goddelijke groep in de hoogte en in de laagte. Rechts en
| |
| |
links staat een schaar musiceerende engelen, waarvan eenige lange Thebaansche trompetten in de hoogte steken. Van boven naar beneden daalt aan beide zij den een groep heilige vrouwen en mannen, wier hoofd met den kring der hemelingen omgeven is. Op den grond knielen vier engelen, van wie twee wierookvaten zwaaien en twee een handorgel bespelen. Het is een stuk van vóór zijn terugkeer naar Florence, omstreeks 1430, wellicht het laatste zijner miniatuurachtig fijn geschilderde werken en de hoogste uitdrukking van zijn engelachtigheid in de kunst. De kleur, die bij elken anderen kunstenaar bleek en zoetsappig zou schijnen, stemt hier volkomen overeen met de smetteloosheid dezer hemelingen. De kunstenaar schilderde meer dan eens dit onderwerp. De Louvre te Parijs bezit een tweede exemplaar van dit tafereel.
153. Fra Angelico. - De Kroning van Maria (Uffizi, Florence).
In 1435 keerden de Predikheeren te Florence terug, waar zij uit verdreven waren;
| |
| |
het jaar daarna betrokken zij hun oud klooster San Marco, dat grootendeels verwoest was. In 1437 begon men het te herbouwen. Men werkte eraan tot in 1443. Nog was het niet geheel voltooid of Fra Angelico begon de zalen en gangen en cellen met zijne fresco's te versieren. Het belangrijkste der werken, welke hij daar uitvoerde, is de Groote Kruisiging (154), die een der wanden van de kapittelzaal bedekt en dagteekent van 1442-1443. Het stuk is nooit volkomen afgewerkt en heeft veel van de herstellers geleden, niettemin is het nog altijd een der schoonste en aangrijpendste werken van de Italiaansche Schilderschool. Hoog tegen den hemel verheffen zich de drie kruisen: Christus is kalm en gelaten in zijn lot, de goede moordenaar blikt hem liefdevol aan, de kwade wendt het hoofd van hem af. Aan den voet van het kruis staat O.L.V. in bezwijming vallende en gesteund door een heilige vrouw, St. Jan en Magdalena. Aan de linkerzijde bevinden zich St. Jan Baptist, St. Marcus de Evangelist, SS. Laurentius, Cosmas en Damianus, de patronen van de familie der Medici, de beschermers van het klooster. Aan de rechterzijde de H. Dominicus, de Latijnsche kerkvaders, de groote kloosterstichters en andere heiligen. In het lijstwerk zijn de profeten geschilderd, in den benedenboord de hoofden der voornaamste broeders van de Dominikaner- of Predikheerenorde. De eenvoudige schikking der personages, zoo natuurlijk en zoo afgewisseld, de waarheid hunner uitdrukking, hunne diepe godsvrucht maken van dit monumentale werk een meesterstuk van innig en roerend gevoel.
154. Fra Angelico. - De groote Kruisiging (San Marco-klooster, Florence).
Fra Filippo Lippi was als mensch een volslagen tegenvoeter van Fra Angelico; hij werd in 1406 te Florence geboren en trad, nog een kind zijnde, in het Minderbroederklooster. In 1456 werd hij tot kapelaan in een nonnenklooster aangesteld, waaruit hij eene kloosterlinge ontvoerde, die verplicht werd terug te keeren, maar een tweede maal ontvluchtte en dan van den paus verlof kreeg met den kunstenaar te huwen, wien zij reeds een zoon, den beroemden Filippino Lippi, gebaard had. Filippo stierf den 9den October 1469. Als schilder toont hij veel verwantschap met Fra Angelico: ook hij is een heiligenschilder en de Madonna, de onbe- | |
| |
vlekte Moedermaagd, had geen vuriger en eerbiedvoller vereerder dan die verliefde en verloopen monnik. Maar aardsche schoonheid laat hij in haar terzelfder tijd als hemelsche reinheid bewonderen en rondom haar schaarde hij gaarne heilige vrouwen en mannen, die hij sierde met de volmaaktheid van lichamelijke vormen, zoowel als met de ingetogenheid der godminnende zielen.
155. Fra Filippo Lippi. - De Aanbidding van het kindeken Jezus door Maria (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum).
Een der stukken, waarin de invloed van Fra Angelico zich het duidelijkst laat voelen, is de Aanbidding van het Kindeken Jezus door Maria uit het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn (155). Het Kindeken ligt geheel naakt op den grond tusschen bloemen en kruiden,
| |
| |
zijn Moeder zit er voor op de knieën in vereering en aanbidding. In den hemel spreidt God de Vader de armen open, ontroerd door den staat van zwakheid, waartoe zijn zoon zich vernederd heeft; de H. Bernardus aanschouwt in diepe godsvrucht den pas geboren God; de kleine Joannes Baptista nadert hem met bedeesdheid. Er is zoo eindeloos veel naieveteit en innigheid van gevoel in al die figuren, zooveel reinheid in de uitdrukking, zooveel liefelijkheid in de bijzaken: het woud als uit edelsteen gesneden, de bloemen die daar blijde kleur en jong leven aanbrengen, het visioen in den hemel boven de fantazie op aarde, dat men in een sprookjeswereld overgevoerd wordt, alleen van de bovenaardsche van Fra Angelico verschillend doordien de personages meer menschelijke persoonlijkheid en leven bezitten. Het stuk komt voort uit de kapel van het Medici-Riccardi paleis te Florence; de verzameling in de Academie dier stad bezit nog twee exemplaren van het zelfde tafereel.
156. Fra Filippo Lippi. - Maria het kindeken Jezus aanbiddende, dat door engelen gedragen wordt (Florence, Uffizi).
In een stuk toebehoorende aan de Uffizi te Florence en voortkomende uit het paleis van Cosimo de' Medici behandelt hij op andere wijze het zelfde onderwerp. Hij stelt hier voor Maria het Kindeken Jezus aanbiddende dat gedragen wordt door engelen (156). De vormen zijn minder aanvallig, de breede hoofden der engelen zijn een der kenmerkende trekken van onzen schilder, de kleur is bijzonder weinig afwisselend, men zou haast aan een grauwschildering denken. Maar vol liefde, als smeltend in teere aandoening, zijn moeder en kind.
Sandro Botticelli, eigenlijk Alessandro Filipepi genaamd, werd geboren te Florence in 1446 en ging eerst in de leer bij een goudsmid. Op zijn meesters winkel leerde hij vele schilders kennen, onder anderen Filippo Lippi; hij voelde zich door diens kunst aangetrokken en liet zich door hem als leerling aannemen. Toen Filippo Lippi in 1469 stierf, was de drie en twintigjarige Sandro reeds een beroemd schilder, die van kerken en particulieren tal van bestellingen ontvangen had. In 1481 werd hij door paus Sixtus IV naar Rome geroepen om de wanden der Sixtijnsche kapel met frescoschilderingen, die nog bestaan, te versieren. Hij moet daar een drietal jaren mee bezig geweest en dan naar Florence teruggekeerd zijn. Hij stierf den 17den Mei 1510.
Sandro Botticelli is een kunstenaar van hooge en buitengewone verdienste, die echter eerst in de laatste jaren rang heeft genomen onder de allereerste der scheppende geesten en
| |
| |
wiens jonge faam, door dweepende bewonderaars uitgebazuind, is gaan stijgen boven die der van ouds gevierde vorsten in het rijk der schilderkunst. En waarlijk, hij bezit gaven, die zulke ingenomenheid en zoo hooge vereering wettigen. Zijne kunst lijkt ons wel eene hergeboorte in de Renaissance; hij komt ons voor zoo frisch, zoo jong van gevoelen, zoo oorspronkelijk van opvatting, dat hij voor ons niet alleen de schilder van zijn meesterstuk de Lente is, maar als een heel nieuwe lente in de wereld der kunst heeft doen nederdalen. Hij ontleende zijne onderwerpen evenals zijne tijdgenooten aan het rijk van daarboven en putte ze uit den Bijbel, maar ook uit de menschelijke wereld, die hij gaarne symboliseerde, en uit de fabelleer, die hij in hare Grieksche schoonheid, verjongd door hem, deed herleven. Hij was Florentijner, maar hij leerde ook van Montegna den Paduaner en vereerder van de klassieke oudheid; hij was schilder, maar ook denker; hij was een vriend van den grooten dichter Dante, voor wiens gedichten hij een heerlijke reeks illustraties teekende.
157. Sandro Botticelli. - De Aanbidding der Koningen (Florence, Uffizi).
Als de volmaakste zijner godsdienstige schilderingen wordt aangezien de Aanbidding der Koningen (157), die hij op last der Medici maakte voor de kerk van Santa Maria Novella te Florence en die zich nu in de Uffizi bevindt. Het tooneel is geheel anders opgevat dan naar gewoonte. Niet meer de koningen, met hun gevolg van dienaars en paarden en kemels, treden hier op, maar een dubbele dichte schaar van aanzienlijke personages, onder welke men ver- | |
| |
scheidene leden uit den huize der Medici erkent. Zij zijn niet in nederige vereering voor den pas geboren Zaligmaker neergebogen; zij zijn gekomen om een belangwekkend schouwspel bij te wonen en belangwekkend zijn inderdaad de vreemde vorsten uit het Oosten en de statige gestalten uit het Westen, met hunne krachtig gekenmerkte hoofden in warme bruine tonen, met hunne prachtige kleedij in zachte weerschijnende kleuren. Eigenaardig is ook de ineenzetting: de H. Familie zetelt op een verhevenheid, een mans hoogte boven den grond, in de puinen van een statig gebouw en speelt slechts eene ondergeschikte rol.
158. Sandro Botticelli. - De Geboorte van Venus (Florence, Uffizi).
Van zijnen dichterlijken geest getuigen vooral Botticelli's zinnebeeldige en mythologische stukken. Onder deze laatste munt het meest uit de Geboorte van Venus, die de Uffizi te Florence bezitten (158). De Godin der Liefde komt rechtstaande op eene groote schelp uit de hooge zee naar het land aangevaren; twee windgoden stuwen haar voort met hunnen adem; eene jonge vrouw, die uit een lauwerbosch komt aangehuppeld en de godin een draperie aanbrengt, met bloemen bestikt, is zelf gehuld in een wit kleed met kleurige bloemen. Rozen vliegen heel het tooneel rond. Het onderwerp is ontleend aan de Grieksche poëzie, het beeld van Venus aan de Grieksche beeldhouwkunst; maar de slanke vormen, het jeugdige leven verkonden een heel moderne opvatting, een teerder schoonheidsgevoel dan de ouden kenden. Het stuk komt voort uit de Villa der Medici te Castello.
Het beroemdste van Botticelli's werken en datgene misschien, wat onder alle schilderwerken in onzen levenstijd het meest ophef in de kunstenaarswereld heeft gemaakt en het diepst heeft ingewerkt op de moderne kunst, is zijn Lente (159), toebehoorende aan de Academie te Florence. Het is vier en een halve eeuw oud en is en blijft het jongste onder alles wat de schilderkunst heeft voortgebracht. In het midden van het tooneel treedt de Lente in zacht gepeins met kalm gebaar vooruit, boven haar zweeft de Liefde, die hare schichten naar
| |
| |
159. Sandro Botticelli. - De Lente (Florence, Academie).
| |
| |
de jonkheid richt. Deze is verpersoonlijkt door drie maagden in doorschijnend gazen kleeren, die elkander bij de hand houdend, dansen; aan de andere zijde komt de bloemenmaagd aangestapt, die rozen strooit en zelf met bloemen en twijgen bestrooid en behangen is. Links plukt een jong ridder oranje-appelen, rechts ontvoert een booze geest een jonge maagd. Al deze vrouwen zijn frisch als een lentemorgen, tintelend van levenslust en toch zoo rein, zoo argeloos. Zij hebben allen den slanken bouw, de eigenaardige langwerpige gezichten met breed uiteenstaande oogen en scherpe kin, die de schilder aan zijne vrouwenfiguren leent. Zij buigen den hals met aanlokkend gebaar. De weelderige fantazie van den kunstenaar uit zich niet alleen in die heerlijke vrouwengestalten, maar ook in hun heele omgeving. Uit de oranjebosschen in den achtergrond en de bloemen in de graszoden, spreekt en zingt de lust van het jonge leven, de lof van de weldadige natuur.
160. Filippino Lippi. - De Aanbidding der Koningen (Florence, Uffizi).
Filippino Lippi, zoon van Filippo Lippi, werd in 1457 te Prato geboren; hij was twaalf jaar oud toen zijn vader stierf, zoodat deze zijne studiën niet leiden kon. Bij zijn dood beval Filippo zijn zoon aan zijn vriend en medewerker Fra Diamante aan, die dan ook voor zijne opvoeding zorgde en hem tot leermeester diende. In later jaren echter koos hij de werken zijns vaders tot voorbeeld, zoodat hij meer de volgeling van dezen dan van eenigen anderen kunstenaar mag genoemd worden. Hij werkte een tijd lang te Rome en was slechts 47 jaar oud toen hij den 13en April 1504 te Florence overleed. Hij was een der groote vertegenwoordigers van de rijpende Florentijnsche kunst, die scheppingskracht met natuurstudie vereenigde, die den mensch in zijn vorm en zijne gemoedsbeweging ernstig bestudeerde en de menschelijke handelingen in smaakvolle groepeeringen vol waarheid en dramatisch leven afbeeldde.
Tot de belangrijkste werken van zijn lateren leeftijd behoort de Aanbidding der Koningen (160), die zich in de Uffizi te Florence bevindt en in 1496 voor de kerk van San Donato degli Scopetani bij Florence geschilderd werd. Op een lichte verhevenheid zit Maria met haar kind op den schoot, St. Joseph staat achter haar gebogen, de drie koningen knielen vóór haar. Rechts en links is hun gevolg geschaard. In den achtergrond rijst het
| |
| |
bergachtige landschap op; de stal wordt verbeeld door een verbrokkeld afdak, gedragen aan de eene zijde door een boomstronk, aan de andere zijde door een stuk muur, deel makende van de puinen, waarin het tooneel plaats grijpt. De ineenzetting is veel meer bewogen dan in de afbeelding van hetzelfde onderwerp door Botticelli, maar voor een goed deel is de opvatting dezelfde. Ook hier komen in het gevolg der koningen tal van gekende personages uit dien tijd voor, onder andere Pier Francesco Medici de oude, als astroloog gekleed. Het stuk draagt de dagteekening der voltooiing van het werk: Filippus me pinxit de Lipis Florentinus addi 29 Marzo 1496 (Filippino Lippi van Florence schilderde mij heden 29 Maart 1496).
161. Filippino Lippi. - De H. Joannes Drusiana uit de dooden opwekkende (Florence, Strozzi-kapel in Santa Maria Novella).
Toen onze schilder in 1493 uit Rome naar Florence teruggekeerd was, zette hij zich voor goed aan zijne fresco's der Strozzi-kapel in Santa Maria Novella, die hem in 1487 besteld waren, maar die hij eerst in 1502 voltooide. Een der zijden is aan het leven van den apostel Joannes, de andere zijde aan dat van den apostel Filippus gewijd. Een der stukken uit de legende van den eersten apostel verbeeldt Johannes Drusiana uit de dooden opwekkende (161). Treffend is hier de eenvoudige maar grootsche hoofdgroep: de apostel met zijn gebaar van overtuiging en wilskracht, de opstaande met hare uitdrukking van verbazing. Het ware en krachtige leven wordt uitgedrukt door de verwondering, die den blik der vrouwen aan de wonderdadige gebeurtenis geboeid houdt, terwijl de schrik de mannen op de vlucht drijft en de kinderen doet vastklampen aan hunne moeder of verschuilen achter hare rokken. De prachtige gestalten, vooral der vrouwen, getuigen van 's meesters zucht om zijne tafereelen te verheffen door de schoonheid zijner personages; de rijke gebouwen in den achtergrond, zijne voorliefde voor sterk versierde omgevingen; de overvloed der bekoorlijke motieven, op die gebouwen aangebracht, leggen getuigenis af van zijne studiën naar de antieken te Rome gedaan en zijne ingenomenheid met de grotesco's, die hij daar had leeren kennen.
Nevens de groote baan, die de ontwikkeling der Florentijnsche school volgt, gaan sommige kunstenaars van degelijke verdienste, maar daarom nog niet van allereerste gehalte, hunnen eigen weg. Zoo Benozzo Gozzoli, die onder Fra Angelico's leiding gewerkt had en diens leerling mag genoemd worden. Hij was geboren in 1420 en stierf in 1498. Hij werkte in Orvieto, later in Montefalco, Florence, San Gimignano en Pisa, waar hij overal fresco's en veel minder paneelschilderingen uitvoerde. Hij heeft iets geërfd van het
| |
| |
162. Benozzo Gozzoli. - De Tocht der drie Koningen (Florence, Riccardi-paleis).
163. Benozzo Gozzoli. - De Bespotting van Noë of de Wijnoogst (Pisa, Campo Santo).
| |
| |
ingetogene, reine, blijde van zijnen meester; hij heeft nog het stille van de oudere school, het eenvoudige in den vorm, het rustige in de handeling, dat door de vooruitstrevende Florentijners verlaten was. In het Riccardi-paleis, de oude familie-woning der Medici, gebouwd door Michel Angelo, versierde hij de kapel met zijne fresco's, verbeeldende den Tocht der drie Koningen (162) en een groep engelen. Het is een werk van ongemeene aanvalligheid, wellicht het best bewaarde en zeker een der uitmuntendste muurschilderingen der Italiaansche schilderschool. Voorwendend de drie koningen en hun gevolg op hunne reis naar Bethlehem af te beelden heeft hij een tocht van Florentijnsche edellieden voorgesteld, trekkend door Toskaansche gebergten en een weg volgend, die trapsgewijze slingert tusschen de rotsen en hen laat zien op verschillende hoogten. Het is niet een kleine groep van vreemde vorsten, die eene bedevaart doen, maar een onafzienbare stoet van voorname personen in al de pracht van hun rijkste gewaad, met kostelijk opgetuigde paarden, bontgekleede dienaren, windhonden, valken, zwaar geladen troswagens, getrokken door muilezels, en - om hun ten minste een oosterschen tint te geven - ook door kemels. Het is een toonbeeld van wat muurschilderingen in hunnen oorspronkelijken toestand waren, een werk van jonkheid, blijheid, liefelijkheid.
164. Piero di Cosimo. - Maria met zes heiligen (Florence, Uffizi).
Een der voornaamste werken van Benozzo Gozzoli zijn de fresco-schilderingen op den noorder wand van het Campo Santo te Pisa. Daar voerde hij van 1469 tot 1485 vier en twintig groote tafereelen uit, verbeeldende onderwerpen uit het oude Testament. Een der merkwaardigste is de Bespotting van Noë (163) of de Wijnoogst. Het stuk bevat eene driedubbele handeling. Links ziet men den Wijnoogst; een jong man op een ladder reikt een korf met druiven, die hij komt te plukken, aan een vrouw, die ze met de beide opgeheven armen ontvangt; een tweede vrouw draagt ze weg, een derde schudt ze uit in een vat, waarin een man ze al trappend perst. De aartsvader Noë met een paar zijner kleinkinderen woont het tooneel bij. Midden in de muurschildering drinkt Noë het lekkere, verraderlijke vocht. Rechts ligt hij naakt en dronken op den grond en getuigen zijne afstammelingen hunne ergernis over zijn toestand. Het tooneel heeft plaats in een tuin en wijngaard vóór een rijk Italiaansch paleis. Weer zien wij in den rijkdom van landschap en gebouw de ingenomenheid van den kunstenaar met sierlijke omgevingen; in de groep kinderen, die schrikken voor een blaffenden hond, zijn gewoonte kijkjes op het leven van alle dagen in zijn Bijbelsche geschiedenissen te mengen; in de prachtige figuren van den druivenplukkenden knaap en in de vrouwen, die de korven
| |
| |
aannemen en dragen, in den druivenperser en de geërgerde kinderen van Noë zijn lust en zijn kunst figuren mooi van vorm en van gebaar te laten optreden.
165. Piero Pollajolo. - De Kroning van Maria (San Gimignano, Parochiekerk).
Piero di Lorenzo, beter bekend onder den naam van Piero di Cosimo, naar den naam zijns meesters Cosimo Rosselli, geboren in 1462, gestorven in 1521, onderging in zijn godsdienstige schilderingen den invloed van Filippino Lippi, maar zijn levenslustige speelsche geest voelde zich meer aangetrokken door de heidensche fabelleer, met wier dichterlijke verhalen hij gaarne en liefelijk fantaseerde. Voor zijn meesterwerk wordt gehouden de Maria met zes heiligen in de Uffizi te Florence (164). Te midden van een fantastisch opgebouwd landschap staat de H. Maagd op een voetstuk, waarop O.L.V. Ontvangenis is gebeeldhouwd; zij ziet in ontheffing op naar den H. Geest, die over haar nederdaalt. Aan weerszijden van haar staan twee heilige mannen en knielt een h. vrouw. Treffend is de geestvervoering van Maria uitgedrukt, wier geest niet alleen, maar wier lichaam ook opgetogen schijnt naar de godheid. De twee biddende vrouwen en twee der rechtstaande heiligen zien met innige vereering naar de H. Maagd op; de uitdrukking der twee overige heiligen is zeer verschillend: zij schijnen zich meer om den toeschouwer dan om het bovenaardsche te bekreunen. In al de figuren is overigens iets meer wereldsch en zwaarders te bemerken dan in de heilige personages van vroegere kunstenaars; ook de kleur is krachtiger en de schaduwen donkerder.
De gebroeders Antonio en Piero Pollajolo, van wie de eerste in het jaar 1429 te Florence geboren en in 1498 te Rome gestorven en de tweede in dezelfde steden in 1443 geboren en omstreeks 1496 gestorven is, blijven bij de godsdienstige schildering, maar van hunne voorgangers onderscheiden zij zich door een nauwgezetter studie der ontleedkunde en meer waarheidszin in de behandeling. Van Pietro Pollajolo bevindt zich in het koor der parochiekerk te San Gimignano eene Kroning van Maria (165) van eigenaardigen stijl. In de heiligen, die biddend opzien naar de kroning, is er eene diepte van gevoel, die naar het dramatische overgaat; in de hoofdgroep is de ingetogenheid niet minder sterk uitgedrukt; ook de musiceerende engeltjes ter zijde zijn ongemeen bewogen van geest en lichaam. Passie overheerscht schoonheid, een forsche adem waait door het geheel en brengt de personages in ontheffing.
Lorenzo di Credi, geboren in 1459, gestorven in 1537, leerling van Andrea Verrocchio,
| |
| |
was een bijzonder aanvallig schilder, die de ingetogenheid der andere heiligenschilders verlaat en in zijn hemelbewoners vooral het liefelijke aardsche doet uitkomen. In zijne Geboorte van Christus uit de Academie te Florence (166) ziet men de H. Maagd en twee engelen het pas geboren kindeken met roerende teederheid en vol jeugdige bevalligheid aanblikken en aanbidden, terwijl de H. Jozef, een oud man, op de knieën ineengezakt, met aandoening het wichtje beschouwt, dat opkijkt naar zijn moeder en van dorst schijnt te klagen: een tafereeltje vol leven en natuur en toch van echt godsdienstigen zin doortrokken.
166. Lorenzo di Credi. - De Geboorte van Christus (Florence, Academie).
167. Domenico Ghirlandajo. - De Geboorte van Maria (Florence, Santa Maria Novella).
Domenico Ghirlandajo werd geboren in 1449 en stierf den 11den Januari 1494. Hij werd dus slechts 45 jaar
| |
| |
oud. [Zijn eerste gekend werk dagteekent van 1480, toen hij reeds 31 jaar oud was en het is niet waarschijnlijk, dat hij vóór dien tijd iets van belang voortbracht. Hij werkte dus niet langer dan een vijftiental jaren en nochtans leverde hij in dien korten tijd een ontzaglijken arbeid. Zijn fresco-schilderingen zijn groot in getal en machtig van omvang. Hij vervaardigde er verscheidene in kerken zijner geboortestad: Ogni Santi, Santa Croce, Santa Trinità, Santa Maria Novella; in het raadhuis van Florence, in de kerk van S. Gimignano, in de Sixtijnsche kapel van het Vatikaan. Sommige dier muurschilderingen overdekken een gansche kapel. In Santa Maria Novella beschilderde hij zelfs het heele hooge koor met de geschiedenis van Maria en van Sint Jan Baptist.
168. Domenico Ghirlandajo. - De Aanbidding der Koningen (Florence, Santa Maria degli Innocenti).
Niet minder tal- en belangrijk zijn zijne paneelschilderingen, voor verscheidene kerken gemaakt en nu voor een deel in de Museums van Europa verspreid.
In hem kwam de Florentijnsche schilderkunst tot volle rijpheid. Hij was de groote verhaler, die heel het menschelijke leven in zijne Bijbelsche geschiedenissen ontrolde, gezond en zonnig, te midden van bloeiende velden en statige gebouwen. Hij bestudeerde met nauwgezetheid elke figuur op zich zelve, gaf het zijn bijzonderen aard en zijne bijzondere gratie, maar gaarne en goed groepeerde hij ook in groot getal zijne personages. Hij bemint de veelzijdige, de drukke en toch kalme handeling; hij bemint de menschen en maakt ze beminnelijk en schoon, zonder overdrijving, gelukkig in hunne werkzaamheid en in hun samenzijn. De fresco's hebben veel van hunne oorspronkelijke kleur verloren, maar de paneelschilderingen glanzen nog met de heerlijke zachte tonen, die zoo wondervol harmonieëeren met de rhytmische bewegingen zijner veredelde lichamen.
De voornaamste en meest gekende zijner muurschilderingen zijn die, welke hij uitvoerde in het hooge koor van Santa Maria Novella te Florence. Deze werken werden hem besteld door Giovanni Tornabuoni van Florence. Hij werkte er vier jaren aan en voltooide
| |
| |
ze in 1490. Elk der drie wanden van de kapel bevat drie rijen van zes schilderingen, met een zevende in het vlak der spitsbogen daarboven. Links ziet men de geschiedenis van Maria, rechts die van den H. Joannes Baptista. Wij beelden een der tafereelen uit de Geschiedenis der H. Maagd af: de Geboorte van Maria (167). In eene rijk met grotesco-schilderingen versierde zaal van een paleis heeft het tafereel plaats. De H. Anna richt zich op in haar bed, dat in den achtergrond staat. Op den voorgrond valt de handeling voor, die niet verschilt met wat er in het dagelijksche leven gebeurt. Het pas geboren kind ligt op den schoot der baker, een dienstvrouw giet water in eene vaas om het te wasschen, eene groep dames komen bezoek brengen aan de kraamvrouw; alles zoo eenvoudig mogelijk, maar grootsch tot het monumentale. Alle vrouwengestalten munten uit door statige waarheid, ernstige schoonheid. De heele schildering werd klaarblijkelijk in lichte tonen uitgevoerd, het is alles verdonkerd, vervuild en vervaald, maar de ongeëvenaarde sierlijkheid en voornaamheid is gebleven.
169. Gentile da Fabriano. - De Aanbidding der Koningen (Florence, Academie).
Een zijner belangrijkste paneelstukken is de Aanbidding der Koningen (168), welke hij in 1488 maakte voor de kerk van Santa Maria degli Innocenti (O.L.V. der Onnoozele Kinderen) te Florence, waar het zich nog bevindt. Het tafereel is geplaatst in een langs alle zijden geopend paviljoen, waarvan het verbrokkeld dak door vier antieke pilasters gedragen wordt. Op dit dak zitten de engelen, die de Gloria in excelsis zingen. Twee der koningen knielen voor Maria, de derde biedt haar een kelk aan. Nevens de koningen knielen de H. Joannes Baptista en de H. Joannes Apostel, die elk een onnoozel kind aanbevelen aan Maria. In den achtergrond het gevolg der koningen en een landschap tusschen de gebergten, waar men
| |
| |
den moord der onnoozele kinderen afgebeeld ziet. Het tooneel is meer bewogen dan dat van de Geboorte van Maria en van 's meesters fresco' in het algemeen; maar het heeft de hooge voornaamheid en kalme schoonheid, de onberispelijkheid van vormen, die al zijne werken onderscheiden.
170. Niccolo da Foligno. - O.L.V. Boodschap (Perugia, Pinakotheek).
Terwijl aldus in Florence gedurende de eerste helft der vijftiende eeuw de schilderkunst tot rijpheid groeide en bloeide en werken zonder tal, immer meer de volmaaktheid nakende, voortbracht, ontwikkelde zij zich ook in de overige deelen van Italië en ontstonden er in verscheidene streken van het schiereiland meesters, die wel nergens aan hunne geboortestad gelijken roem als die van Florence verwierven, maar onder wie er dan toch meerdere zijn, die zich grooten naam verschaften.
Zoo treffen wij ten oosten van Florence in de streek, die men den naam van Umbrië gaf, omdat in de oudheid een deel ervan dien naam droeg, al vroeg schilders van beteekenis aan. De oudste hunner was Gentile da Fabriano, geboren in het stadje Fabriano, wiens datum van geboorte noch dood met eenige nauwkeurigheid bekend is, maar van wien men weet, dat hij in Florence in 1422 in het schildersgild werd opgenomen, dat hij in 1425 te Orvieto werkte en dat hij in 1426 door paus Martinus V naar Rome geroepen werd, om de kerk Sint Jan van Lateranen met fresco's te versieren. Buitendien werkte hij nog in Brescia, in het Dogenpaleis te Venetië, en in Sienna. Zijne figuren hebben nog een eenigszins kinderlijken eenvoud; zij zijn dicht opeengepakt zonder kunst in de schikking, maar op hun gelaat staat gevoelen te lezen en de eenvoudigheid hunner handeling is niet zonder bevalligheid.
Een kenmerkend werk van hem is de Aanbidding der Koningen (169), die hij in 1423 maakte voor de kerk Santa Trinità te Florence, die hem besteld werd door Pablo Strozzi en die zich nu in de Academie in dezelfde stad bevindt. Het bovendeel van het stuk is door drie bogen verdeeld. In de hoogte ziet men het gevolg der koningen langs de helling der bergen naar beneden komen. Op den voorgrond ziet men de H. Familie voor het huis in
| |
| |
puinen, waar Jezus ter wereld kwam. De drie koningen, in een vreemdsoortig gewaad gekleed, zijn tot voor Maria gekomen; achter hen staat hun gevolg dicht opeengedrongen: heeren, dienaars en paarden ondereen. Sommige trekken zijn opgemerkt uit het dagelijksche leven: zoo de dienaar die zijnen heer de spoor losgespt. De waarheid met hare vrijheid van beweging dringt door de stijfheid der overlevering, schudt de kunst wakker en maakt haar menschelijk; maar nog blijven er sporen van aandoenlijke naieveteit over: zoo de jonge koning voorop, gekleed als een heiligenbeeldeken, voor kinderen geteekend en gekleurd en van het hoofd tot de voeten overladen met borduursels; zoo ook de twee andere koningen in hun fantastiek Oostersch kostuum, dat laat denken aan de wonderen van Duizend en één Nacht.
171. Melozza da Forli. - Musiceerende Engel (Rome, St. Pieters, Sakristij).
Te Foligno, in dezelfde streek, leefde en werkte Niccolo da Foligno. Men weet het jaartal zijner geboorte niet, maar men kent werken door hem geschilderd in 1458; hij stierf in 1502. Hij maakte vooral groote altaartafelen in verscheidene afdeelingen verdeeld en werkte nog in den ouderwetschen trant met veel goud tusschen de kleuren, voornamelijk in de heiligenkransen. Zijne figuren zijn nog stijf, maar treffen door innig gevoel, de schikking is met een naieve gekunsteldheid gedaan.
In 1466 schilderde hij een processie-vaandel voor de broederschap der Annunziata, dat zich nu in de Pinakotheek van Perugia bevindt en O.L.V. boodschap verbeeldt (170). Het is in de hoogte verdeeld in drie vakken. In het middelvak ziet men de H. Maagd, de boodschap van den aartsengel ontvangende. Beneden worden de leden van de broederschap aan Maria aanbevolen door den H. Franciscus van Assisi en de H. Clara. In de hoogte zetelt God de Vader, die den H. Geest laat nederdalen op O.L.V. en die omringd is door aanbiddende en musiceerende engelen. Verdeeling en samenstelling zijn zeer eenvoudig, maar de uitdrukking is innig en welsprekend; de engelen zijn van ongemeene gratie.
Melozzo da Forli, met zijn familienaam Melozzo degli Ambrosi, werd in het stadje derzelfde streek, wier naam hij draagt, in 1438 geboren en stierf daar in 1496. Hij werkte in die stad, in Rome en in Montefeltre. Meest beroemd zijn zijne stukken gemaakt te Rome, waar hij jaren lang voor paus Sixtus IV werkte. Zijn voornaamste gewrocht is de Hemelvaart van Christus en werd hem besteld door Cardinaal Pietro Riario voor de tribune der kerk dei Santi Apostoli te Rome. Dit meesterstuk, in fresco uitgevoerd werd, verbrokkeld in 1711 bij eene herbouwing
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
MANTEGNA.
‘De Heilige Sebastiaan.’
(Hofmuseum, Weenen.)
| |
| |
van het hooge koor en nog slechts enkele figuren zijn er van bewaard gebleven: de ten hemel stijgende Christus in het Quirinaal, alsook de drie Apostelhoofden en de elf musiceerende engelen in de sacristij der St. Peterskerk. Deze engelen tellen onder de heerlijkste hemelfiguren, die de Italiaansche kunst voortbracht. De in verrukking opgetogen geesten uit het gevolg van den Allerhoogste, die zich laten medesleepen door de melodieën hunner speeltuigen en door hunne vereering voor den Schepper van hemel en aarde, zijn wel de hoogste en treffendste uitdrukking van bovenaardsche schoonheid en geluk. De Engel die de Viool bespeelt (171) is misschien de volmaakste in de rei dier uitverkorenen.
172. Melozzo da Forli. - Paus Sixtus IV den bibliothecaris Platina ontvangende (Rome, Vatikaan).
Een ander belangrijk werk, dat hij in fresco uitvoerde voor paus Sixtus IV, werd later op doek overgebracht en bevindt zich nu in de Pinakotheek van het Vatikaan. Het herdenkt het bouwen van de bibliotheek van het Vatikaan en stelt voor Sixtus IV den bibliothecaris Platina ontvangende (172). In eene prachtige zaal op pijlers gedragen zit de paus, vóór wien de bibliothecaris knielt. Bij den paus staan zijne twee neven, de kardinalen Riario en Rovere, achter den bibliothecaris de wereldlijke heeren Girolamo Riario en Giovanni della Rovere. Van de beteekenis der handeling, afgebeeld in het stuk, is weinig te merken, evenmin als van den samenhang der groepen, maar vol leven zijn de figuren, scherp zijn de personages afgeteekend, heerlijk is de kleuring en glanzend is het geheel, dat die hooge voorname figuren maken in die rijke omgeving.
Een der groote meesters van de Umbrische School, die werkten in de tweede helft der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw, is Luca Signorelli die geboren werd te Cortona in 1441 en aldaar stierf in 1523. Evenals Melozzo da Forli was hij een leerling van Piero degli Franceschi, uit Borgo San Sepolcro, een naburig stadje. Hij ging in zijn vroege jaren werken te Florence, van wiens meesters hij den invloed onderging; dan woonde hij van 1482 tot 1484 te Rome, waar hij in de Sixtijnsche kapel een fresco uitvoerde. Later, in 1498, schilderde hij in het klooster Montoliveto de legende van den H. Benedictus. Het jaar daaropvolgende begon hij zijn voornaamste werk, het schilderen van het Laatste Oordeel, op de muren en het gewelf der kapel van O.L.V. in de kerk van Orvieto, waar hij de vijf volgende jaren nagenoeg onafgebroken aan besteedde. In zijne groote stukken, voornamelijk in zijne fresco's, is hij een stoute schepper, die Michel Angelo voorafgign in het uitvoeren van geweldige drama's en in het plooien tot de meest
| |
| |
afgewisselde en forsche daden en houdingen van het menschelijk lichaam, dat hij met voorliefde naakt studeerde en voorstelde.
Onder zijne godsdienstige werken munt de Madonna met Heiligen (173) uit, die hij schilderde voor de Santa Trinità-kerk zijner geboortestad en die zich nu bevindt in de Academie te Florence. In het midden O.L.V. met het kind op haren schoot; beneden, vóór haar zitten de twee kerkvaders Augustinus en Athanasius; nevens haar de aartsengel Gabriël, de brenger der blijde boodschap en Michaël, de uitoefenaar der goddelijke rechtvaardigheid. Waardig en statig zijn de kerkvaders in hun rijk bisschoppelijk gewaad; van verheven klassieke schoonheid zijn de aartsengelen; het geheel is een werk van strenge, gerijpte en smaakvolle kunst.
173. Luca Signorelli. - Madonna met heiligen (Florence, Academie).
In zijne paneelschilderingen toont hij insgelijks zijne groote ingenomenheid met de weergeving van het naakte lichaam. Zoo zijn Pan onder de herders uit het Museum te Berlijn (174). Pan, de God der Natuur en de uitvinder der Muziek, zit in het open veld op een rotsblok. Rondom hem, hem aanhoorende en onderricht in de muziek ontvangende, staan twee musiceerende personages, een jonge vrouw en een jong man, alsook twee oude herdersfiguren aan het ware dagelijksche leven ontleend; een vijfde, een jongeling, op het riet blazende, ligt op den grond; op den achtergrond ziet men nog twee vrouwen. Elk der figuren is schoon op zich zelve en om die afzonderlijke schoonheid te doen uitkomen, meer dan om een vast ineengezette en samenwerkende groep te vormen, bekreunt zich de kunstenaar. Het stuk werd waarschijnlijk gemaald voor Lorenzo de' Medici.
Perugino, met zijn familienaam Pietro Vanucci, werd, zooals zijn kunstenaarsnaam het aanduidt, in de streek, waarvan Perugia de hoofdstad is, en wel te Città della Pieve in 1446 geboren; hij stierf te Fontignano bij Perugia in 1523. Hij studeerde in deze laatste stad en te Florence. Zijn oudste vermelde werken zijn
| |
| |
muurschilderingen van 1475 in het Gemeentepaleis van Perugia en in een kapel te Cerqueto. Daarna werkte hij te Rome in de Sixtijnsche kapel van het Vatikaan. In 1482 schilderde hij in een der zalen van het Palazzo Vecchio te Florence en in deze stad verbleef hij het grootste deel van zijn verder leven, alhoewel hij in tal van andere plaatsen in Italië werkte. In 1494 bevond hij zich te Venetië, en van dien tijd af legde hij zich op het paneel-schilderen in olieverf toe. Voor tal van kerken, kloosters en paleizen leverde hij meestal godsdienstige, ook enkele allegorische en historische stukken. Hij was een kunstenaar van hooge waarde en zijn trant is zeer eigenaardig en persoonlijk. Zijne heiligen zijn verslonden in stille bewondering of aanbidding; in gratievollen zwaai staan zij te peinzen of te droomen; er ligt iets kinderlijks en vrouwelijks in hunne zachtaardige minzaamheid en deze indruk wordt nog versterkt door zijne weeke warme kleuren en sierlijke lijnen, terwijl de afgezonderdheid van alle bijzaken, waarin zij in hunnen warmen dampkring zich bevinden, hun iets bijzonder reins en heiligs geven.
174. Luca Signorelli. - Pan onder de herders (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum).
175. Perugino. - Maria met twee heiligen (Londen, National Gallery).
Uitmuntende toonbeelden van zijne paneelschilderingen zijn twee der drie stukken, welke de National Gallery van Londen van hem bezit. Het eerste is Maria met twee heiligen (175). Onze Lieve Vrouw staat op een weinig verheven voetstuk, twee engelen houden
| |
| |
een kroon boven haar. Rechts staat de H. Franciscus van Assisi, links de H. Hieronymus. Het stuk werd aan den schilder besteld in 1507 bij den laatsten wil van Giovanni Schiavone, een meester timmerman te Perugia, en werd dit jaar uitgevoerd en geplaatst op het hoog altaar van zijne familiekapel in Santa Maria Nuova de' Servi.
Het tweede stuk is een drieluik verbeeldende in het middelpaneel O.L.V. het Kind aanbiddende; in het rechter zijluik den H. Gabriel met den jongen Tobias; in het linkerluik den H. Michaël (176). Het stuk werd geschilderd voor de Certosa (Karthuizerskerk) bij Pavia. Boven deze drie stukken bevonden er zich in het altaar nog drie andere: God de Vader, Maria, die de blijde boodschap ontvangt, en de Aartsengel Gabriël, die ze haar aanbrengt.
176. Perugino. - Maria het kindeken Jezus aanbiddende (Londen, National Gallery).
Perugino telde onder zijne leerlingen verscheidene kunstenaars van grooten naam: vooreerst Rafaël, over wien wij uitvoeriger elders zullen handelen; verder Lo Spagna, en vele anderen van minder waarde. Pinturicchio, wiens familienaam Bernardino di Betto was, en dien men ofschoon ten onrechte onder zijne leerlingen telt, werd geboren te Perugia, waarschijnlijk in 1454 en stierf te Siena in 1513. Hij werkte veel in de kerken en in het Vatikaan te Rome; van 1501 tot 1508 voerde hij zijn hoofdwerk uit te Siena in de Bibliotheek der hoofdkerk, en tot aan het einde zijns levens bleef hij in die stad wonen. Tusschendoor maakte hij echter nog tal van werken voor anderen, meest kleine, steden. Zijn talent is hoofdzakelijk van decoratieven aard en het zijn dan ook zijne muurschilderingen, die zijn naam hebben gemaakt. Hij herinnert door zijne bevallige, eenigszins gezochte houdingen wel aan Perugino, maar hij is veel wereldscher, praallievender, glanzender, en minder diep van geestesleven.
Het groote werk, dat hij uitvoerde in de Bibliotheek der hoofdkerk van Siena en dat een der merkwaardigste decoratieve muurschilderingen van Italië is en een der weinige aan de geschiedenis van de moderne tijden gewijd, werd hem besteld door kardinaal Francesco Piccolomini, den lateren paus Pius III, die hem in Rome gunstig had leeren kennen. De
| |
| |
kardinaal wilde in zijn geboortestad een waardig gedenkteeken oprichten aan zijn beroemden oom AEneas Sylvius, later Paus Pius II, en zijn plan en zijn keus van den uitvoerder waren beiden even gelukkig. In 1495 liet hij aan een der zijkanten der hoofdkerk een prachtig gebouw oprichten om de kostelijke koorboeken te bergen. Te midden der zaal is een stellage getimmerd, waarop de boeken geopend, langs den muur loopen de kasten, waarin zij bewaard worden en daarboven beeldde Pinturicchio in tien paneelen het leven van Pius II af. Het stuk, dat wij weergeven, stelt voor AEneas Sylvius als dichter bekroond door keizer Frederik III, die hem tot zijn secretaris benoemd had (177). Het is een tafereel van feestelijk bedrijf, waarin rijk uitgedoste mannen, die eenigszins aan Rafaël's vroegste figuren laten denken, een rol van uiterlijke praal zonder innigen samenhang vertoonen en dat omlijst is door de aanvallige grotesco-omramingen, die de schilder in overvloed door de zaal verspreidde.
177. Pinturicchio, AEneas Sylvius als dichter bekroond door keizer Frederik III (Siena, Bibliotheek der hoofdkerk).
Meer in het Noord-Oosten van Italië ontwikkelden zich nog twee scholen: die van Padua en die van Venetië. De eerste telde een meester van hooge begaafdheid: Andreas Mantegna. Hij werd geboren te Vicenza in de omstreken van Padua in 1431; hij werd door den schilder Francesco Squarcione als pleegzoon en als leerling aangenomen. Hij was slechts 17 jaar oud toen hij een altaarstuk voor de St. Sofiakerk te Padua schilderde, dat niet bewaard is gebleven. Kort daarna werkte hij mede aan de versiering met frescobeelden van eene kapel der Eremitani-kerk in dezelfde stad, waarvan hij zes stukken schilderde. Gedurende het tiental jaren, dat hij nog in Padua bleef werken, bracht hij tal van paneelschilderingen voort. In 1459 gaf hij gehoor aan de uitnoodiging van Lodovico Gonzaga, markies van Mantua, die hem naar zijn hof riep, om daar voor hem te werken. Hij verbleef er tot aan zijn dood, in 1506 voorgevallen, met uitzondering van een paar jaren, van 1488 tot 1490, die hij in Rome doorbracht en schilderde er velerlei werken voor de kapel en voor de zalen en woonvertrekken van het paleis. Hij vervaardigde er ook acht kartons voor tapijtwerken in lijmverf op papier geschilderd en verbeeldende den Triomftocht van Julius Caesar. Te Rome versierde
| |
| |
hij met zijne muurschilderingen een kapel van het Vatikaan, die later werd afgebroken.
178. Andreas Mantegna. - De Besnijdenis (Florence, Uffizi).
Mantegna was een groot vereerder der antieken, wier kunst hij ijverig bestudeerde en wier zin voor nauwgezette opmerking van het menschelijk lichaam, voor edele handeling en smaakvolle sierlijkheid hij in zijne werken overbracht en versmolt met eigen hooge voornaamheid en verzorgde aanvalligheid. Hij was daarbij een even fijne kleurder als feillooze teekenaar.
Onder de werken, die hij vervaardigde voor het hof van Mantua, bevindt zich een klein drieluik, omstreeks 1464 voor de kapel van het paleis gemaakt, miniatuurachtig fijn van uit voering, misschien het keurigste juweeltje dat de Italiaansche School voortbracht. Het hoort tegenwoordig toe aan de Uffizi te Florence. Het middelpaneel verbeeldt de Aanbidding der Koningen, de vleugels de Verrijzenis en de Besnijdenis (178). Dit laatste vooral is bewonderenswaardig. Maria biedt zich aan in den tempel, gevolgd door twee vrouwen en een kind. De priester ontvangt haar met een gebaar van aanmoediging; de knaap, die hem ter zijde staat, houdt een schotel voor zich; Sint Jozef draagt een mandje met twee duiven. Onmogelijk zich edeler figuren van verschillende kunne en ouderdom te verbeelden, met strenger kunst en bevalliger natuurlijkheid gedrapeerd; onmogelijk een rijkere stoffeering te vinden dan den tempelwand, die tot achtergrond dient. Even gelukkig en lief van samenstelling, even glanzend en keurig is de uitvoering.
| |
| |
Een der edelste en tevens aanvalligste zijner figuren is de Sint Joris, toebehoorende aan het Museum te Venetië (179). De Christen held is geen heilige, maar een verleidelijk schoone jongeling, die van verheven zaken droomt. De vruchtenslinger, die boven zijn hoofd hangt, is als een zinnebeeld van zijne natuurlijke bekoorlijkheid. Hij houdt zijne gebroken lans in de hand, nevens hem ligt de verslagen draak.
179. Andreas Mantegna. - Sint Joris (Venetië, Museum).
Voor de markiezin van Mantua, Isabella d'Este, schilderde hij twee stukken, die deel uitmaakten van de versiering van haar kabinet in het oude slot van Mantua, voor hetwelk Perugino er ook een en Lorenzo Costa er twee leverde. Alle vijf deze stukken bevinden zich in den Louvre te Parijs. Het eene stuk van Mantegna verbeeldt de Wijsheid zegepralende over de ondeugden, het andere den Parnassus (180), geschilderd omstreeks 1497. Boven op eene rots, die een arkade vormt, staan Mars en Venus liefderijk samen; uit een nabijzijnde grot komt Vulcanus te voorschijn; op den grond staat rechts Mercurius met het gevleugeld ros Pegasus; links zit Apollo op de lier spelende en de Muzen latende dansen. Het mag een eigenaardige afbeelding van den heiligen Zangersberg heeten, maar het kwam Mantegna er vooral op aan eene afbeelding te geven van eene wereld, die hij zoo hoog vereerde. In die wereld zijn de bewoners schoon en jong, blijde, gelukkig; de natuur is er eeuwig bloeiend, de gebouwen prachtig; men brengt er den tijd door in edele genietingen. Er loopt door al de werken van Mantegna en vooral door dit een heimwee naar den tijd toen, zooals de dichter het zegt, de hemel op aarde leefde en ademde in een volk van goden. Het stuk heeft niet de miniatuurachtige fijnheid van de Besnijdenis, maar niet minder bevallig zijn de figuren, terwijl handeling en beweging verrukkelijk zijn.
De school van Padua bereikte haren hoogsten bloei met Andreas Mantegna en stierf met hem uit; de school van Venetië daarentegen bekleedde, na die van Florence, den hoogsten rang. Zij was even vruchtbaar deze laatste en geen in Italië verheugde zich in even als langen duur als zij. Venetië zelf nam in Italië een zeer eigenaardige plaats in. Terwijl alle andere staten van eenig belang al vroeg in de handen vielen van den eenen of anderen dapperen aanvoerder van krijgsbenden of doortrapten staatsman, wiens afstammelingen in het buitgemaakte land regeerden, bleef Venetië tot bij het aanbreken der moderne tijden een republiek, bestuurd door leden van aanzienlijke geslachten, die terzelfder tijd kooplieden, veldoversten en staatsmannen waren. Terwijl in andere steden aan het vorstelijk hof mannen verkeerden, die letteren en kunsten beoefenden, was de zin der aristocratische familiën meer gericht op politiek, op handel en verovering. Zoo ontstond er daar aan het uiteinde der Adriatische Zee en aan den drempel van het Oosten op een groep kleine eilanden, die zich ternauwernood boven het water verheffen, een staat die rijk was door den handel en machtig door den oorlog, waarvan de voorname burgers als zoovele kleine vorsten en dwingelanden heerschten over het volk.
| |
| |
Die aristocraten bouwden zich op den oever der kanalen, kerken en paleizen, die in glans evenaarden en dikwijls overtroffen wat elders oprees, en die van in de vroegste middeleeuwen, naar een eigenaardigen trant werden gebouwd en door de eeuwen heen eene oorspronkelijkheid behielden, die aan deze stad een weergalooze aantrekkelijkheid verschaften.
180. Andreas Mantegna. - De Parnassus (Parijs, Louvre).
Ook hare schilderschool was eene eigenaardige. Evenals hare bouwkunst begon zij met iets ouderwetsch byzantijnsch te vertoonen, met een eenigszins barbaarschen glans en pracht; al spoedig echter werd hare stroefheid gemilderd, de vormen werden sierlijker, de kleuren zachter, tot zij ten slotte de koloristische school bij uitnemendheid werd. Evenals de Nederlanden, de lage landen bij de zee in het Noord-westen van Europa, de groote meesters van de glanzende en spelende kleuren en van het warme schitterende licht voortbrachten, zoo leefde daar ginder in het Zuid-oosten aan de lage zeestranden een ras van schilders, die kolonisten waren in de eerste plaats, wier scheppingen baden in het gulden zonnelicht, wier menschen en landschappen plekken van hooge tonen en van rijke malsche tinten leggen op den geroosterden achtergrond. Met de Nederlandsche schilders hebben de Venetianen nog dit gemeen dat zij eene voorliefde hebben voor het afbeelden van de werkelijkheid. Terwijl elders in Italië het idealisme de verheerlijking van het schoone en het verhevene alles overheerscht, neemt bij de Venetianen het weergeven van de stoffelijke
| |
| |
181. Antonius en Bartholomeus van Murano. - Onze Lieve Vrouw met de kerkvaders (Venetië, Museum).
| |
| |
waarheid, van den mensch zooals hij daar gaat en staat in het dagelijksche leven een aanzienlijke plaats in. Nevens de bovenaardsche visioenen geven zij gaarne weer wat zij met eigen oogen rondom zich zagen, niet allen in de helderheid van den vollen dag maar ook met de vormen van het alledaagsche leven.
182. Carlo Crivelli. - Tronende Madonna met twaalf heiligen (Londen, National Gallery).
Uit de eerste helft der vijftiende eeuw dagteekenen de eerste werken van beteekenis der Venetiaansche school. Zij werden niet in de stad zelve, maar in het nabijgelegen eiland Murano voortgebracht en de twee oudste kunstenaars, die wij te noemen hebben, heeten Joannes en Antonius van Murano of Vivarini. Deze werkten tusschen 1440 en 1450 samen; dan verdwijnt de eerste hunner, ook Joannes de Duitscher genoemd, en te rekenen van 1450 werkt Antonius van Vivarini met zijn broeder Bartholomeus samen. De laatste werkt alleen van 1459 tot 1491. De schilderingen van deze oudste kunstenaars der Venetiaansche school zijn altaarstukken; zij treffen door eene strenge statigheid, die aan grammoedigheid grenst en door een grooten rijkdom van versierende bijzaken. De invloed der vroegste Paduaansche meesters op hen is duidelijk herkenbaar.
Het belangrijkste werk van de gebroeders Antonius en Bartholomeus van Murano is de O.L.V. met de Kerkvaders (181), gedagteekend van 1446 en zich bevindende in het Museum te Venetië. O.L.V. zit in een zetel, aan weerszijden gevat in een gebeeldhouwd beschot, aan een kerkgestoelte gelijkende. Vier engeltjes in witte kleedij houden een baldakijn boven haar hoofd. Twee kerkvaders staan links, twee rechts. Alles is onbeweeglijk, streng, statig, ouderwetsch. Er ligt een diep godsdienstig gevoel in de H. Maagd, die met neergeslagen oogen, roerloos, daar zit; in de liefelijke engeltjes, in de eerbiedwaardige gestalten der heilige vaders en in hun prachtig ornaat.
Veel hooger staat een ander kunstenaar, opgeleid te Murano onder den invloed der Paduaansche school en Carlo Crivelli genaamd. Wij kennen werken van hem gedagteekend van 1468 tot 1494. Zijn trant is nog een ouderwetsche, met stijve norsche figuren, waar kracht en strengheid in overheerschen. In zijne handeling wordt het dramatische tot het uiterste gedreven en zelfs overdreven, maar liefelijk daarentegen zijn zijne Maria- en kinderfiguren; smaakvol zijn de bijzaken, die hij in overvloed in de keurige schildering aanbrengt.
Bijzonder rijk is de National Gallery te Londen aan zijne meesterwerken. Onder
| |
| |
deze vermelden wij eene Tronende Madonna met twaalf heiligen (182). Het oorspronkelijk stuk, gemaakt in 1476, bevond zich in de kerk van St. Dominicus te Ascoli. De bovenste rij der heiligen werd er bijgevoegd door prins Anatole Demidoff, die in het bezit van het stuk kwam in 1852 en zijn tegenwoordige prachtige lijst liet maken. In de onderste rij bevat het vijf stukken: Onze Lieve Vrouwe met haar kind slapende in haren schoot, links St. Pieter en St. Jan Baptist; rechts de H. Catharina van Alexandrië en de H. Dominicus. In de tweede rij bevinden zich: links, de Apostel St. Andreas en St. Franciscus van Assisi; rechts, de H. Stefanus en de H. Thomas van Aquinen. Op de derde bijgevoegde rij de aartsengel St. Michael en de H. Lucia in het midden, de H. Hieronymus links en de H. Petrus martelaar rechts.
183. Carlo Crivelli. - Madonna tusschen vier heiligen (Milaan, Brera).
Kenmerkender voor zijn stijl en voor zijn kinderlijk naief en rein gevoel is de Madonna tusschen vier heiligen (183) uit de Brera van Milaan. Het kind speelt met een vogel; links staan de H. Petrus met zijn sleutels en staf, die in uitsprong gebeeldhouwd zijn op de schildering en de H. Dominicus; rechts de H.H. Geminianus en Petrus Martelaar. Zoo droomerig liefelijk als de H. Maagd daar zit, zoo norsch en knorrig ziet er Petrus de paus uit, en zoo jeugdig aanvallig is weer de H. Geminianus. Hoog van toon zijn de rijke kleuren, bont de stoffen. Wij blijven met dezen kunstenaar nog altijd in de harde glanzen van den voortijd; vergeleken zelfs met wat wij bij de schilders uit de naburige steden vinden, gaan wij een stap achteruit, maar in sommige zachtere tonen en mildere trekken voelen wij dat het rijk der Venetiaansche heerlijkheden in kleur en lichaamsvorm begint te dagen.
Een tweede beroemde kunstenaarsfamilie trad gelijktijdig met de Vivarini's op: het waren de Bellini's. Hun stamvader Jacopo was een leerling van Gentile Fabriano gedurende de jaren, die deze laatste te Venetië doorbracht omstreeks 1425. Hij had twee zonen, die hem als kunstenaars verre overtroffen, Gentile en Giovanni.
Gentile Bellini werd omstreeks 1427 te Venetië geboren en stierf daar in 1507. Hij was leerling zijns vaders en zijns schoonbroeders Mantegna. In 1479 werd hij door de Republiek van Venetië naar Constantinopel gezonden om er ten dienste van Mahomet II te
| |
| |
werken; hij bleef er een jaar en maakte portretten van den Sultan en van hooge personages van zijn hof.
184. Gentile Bellini. - De Overbrenging der relikwie van het H. Kruis (Venetië, Museum).
185. Gentile Bellini. - De Prediking van den H. Marcus te Alexandrië (Milaan, Brera).
In Venetië schilderde hij tal van gebeurtenissen uit de legenden der heiligen, die hij voorstelde als tafereelen uit het werkelijke leven in zijne geboortestad. Hij voerde
| |
| |
ze uit met eene zeldzame natuurgetrouwheid en een hoogen kleurenglans, die hem tot den oudsten der Italiaansche realisten maken.
186. Giovanni Bellini. - Madonna met engelen en heiligen (Venetie, Santa Maria de' Frari.)
Het Museum te Venetië bezit van hem drie stukken voortkomende uit de Scuola di St. Giovanni Evangelista, betrekking hebbende op een relikwie van het H. Kruis, die in die Scuola bewaard wordt. Een der drie verbeeldt de Overbrenging der relikwie van het H. Kruis, (184), die bij toeval in het water gevallen was. Het stuk is gedagteekend van 1496. Het stelt de processie voor, welke de relikwie, die men uit het water gehaald heeft, over het St. Marcusplein naar de St. Marcuskerk brengt. Onze plaat geeft slechts een deel van het gansche tafereel weer, de groep van priesters, die de relikwiekas dragen en de toeschouwers: een beeld uit het volksleven, waarin godsdienstige vereering gepaard gaat met wereldsche nieuwsgierigheid en alledaagschen kortswijl.
In het Museum de Brera te Milaan bevindt zich een stuk gemaakt voor de Scuola di San Marco te Venetië, de Prediking van den H. Marcus te Alexandrie (185). De kunstenaar begon er aan te werken in 1504 en het was nog niet geheel voltooid toen hij stierf in 1507, zoodat zijn broeder Giovanni het moest afwerken. Op eene verhevenheid, waar eenige trappen heenleiden, staat de Evangelist, die de nieuwe leer verkondt. Aan beide zij den verdringt zich eene luisterende menigte, samengesteld uit Europeanen in Venetiaansche kleederdracht en uit Oosterlingen in weidsche draperijen gehuld. In den achtergrond ziet men een kerk en Oostersche gebouwen. Gentile schilderde hier indrukken en herinneringen, die hij uit Constantinopel had meegebracht en als immer de afgewisselde bewogen menigte, die grootendeels bestaat uit voorname lieden rijk gekleed, over het doek verspreid in losse zwierige groepen, zooals later Paulo Veronese die in zijne feestmalen zou schikken.
Zijn broeder Giovanni Bellini werd te Venetië geboren omstreeks 1428 en stierf daar in 1516. Evenals Gentile studeerde hij bij zijn vader Jacopo en daarna ook bij zijn schoonbroeder Mantegna, te Padua. Te Venetië, waar hij in navolging van Antonello da Messina de gewoonte aannam in olieverf te schilderen, vervaardigde hij ontelbare godsdienstige stukken. Geheel in tegenoverstelling met zijn broeder, den opmerker der waarheid, was hij een
| |
| |
dichterlijke geest, die zijn Maria- en heiligenbeelden met gevoelvolle droomerigheid en met bovenaardsche aanvalligheid opvat en weergeeft. Het worden bij hem wezens uit een andere, eene edelere reinere wereld, die hier beneden niet tehuis hooren, maar ons toch boeien door hun stillen ernst, hun ingetogen vroomheid, en de bekoorlijkheid, die er straalt uit hunne innige zielerust en hunne ideale lichaamsvormen.
187. Giovanni Bellini. - Madonna met de H.H. Paulus en Joris (Venetië, Museum).
Een zijner meest gekende altaarstukken is de Madonna met heiligen en engelen in de sacristij der kerk Santa Maria de' Frari (186) te Venetië. In het middendeel der drieluik ziet men O.L.V., die het staande kind op de knie houdt, en twee allerliefste engeltjes, die aan hare voeten op muziektuigen spelen; in de rechter- en linkerluiken, twee heiligen. Allerliefst is heel de indruk, de heiligen in bruinen dampigen toon, Maria klaarder, als émail zoo glanzend van schildering, de engeltjes, een der liefste koppeltjes van die kinderwezens, die de Italianen zoo heerlijk wisten te benutten: alles heiligheid, de eeuwige jeugd in het midden, de eerbiedvolle en eerbiedwaardige ouderdom op de zijkanten.
Statiger van uitzicht is de Madonna met den H. Paulus en den H. Joris in het Museum te Venetië (187). Het is de gezonde menschennatuur weergegeven en veredeld, een hulde gebracht aan voornaamheid en kracht, maar zonder afbreuk te doen aan de waarheid.
Als portretschilder bewaarde Giovanni Bellini veel van het edele zachte in de uitdrukking en het teer verzorgde in de uitvoering. Een uitmuntend bewijs daarvan levert het portret van Leonardo Loredano (188) in de National Gallery te Londen. Hij draagt de kostelijke kleedij van het dogenambt, dat hij uitoefende van 1501 tot 1521.
| |
| |
Antonello da Messina, geboortig uit de stad van dien naam, begaf zich omstreeks het midden der vijftiende eeuw naar Vlaanderen, waar hij onder een van Van Eyck's volgelingen het schilderen in olieverf bestudeerde. Dan keerde hij naar Italië weder, waar hij eerst een tijd lang in Messina werkzaam was; daarna in Venetië en eindelijk weder in zijne geboortestad, waar hij in 1479 stierf. Hij onderscheidde zich door zijne keurige, kleurige schildering en muntte vooral uit als portretschilder. Het Mansportret (189), dat de Louvre van hem bezit en dat het jaartal 1475 draagt, is van ongemeene kracht van uitdrukking. Evenals de Vlamingen wist hij het leven met alle nauwgezetheid waar te nemen en met strengen waarheidszin weer te geven. De minste bijzonderheid doet zich gelden zonder den algemeenen indruk te kort te doen. Aldra nadat hij volgens het nieuwe stelsel was gaan schilderen, werd zijn voorbeeld in zijn vaderland nagevolgd, allereerst door de Bellini's en andere zijner tijdgenooten uit Venetië, en weldra werd, tot groot voordeel der kunst, de volmaaktere verf door al de schilders van Italië aangenomen.
188. Giovanni Bellini. - De doge Leonardo Loredano (Londen, National Gallery).
De Bellini's hadden menigen navolger en leerling; een der voornaamste is Luigi Vivarini, stammende uit de kunstenaars-familie van Murano, die dezen naam vroeger reeds deed kennen. Hij werkte te Venetië, waar wij stukken van hem gedagteekend vinden van 1480 tot 1501; in 1503 was hij overleden, en werd een zijner werken door Marco Basaiti voltooid. Van de vroegere Vivarini's heeft hij veel overgenomen, maar zijne Madonna's, herinneren treffend aan die van Giovanni Bellini, zijne heiligen zijn stroever en schraler, verteerd door strengen godsdienstzin, zijne Lieve Vrouw met zes heiligen uit het Museum te Venetië (190), levert een uitmuntend voorbeeld van zijn diepgevoelde opvatting en zijne nauwgezette uitvoering. Maria met weemoedig uitzicht, als klaagde zij haren nood, bevindt zich te midden van zes heiligen, die, als getroffen door wat zij hooren, haar deelneming en deernis betuigen.
Een schilder, die zich ten nauwste aansloot bij Gentile Bellini, wellicht een der twee helpers, die hem naar Constantinopel vergezelden, is Vittore Carpaccio. Evenals zijn voorganger onderscheidt hij zich op treffende wijze door zijn realistischen trant in het verhalen van de levensgeschiedenis der heiligen en door zijne uitvoerige, kleurige penseeling. Zijne voornaamste werken zijn de Legende der H. Ursula, bestaande uit negen stukken voor de
| |
| |
Scuola der H. Ursula te Venetië in 1490-1495 uitgevoerd, de Legende van de H.H. Joris en Hieronymus van 1502-1508, weinige jaren nadat Memlinc hetzelfde onderwerp op de relikwiekast der H. Ursula te Brugge voltooide; de Legende van den H. Stefanus (1511-1514). Uit de eerste dezer drie reeksen, die met hare negen paneelen een heele zaal in het Museum te Venetië vult, kiezen wij het tweede stuk: de Engelsche afgezanten voor koning Maurus (191). Het groote tafereel is in drie deelen verdeeld: het middelste verbeeldt de Engelsche gezanten vragende aan koning Maurus de hand zijner dochter voor den zoon van hunnen vorst; links ziet men hun gevolg onder een zuilengang hunne meesters wachtende; rechts ziet men het slaapvertrek van Ursula; haar vader zit op haar bed en zij somt hem de redenen op, waarom zij aan zijn verzoek niet kan voldoen. Het zijn tooneelen uit het ware leven met de praal en pracht van kleur en vorm, die men passend oordeelde in de kunst en vooral daar waar men koningen en heiligen voorstelde. Maar het is verhalende schildering, waar genoeg en levendig vooral, met natuurlijke beweging en gebaar. De hooge volle kleuren zijn getemperd door zware schaduwen; rond de stemmige figuren straalt het warme zonnelicht van de open lucht, of de zacht fluweelige warmte van de kamer, zoodat alles een glimmenden gloedtoon krijgt vol heerlijkheid en harmonie.
189. Antonello da Messina. - Mansportret (Parijs, Louvre).
In geheel anderen trant en blijkbaar in navolging van Giovanni Bellini is de Opdracht in den Tempel (192) uitgevoerd. Het stuk is gedagteekend 1510, het werd gemaakt voor de St. Giobbe-kerk en bevindt zich nu in het Museum te Venetië. Onze plaat geeft er het voornaamste deel van weer. Daarop ziet men Maria, die zich met haar kind op den arm voor den hoogepriester aanbiedt en gevolgd wordt door twee heilige jonkvrouwen, van welke eene een paar duiven draagt. Hier zijn de figuren in de veredelde vormen en met de teedere uitdrukking van den grooten, idealiseerenden voorganger geschilderd.
190. Luigi Vivarini. - Madonna met zes heiligen (Venetie, Museum).
Onder de vele Venetiaansche kunstenaars van dit vroege tijdperk munt vooral uit Cima da Conegliano, eigenlijk Giovanni Battista da Conegliano, aldus geheeten naar
| |
| |
zijne geboortestad. Zooals de meeste zijner schoolgenooten had hij eene bijzondere voorliefde voor het afbeelden der H. Maagd, omringd met heiligen, die haar vereeren. Die hulde gebracht aan de ideale reinheid en aan de teere moederliefde door de deugdzaamste en eerbiedwaardigste schepsels had eene zoo onweerstaanbare aantrekkelijkheid voor de kunstenaars van dien tijd, dat zij nooit moede werden ze af te beelden, en dat zij er telkens weer aanleiding in vonden tot scheppingen vol roerende ingetogenheid en geestelijke schoonheid. Cima da Conegliano, die verwant is met Giovanni Bellini en staat aan de scheiding van de oudere en de jongere kunst, was wellicht die, in wien wij de kenmerken van zijn grooten voorganger in den hoogsten graad weervinden. Zijn gevoel is nog altijd ingetogen, het leven is stil, maar de houding is van eene bevallige natuurlijkheid, de kleur is warm en rijk, met krachtige tegenstellingen van licht en donker.
191. Vittore Carpaccio. - De Engelsche afgezanten voor koning Maurus (Venetie, Museum).
Wij vinden deze kenmerken weer in zijne Tronende Madonna tusschen zes heiligen (193) uit het Museum te Venetië. Maria, die droomend voor zich ziet, is schoon en koel als een beeld; de heiligen, die aan hare zijde staan, zijn ingetogen, maar toch met krachtig leven bezield; de spelende engeltjes beneden en de engelenhoofdjes boven geven aan het geheel eene toets van teere aanvalligheid, die het tafereel in het aardsche land iets hemelsch leenen. De trant is wat droger dan die van Giovanni Bellini, maar het licht is glanzend.
192. Vittore Carpaccio. - De Opdracht in den Tempel (Venetie, Museum ).
Meer in de ware wereld brengt ons de Jont den engel (194) uit hetzelfde Museum. Het tooneel grijpt plaats in een rotsig landschap, dat de schilder uitvoerig afbeeldt; de kleine ziet vragend op naar den engel,
| |
| |
die hem uitleg geeft; twee figuren uit het ware leven. Wel zijn ter zijde twee heiligen geplaatst, maar deze zijn figuranten, die decoratief werken en door de pracht hunner draperie aan het anders sobere tafereel glans bijzetten.
193. Cima da Conegliano. - Tronende Madonna tusschen zes heiligen (Venetië, Museum).
Tot dezelfde school behoort nog Marco Basaiti, die werkte van 1490 tot 1521; hij voltooide het laatste werk van Luigi Vivarini en behoudt altijd iets van dezen meester, maar later wendde hij zich naar Giovanni Bellini. Hij is koel in de verf en in de uitdrukking, maar uitmuntend schildert hij in klaren helderlichten toon en groote volmaaktheid der vormen. Zijne Maria het slapend Kind aanbiddende (195) uit de National Gallery te Londen geeft er een treffend bewijs van. Maria in stille bewondering en godsvrucht blikt op haar zoontje, dat poezelig in het vleesch, een volmaakt beeld van den slaap is. Het omliggende landschap met de dieren en menschen, de gebouwen en boomen, die het stoffeeren, dragen bij tot de werkelijkheid van het tooneel.
Ook in andere steden van Opper-Italië ontstonden plaatselijke scholen, zoo in Ferrara, in Bologna, in Milaan.
In het Bologna van de tweede helft der vijftiende en van het begin der zestiende eeuw was Francia de voornaamste en een wezenlijk hoog begaafde schilder. Met zijn familienaam heet hij Francesco Raibolini. Hij werd geboren te Bologna omstreeks 1450. Hij begon zijn loopbaan als stempelsnijder voor de Munt en was in 1483 nog hoofdman van het gilde van de goudsmeden. Later legde hij zich op het schilderen toe en volgde het spoor van Lorenzo da Costa, een schilder uit Ferrara, die zich te Bologna ging vestigen. Eerst is zijn trant hard en scherp, later wordt hij zachter en weeker, maar immer blijft hij toch vast van omtrek, stevig van kleur; zijn toon is warm, zijne figuren ingetogen en eenigszins gevoelig van uitdrukking. Hij schilderde vele altaarstukken, meest heiligenbeelden. Hij beproefde wel eens de fresco-schildering. Zijn immer stijgende zucht naar bekoorlijkheid van vormen, laten veronderstellen, dat hij in meer gevorderde jaren Rafaël's invloed onderging. Hij stierf in 1518.
Uit zijne vroegere jaren dagteekent een der stukken welke de National Gallery te Londen van hem bezit, Maria en St. Anna met vier heiligen (196). Maria met hare moeder en haar kind zitten op een voetstuk, waar nevens beneden de H.H. Laurentius en Romualdus, links de H.H. Sebastiaan en Paulus staan. Vóór het voetstuk loopt de kleine Joannes Baptista, in bewondering opblikkende naar zijn goddelijken speelnoot. De trekken der vroegere school zijn nog goed herkenbaar in de uitdrukking der in aanbidding wegsmeltende heiligen. Het stuk werd gemaakt voor de San Frediano kerk te Lucca; de schilder onderteekende het nog Francia Aurifex (Francia Goudsmid).
| |
| |
Het tweede stuk van Francia, dat wij afbeelden, is de Madonna met vier heiligen (197) uit het Museum te Parma. Het verbeeldt Maria met haar Kind, tronende tusschen de H.H. Benedictus, Placidus, Scholastica en Justina, met den kleinen Joannes Baptista aan den voet van het voetstuk, waarop de H. Maagd gezeten is. De uitdrukking van Maria is weemoedig en lusteloos, die der heilige mannen is gevoelvol en niet zonder gezochtheid, die der heilige vrouwen teer en liefdevol. Een mooi landschap begrenst den achtergrond.
194. Cima da Conegliano. - De jonge Tobias op reis met den engel (Venetië, Museum).
Met Leonardo da Vinci treden wij het gulden tijdperk der Italiaansche school in, dat aanvangt in de laatste jaren der vijftiende eeuw en zich verlengt door geheel de eerste helft der zestiende eeuw en zelfs tot daarover. In die gelukkige jaren ontstaan in verschillende streken van het schiereiland meesters van zeer uiteenloopende richting, die elk in zijnen trant den hoogsten trap van volmaaktheid bereiken. Hunne faam groeit aan met de rijping van hun talent en allen waren gevierd heel hun land door in hun levenstijd. De leerlingen verdrongen zich rondom hen en het zijn, met uitzondering van Venetië, niet meer de scholen van deze of gene stad, waarbij de aankomende kunstenaars zich aansluiten, maar de scholen van dezen of genen meester. Rome, waar de macht der pausen meer en meer aangroeit en
| |
| |
waar zij hunne grootsche werken laten uitvoeren, wordt meer en meer het middelpunt van Italië's beschaving en inzonderheid van zijne schilderkunst. Niet alleen in Italië, maar heel de beschaafde wereld door verspreidt zich de faam van de vorsten in het rijk van het penseel en uit alle gewesten stroomen jonge kunstenaars over de Alpen, gedreven door hun zucht om de wonderwerken te zien en te bestudeeren, die daar in de laatste tijden werden voortgebracht, terzelfder tijd als die der oudheid, welke men uit den grond of uit de puinen te voorschijn haalde.
195. Marco Basaiti. - Maria het slapende Kind aanbiddende (Londen, National Gallery).
Aan het hoofd van die glorierijke schaar rijst Leonardo da Vinci op. Hij werd geboren in 1452 in het dorp Vinci op het Florentijnsche grondgebied en ging in de leer te Florence bij Andrea Verrocchio, beroemd als schilder en als beeldhouwer; beide kunsten leerde hij daar. Van 1478 af werkte hij als schilder te Florence. Kort na 1480 schijnt hij die stad verlaten te hebben om naar het Oosten te gaan, waar hij als ingenieur van den sultan van Kaïro werkzaam was. Toen hij omstreeks 1485 in Europa terugkeerde, trad hij in dienst bij Ludovico il Moro, hertog van Milaan, bij wien hij bleef tot in 1499. Gedurende dien tijd voerde hij de meeste zijner weinig talrijke schilderstukken en het groote ruiterstandbeeld van zijn heer uit. Van 1499 tot 1516 leidt hij een zeer bewogen leven en vindt men hem achtereenvolgens in verschillende steden: Venetië, Rome, Florence, Milaan. In 1507 treedt hij in dienst van Lodewijk XII van Frankrijk zonder Italië te verlaten, maar in 1516 volgde
| |
| |
hij koning Frans I naar Frankrijk, van waar hij niet meer naar zijn geboorteland terugkeerde. Hij stierf in 1519 in het kasteel Cloux bij Amboise. Hij legde zich toe op de schilderen beeldhouwkunst en maakte zich hoog beroemd in beide vakken, maar uit het laatste zijn er, helaas! geen werken van hem overgebleven. Als schilder leverde hij fresco- en olieverfstukken, godsdienstige, en historische stukken, en portretten. Ook van zijn schilderwerken zijn er verscheidene en van de belangrijkste verloren gegaan en een hunner, het beroemdste van alle, dat hij op een der smalle wanden van het refectorium in het klooster St. Maria delle Grazie in Milaan uitvoerde, is grootendeels vergaan.
196. Francia - Maria en St. Anna met vier heiligen (Londen, National Gallery).
Leonardo da Vinci was niet alleen schilder en beeldhouwer, hij was ook bouwmeester en ingenieur, wiskundige en natuurkundige. Hij deed allerlei uitvindingen in krijgskunst en werktuigkunde, hij schreef werken over al deze bemoeiïngen van zijnen alles omvattenden geest en stond in alles ver boven het gewone menschenpeil. De schilderstukken van dit ongemeen begaafd genie zijn meesterstukken van den hoogsten rang; met hem komt de schilderkunst der Renaissance tot hare volle rijpheid. Schoonheid en waarheid worden voortaan versmolten, licht en kleur verkrijgen op het palet van den schilder den rijkdom van tinten, die hem in staat stelt de natuur te herscheppen; de teekenkunst geeft zoo nauwgezet de lijnen en drukt zoo teer de gewaarwordingen des gemoeds uit, dat de mensch herleeft in zijn beeld.
Talrijk zijn de van Leonardo bewaarde schilderwerken niet; de drie welke wij van hem afbeelden zijn de voornaamste. Het zijn het Laatste Avondmaal, het Portret van Monna Lisa en St. Anna met O.L.V.
Het Laatste Avondmaal (198) werd geschilderd in het laatste tiental jaren der vijftiende eeuw. Het had schrikkelijk veel te lijden van de tijden en van de menschen. Vooreerst bleken de materialen door Leonardo gebruikt, olieverf op kalk, ongeschikt om stevige muurschilderingen te maken. Hij wilde fijnere kleurtinten en lichtwerkingen weergeven en achtte dit beter met olie- dan met waterverf te zullen bereiken; hij bedroog zich; eer driekwart eeuws verloopen waren zag de muurschildering er uit als volslagen bedorven en vervallen. In de zeventiende eeuw brak men een deur in het beneden- en spijkerde men een wapenschild in het boven deel; dan beproefde men het op ruwe, onhandige wijze te herstellen door overschilderingen; in den tijd van Napoleon werd de zaal, waarin het zich bevindt, gebezigd als paardenstal, als hooimagazijn en als gevangenis; eene overstrooming kwam de kroon op het vernielingswerk zetten.
Christus zit met zijne twaalf apostelen achter eene langwerpige tafel, de voorzijde is onbezet gebleven, aan elk der twee smalle zijden zit slechts één persoon. Deze schikking is wel eenigszins gewaagd, maar zij draagt sterk bij om eenheid en duidelijkheid aan de samenstelling en bevalligheid aan de groepen te geven. De Zaligmaker heeft het vreeselijke
| |
| |
woord gesproken: een uwer zal mij verraden, en als een donderslag bij helder weder is het losgebarsten in die straks nog rustige kamer, waar meester en discipelen gezellig bij elkander zaten. Allen zijn opgesprongen, door de meest uiteenloopende aandoeningen bewogen. Zoovelen als er zijn drukken en spreken hun gevoelen uit; de eene is terneergeslagen, de andere verontwaardigd, weer eene is verschrikt; deze vraagt: ben ik de beschuldigde? gene drukt zijn wantrouwen over een der dischgenooten uit; zijn gebuur klaagt er een openlijk aan en bij die aanklachten of verdenkingen breken de ergernis, de verwondering, de afschuw uit. Judas voelt zich plichtig, met de eene hand houdt hij stijf de beurs met zilverlingen vast, de andere heft hij lichtelijk op met een gebaar van verrassing, terwijl hij strak, verschrikt en verstokt, den Zaligmaker aanziet. Christus zelf zit daar in het midden, gelaten zachtmoedig, met meer weemoed dan smart, meer liefde dan haat in het gemoed.
197. Francia. - Madonna met vier heiligen (Parma, Museum).
198. Leonardo da Vinci. - Het Laatste Avondmaal (Milaan, Sta Maria delle Grazie).
| |
| |
Streng is de eenheid omdat eenzelfde daad allen bezig houdt en de afwisselende uitdrukkingen te weeg brengt; maar alle eentonigheid ligt verre. Christus zit afgezonderd zooals hij afgezonderd is in zijne gedachten en verheven is zijne figuur zooals zijn geest verheven is boven dien der anderen. De apostelen zijn in vier groepen, elk van drie geschaard, stoffelijk zijn zij aldus in zeer verschillende, elk weer gelukkig samengestelde tritsen verdeeld, die zich niet afzonderen van de anderen, niet streng verbonden zijn met elkander, maar die allen op de natuurlijkste wijze der wereld uiting geven aan hun eigen gevoel en bijdragen om eene eenige volledige handeling te vormen.
200. Leonardo da Vinci. - Maria met S. Anna en Jezus (Parijs, Louvre).
Een wonder van kunst en van natuurlijkheid, van diepen zin en eenvoudige uitdrukking is dit meesterwerk, dat bij den eersten aanblik treft en dat machtiger overmeestert, hoe langer men het aanschouwt hoe grondiger men het ontleedt. Zoo treffend waar, zoo gelukkig schoon is alles er in en een zoo welluidende harmonie stijgt er uit op, dat men zich geen andere voorstelling van het tooneel kan verbeelden na deze gezien te hebben. Eens dat het werk geschapen was, was een nieuw tijdperk aangebroken, was een jonge, gezonde, krachtvolle kunst ontstaan; die van vroeger was verouderd; de natuurlijkheid van de nieuw geborene deed de gemaaktheden, hare onberispelijkheid de onvolmaaktheid van de vroegere in het oog springen.
Een ander meesterstuk is het Portret van Mona Lisa, de vrouw van Francesco de Giocondo (199), dat de Louvre te Parijs bezit, de geheimzinnige, die door de eeuwen heen met hare groote oogen rustig in ons gemoed peilende ons aanziet, en hare lippen eventjes vertrekt tot een goedig en toch hooghartig glimlachje, als ware zij verzekerd van hare meerderheid en wilde zij zwijgen over onze zwakheden. De handen die rustig op haren gordel liggen, de haren die als een sluier langs hare slapen neerdalen, het droomerige landschap daarachter, de stemmige donkerpurpere kleur harer kleederen; alles draagt bij om haar tot het ondoorgrondbare wezen te maken, dat ons onweerstaanbaar aanlokt en bekoort en toch op afstand houdt.
Van Leonardo's laatste jaren dagteekent Maria met St. Anna en het kindeken Jezus (200)
| |
| |
199. Leonardo da Vinci. - Mona Lisa (Parijs, Louvre).
| |
| |
uit den Louvre. De groep is gevormd op vreemde wijze: Maria zit op den schoot harer moeder en buigt zich voorover naar het kind, dat met een lam speelt. Het stuk is niet geheel afgewerkt en de kleur is donker en dof, maar de figuren hebben de eigenaardige en allerliefste kentrekken van Leonardo; de handeling en houding, hoe ongemeen ook, zijn van onweerstaanbare bekoorlijkheid. De schilder verkocht het stuk aan koning François Ier; later bevond het zich in Italië, van waar kardinaal de Richelieu het terug naar Frankrijk bracht en in 1629 aan koning Lodewijk XIII schonk.
201. Bernardino Luini. - De Aanbidding der Koningen (Parijs, Louvre).
Heel het nageslacht heeft van Leonardo da Vinci geleerd, maar de geschiedenis heeft de namen geboekt van zijne onmiddellijke leerlingen, die met hem gewerkt en onder zijne persoonlijke leiding gestaan hebben. Er zijn er velen en onder hen zijn er verscheidene van ware verdiensten. Wij noemen er slechts één, den voornaamsten en zelf een voortreffelijk meester, Bernardino Luini. Hij werd geboren tusschen 1475 en 1480 te Luini aan het Lago Maggiore en werkte in Milaan tot omstreeks 1533. Hij wordt terecht een volgeling van Leonardo da Vinci genoemd, alhoewel hij een duidelijk uitgesproken eigenaardigheid bezit. Hij toont zich in de talrijke fresco-schilderingen, die hij voortbracht, de schilder der bevalligheid, der zachtaardigheid, die niet in zoeterigheid vervalt, maar met eerbeid en liefde vervult. Zijne kleur is als zijne teekening van eene zachte, heldere warmte, zonderbleekheid, zonder dofheid, oneindig teer en beminnelijk.
De Louvre bezit van hem zes muurschilderingen die, uit het huis Litta in Milaan in 1867 naar Parijs overgingen. Wij deelen er een, de Aanbidding der Koningen (201) van mede. Het is een tafereel van hemelsche zachtaardigheid en zachte kleuren; bruingeel, groen, blauw, lichte tonen met lichtere schijnen, en een nog helderder vergezicht over het veld. Hier en daar zijn die kleuren met goud opgehoogd om hunne stilte een bovenaardschen glans bij te zetten.
Allerbevalligst, met iets luchtigs, onstoffelijks, zwevends is de Graflegging der H. Catharina in het Museum te Milaan (202).
Veel belangrijker zijn de muurschilderingen, die hij in 1528 uitvoerde in de kleine kerk Sta. Maria degli Angeli te Lugano, waarvan de Kalvarienberg (203), het voornaamste stuk is. Een tafereel rijk aan figuren en episoden, bewijzende dat de schilder der teere en dichter- | |
| |
lijke opvatting ook bij gelegenheid krachtige, dramatische tafereelen wist te scheppen.
203. Bernardino Luini. - De Kalvarienberg (Lugano, Sta Maria degli Angeli).
202 Bernardino Luini. - De Graflegging van de H. Catharina (Milaan, Brera).
In Florence trad vijf en twintig jaar na Leonardo da Vinci de groote meester op, die meer nog dan zijn voorganger de kunst van zijnen tijd en van de volgende eeuwen over- | |
| |
heerscht. Zijn naam is Michelangelo Buonarotti. Hij werd geboren te Caprese, een Toskaansch dorp, in 1475; bij Domenico Ghirlandajo ging hij in 1488 in de leer voor de schilderkunst; bij Bertoldo, een leerling van Donatello, het jaar nadien, voor de beeldhouwkunst. Hij verbleef en werkte zijn lange leven door in verscheidene steden van Italië; eerst in Florence; daarna, van 1496 tot 1500 in Rome; van 1500 tot 1505 in Florence; dan weer te Rome, waar hij van 1508 tot 1512 de zoldering der Sixtijnsche kapel met zijne fresco-schilderingen versierde en waar hij tot 1516 verbleef. Nogmaals verliet hij toen de eeuwige stad en hield zich op in verschillende plaatsen, tot hij in 1534 voor goed naar Rome terugkeerde, waar hij toen het Laatste Oordeel in de Sixtijnsche Kapel schilderde en in 1563 stierf.
204. Michel Angelo. - De H. Familie (Florence, Uffizi).
Leonardo da Vinci had uitgemunt in alle kunsten en wetenschappen; Michelangelo heerschte meer uitsluitend in het rijk der beeldende kunsten, alhoewel hij ook als dichter met eere bekend staat. Hij verwierf zich een onsterfelijken naam als bouwmeester van den koepel der St. Pieterskerk te Rome; hij schiep in de beeldhouwkunst tal van ongeëvenaarde meesterstukken; als schilder stond hij niet minder hoog. Maar waar hij werkte met het penseel straalt de opvatting van den beeldhouwer duidelijk door. Hij legt zich hoofdzakelijk toe op de studie van het menschelijk lichaam en op de vertolking der gemoedsaandoeningen door de uiterlijke handelingen. Zooals hij de waarheid op de treffendste wijze uitdrukt in zijne boetseering van spieren en vezels, zoo doet hij haar herleven in zijne schildering, waar de teekening de kleuring overheerscht. Maar in elke uiting zijner kunst streeft hij naar het grootsche en bereikt het zonder inspanning. Hij is de machtige in de kunst, die nimmer zoekt te behagen noch te verleiden, maar zijn geest van wereldbedwinger aan zijne personages, uit titanenras geboren, mededeelt.
205. Michel Angelo. - Madonna (Londen, National Gallery).
Van de weinige paneelstukken, die hij voortbracht, blijven ons slechts een paar over. Een dezer is de H. Familie (204) uit de Uffizi te Florence, die hij omstreeks
| |
| |
1502 voor Angelo Doni uitvoerde. De schilder en beeldhouwer der koene bewegingen drukte op dit tafereel zijn persoonlijken stempel. Hij laat Maria op den voorgrond knielen en achterwaarts gewend het Jezuskind, uit de handen van St. Jozef, die op een bank achter haar gezeten is, aannemen. Kleine figuren stoffeeren den achtergrond. Hier als elders is het het menschelijke lichaam in krachtige werking en stoute beweging, dat hem aantrekt en dat hij op meesterlijke wijze weergeeft.
206. Michel Angelo. - De Schepping van Eva (Rome, Sixtijnsche Kapel).
De Madonna uit de National Gallery te Londen, (205) een werk waarover zijn levensbeschrijvers niet spreken, is eveneens een stuk uit zijn vroegeren leeftijd. Het is in waterverf geschilderd en onvoltooid gebleven. Maria zit in het midden; zij is gehuld in een helderkleurigen mantel en op de zwarte haren draagt zij een blanken sluier. Nevens haar staan links twee geschetste jongelings-figuren; rechts, twee engelen die van een muziekblad zingen. Naast O.L.V. staat de kleine Joannes Baptista en het Jezuskind. Dit laatste grijpt naar een boek dat zijn moeder zich niet wil laten ontnemen, wellicht omdat zij er uit zingt met de twee engelen.
207. Michel Angelo. - De Profeet Jeremias (Rome, Sixtijnsche Kapel).
Gelijk alles wat Michel Angelo schiep draagt het stuk den stempel van de oorspronkelijkheid in de samenstelling en van den verheven, hooghartigen, bijna levensmoeden ernst in de uitdrukking der figuren. Het stuk is onafgewerkt maar de voltooide deelen zijn meesterlijk gemodelleerd.
Zijn eenig groote schilderwerk, het grootste, het machtigste,
| |
| |
dat de schilderkunst voortgebracht heeft, is datgene wat hij uitvoerde in de Sixtijnsche Kapel van het Vatikaan.
208. Michel Angelo. - De Cumaeische Sibylle (Rome, Sixtijnsche Kapel).
De wanden dezer kapel waren reeds tijdens het leven van den paus, die ze deed bouwen, Sixtus IV, met muurschilderingen versierd door Perugino en andere oudere Umbrische en Toskaansche schilders. Julius II besloot in 1506 ook het gewelf te laten overdekken met fresco's en koos daartoe Michel Angelo. Deze zette zich eerst in 1508 aan dit werk, en voltooide het in 1512. De vlakke grond der zoldering verdeelde hij in bouwkundige schijnvakken, in welke hij zijne figuren en groepen afzonderlijk plaatste. In het midden schilderde hij negen tafereelen uit het oude testament vóór Mozes: de Schepping, den Val van Adam en Eva, den Zondvloed, de Geschiedenis van Noë. In de vier hoekpaneelen beeldde hij vier tafereelen uit de latere tijden van het oude Testament. Rond de middelruimte verdeelde hij de oppervlakte in tal van vakken, waarin hij enkele figuren of eenvoudige groepen plaatste: twaalf van deze verbeelden de Hebreeuwsche profeten en de heidensche Sibyllen, die de komst van Christus voorspelden, de overige stellen in kleine groepen de voorouders van Christus voor. Zoo ontvouwt zich daar in dit ruime veld de geschiedenis der mannen en der tijden, die de groote gebeurtenis, de komst van den Zaligmaker op aarde, voorafgingen, tijden van kracht en strengheid, toen Jehovah, de geweldige heerschte en gevreesd werd; mannen van karakter en wrok. Die menschen zonder liefde, zonder mededoogen, voelde Michel Angelo het diepst, gaf hij, de immer misnoegde, hooghartige, best weer. Het is een heel epos, dat hij daar ontvouwde, waarin hij met weinige figuren en eenvoudige monumentale groepen een wereld schiep naar zijn geest, forscher en grootscher dan die waarin zijn lichaam leefde. Die wereld vervult ons met ontzag voor haar zelve, met diepe bewondering voor den reusachtigen kunstenaar die haar schiep.
Twee en twintig jaar later voleindde Michael Angelo zijne muurschilderingen in de Sixtijnsche Kapel; van 1535 tot 1541 werkte hij aan het groote tafereel van het Laatste Oordeel, dat de altaarwand van de pauselijke bidplaats overdekt. Het was de dag der gramschap, der wraak, dien hij tot onderwerp koos. Christus verschijnt in de hoogte, zijn gebaar van bedreiging, zijn blik van toorn zijn gericht tegen de verdoemden, die aan zijne linkerhand verschrikt en verpletterd wegvluchten en neerstorten in den afgrond waar hel
| |
| |
en duivel hen wachten. Maria smeekt hem om genade, de heiligen zien hem aan met schroom. De martelaren dragen de werktuigen van hun lijden en dood; hemelgeesten zijn beladen met de foltertuigen van Christus' passie. De aartsengelen, uitvoerders zijner wraak, stormen naar beneden, met de klanken hunner bazuin het ongenadige vonnis verkondigende, terwijl aan de rechterhand van den Heiland de gelukzaligen ten hemel stijgen, opgetogen in het vooruitzicht van de eeuwige gelukzaligheid die zij gaan genieten. Onderaan ziet men, links, de dooden uit hun graf stijgen en hun geraamten zich bekleeden met vleesch en huid. Door een nog al vreemden inval plaatst Michel-Angelo daar in het midden den voerman der heidensche hel. Charon, die met zijn boot de verdoemden naar de hel voert, die ter rechter hand hen wacht en waar Minos, de God der onderwereld, troont. Het is nogmaals een tafereel van kracht en geweld. Zwaar gespierde lichamen in de stoutste en meest afwisselende bewegingen overdekken den heelen wand, elk zich zelven doende gelden, allen doortrild van vrees en ontzag voor den oppersten, alles beheerschenden Rechter.
209. Michel Angelo. - Decoratief figuur met een hoorn vol eikenloof (Rome, Sixtijnsche Kapel).
Uit de gewelfschilderingen beelden wij af: de Schepping van Eva, een der kleine paneelen uit de middelvakken (206), waarin op het woord van den Schepper de vrouw uit de ribbe van den man te voorschijn treedt; in God den Vader stelde de schilder den eeuwige en almachtige in al zijne ontzagwekkendheid voor, in Eva de eerste vrouw in al hare krachtvolle ongerepte schoonheid; den Profeet Jeremias (207), den eeuwigen klager, die, met de kin op de hand leunende, somber mijmert en diep de droeve tijden en de menschelijke bedorvenheid doorpeilt; de Cumaeische Sibylle (208), een der reuzenfiguren met spieren als boomen, even forsch in gedachten als in lichaamsbouw, die het boek der tijden voor zich heeft opengeslagen en er met bezorgden blik de toekomst in leest; een decoratief figuur met een hoorn met eikenloof, ter rechterhand boven den profeet Isaias (209), vol beweging en jeugdige kracht in zijn ondergeschikte rol. Eindelijk geven wij den wand weer, waarop het Laatste Oordeel (210) geschilderd is, een tafereel dat veel geleden heeft door overschilderingen en door de werking van lucht en kaarsenwalm, en waarin paus Paulus IV, de naaktheden met draperieën liet overschilderen door Michel Angelo's leerling Daniela da Volterra.
Michel Angelo's invloed deed zich meer ná, dan vóór zijn dood in de Italiaansche kunst gevoelen en hij werkte nadeelig, omdat zij, die den grooten meester wilden navolgen,
| |
[pagina t.o. 193]
[p. t.o. 193] | |
LUINI.
‘Hoofd van de Madonna’.
(Fresco, Brera, Milaan).
| |
| |
210. Michel Angelo. - Het Laatste Oordeel (Rome, Vatikaan, Sixtijnsche kapel).
| |
| |
er hunne eigene persoonlijkheid bij inschoten. Eenigen van hen, die met hem samenleefden en gedeeltelijk samenwerkten, willen wij opnoemen.
Sebastiano del Piombo of Veneziano was geboren omstreeks 1485 te Venetië. Hij werkte eerst in zijne vaderstad, waar hij de lessen van Giovanni Bellini volgde. Omst reeks 1511 kwam hij naar Rome, waar hij den invloed van Michel Angelo terzelfder tijd als dien van Rafaël onderging. Hij werd een historieschilder van zeer geringe persoonlijkheid, maar een portretschilder van hooge waarde. Hij stierf in 1547. Zijn naam del Piombo (van het lood)is hij verschuldigd aan het ambt, dat hem in zijne laatste levensjaren werd opgedragen door den paus om diens bullen met lood te verzegelen.
211. Sebastiano del Piombo. - La Fornarina (Florence, Uffizi).
Het meest gekende en schoonste zijner portretten is dat hetwelk de Uffizi van Florence bezitten, dat den naam draagt van La Fornarina (211) en waarin men Rafaël's geliefde, eene bakkersvrouw (Fornarina), meende te herkennen. Vroeger werd het toegeschreven aan Rafaël zelven. Het is gedagteekend van 1512 en dus eigenlijk van den tijd toen Sebastiano nog vreemd was gebleven aan Michel Angelo's kunst. Het portret is zacht gemodelleerd in warme schaduwen op pikdonkeren grond, met zwaren hals, breede borst, poezelige armen en handen, een Italiaansche schoonheid, geheel fluweel, die weinig zegt tot den geest, maar wie verleiding uit de groote oogen en het weelderige vleesch straalt.
Daniele da Volterra of Ricciarelli werd geboren in Volterra omstreeks 1509 en stierf te Rome in 1566. Uit de studie van verscheiden meesters, onder welke Michel Angelo vooraan stond, vormde hij zich een eigen, schoolschen, korrekten trant. Zijn voornaamste werk en een der beroemdste in de wereldkunst is zijne Afdoening van het Kruis (212) in de S. Trinità-ai-Monti-kerk te Rome.
Het stuk draagt meer dan eenig ander van den meester het kenmerk van Michel Angelo's invloed door den forschen lichaamsbouw der figuren en hunne geweldige bewegingen. In het bovendeel ziet men de lichamelijke inspanning der mannen, die in gelukkige houding samenwerken om Christus' lijk van het kruis neer te laten. Beneden ziet men de groep der vrouwen, die zich met dramatisch gebaar verdringen om Maria, die in zwijm gevallen is. Het stuk is in fresco geschilderd en heeft voor een goed deel zijn kleuren verloren. Geen twijfel of Rubens zag en bewonderde het, en herinneringen er aan zijn waar te nemen in de wereldberoemde Afdoening van den Antwerpschen meester. Maar bij dezen is de eenheid van handeling veel strenger behouden: allen bekommeren zich daar liefdevol om den doode, terwijl bij da Volterra de aandacht verdeeld is tusschen den Zaligmaker en zijne moeder.
De twee grootste schilders, die Florence ooit voortbracht, da Vinci en Michel Angelo, waren gaan werken buiten hun vaderstad en hare kunst door gansch Italië gaan verspreiden,
| |
| |
maar Florence bracht nog tal van hoogbegaafde meesters voort, die haar niet verlieten. Zij zetten hare school voort, die meer en meer de algemeene Italiaansche school was geworden. In de laatste jaren der XVe en in de eerste der XVIe eeuw is de stad nog altijd de zetel van de edele, smaakvolle kunst; de persoonlijke kenmerken gaan wel over naar algemeenere korrektheid en geoefendheid, maar het tijdperk van verval is voor haar nog niet ingetreden. Onder de kunstenaars van eersten rang, die zij toen voortbracht, onderscheidden zich Fra Bartolomeo en Andrea del Sarto.
212. Daniele da Volterra. - De Afdoening van het Kruis (Rome, S. Trinità-ai-Monti-kerk).
Fra Bartolomeo, geboren in 1475 in of bij Florence, was een volgeling van den hervormer Savonarola en trad in de orde der Preekheeren in 1500; hij werkte in het klooster San Marco te Florence en stierf er in 1517. Hij is nog een diep-godsdienstig schilder, werkende met ingetogenheid en ernst, figuren en groepen scheppende, bezield met innig leven en verheven aandoeningen. Ook de lichamen zijner personages, hunne houding en drapeering zijn merkwaardig van waarheid en schoonheid.
Een zijner volmaaktste werken, uitgevoerd in zijne laatste levensjaren, is de Nood Gods uit het Palazzo Pitti te Florence (213). Het is een eenvoudige samenstelling van vier personen. Het lijk van Christus is gezeten op een klein blok; Magdalena omarmt zijn beenen, Joannes houdt hem onder de armen, Maria brengt zijn hoofd bij het hare. Door zijn waardig en natuurlijk leven, zijne waarheid zonder nuchterheid gaat de schilder de naturalistische algemeen menschelijke school te gemoet. De kleur is zeer stil, zij bestaat uit vijf of zes hoofdtonen tegen een neutralen grond.
Andrea del Sarto werd geboren te Florence in 1486 en stierf aldaar in 1531. Hij is de grootste schilder van de latere Florentijnsche school en een harer grootste in het algemeen. Hij studeerde de werken zijner beroemde voorgangers zonder zich aan eenen van hen in het bijzonder te hechten en verwierf in hooge mate de gemakkelijke en vlotte schildering, die later in alledaagsche kunstvaardigheid moest ontaarden, maar die bij hem nog altijd gepaard gaat met oorspronkelijke schepping en degelijke uitvoering. Hij geeft zijne personnages een diep eigen leven; in een soort van
| |
| |
ontheffing en bevreemding kijken zij de wereld aan, die hen omgeeft, maar boven wier kleinheid en alledaagschheid zij staan. Hij is meer dan de vroegere Florentijnen een schilder; hij paart het spel van licht en bruin met den kleurenrijkdom; zijne kunst is nog altijd de reine van vroeger, maar verjongd en vermenschelijkt.
213. Fra Bartolomeo. - De Nood Gods (Florence, Palazzo Pitti).
Een der stukken, waarin hij O.L.V. Boodschap voorstelt (214) en dat zich in Palazzo Pitti, no. 124, bevindt, toont ons zijn lossen bewogen en kleurigen trant. Maria is opgestaan, eenigszins schrikkende door het binnentreden van den engel; deze spreekt haar toe en schijnt haar te verzoeken te blijven. Twee andere engelen vergezellen hem; in den achtergrond een Romeinsch gebouw. Het stuk werd gemaakt voor de kerk der Frati Eremitani te Florence, ging vandaar naar San Jacopo tra Fossi en later in de kapel van het Pitti-Paleis over.
Als zijn meesterstuk wordt aangezien de Madonna met Franciscus van Assisi en Joannes Baptista (215) genaamd de Madonna delle Arpie, die zich in de Uffizi te Florence bevindt. Onze Lieve Vrouw staat op een voetstuk, dragende het kind op den arm en een boek in de hand. Tegen het pedestal sluiten zich twee lieve engeltjes aan en ter zijde staan de H. Franciscus van Assisi en de H. Joannes Baptista. O.L.V. heeft die eigenaardige uitdrukking van afgezonderdheid, waaruit meer verhevenheid dan liefderijkheid van gemoed spreekt en die onze kunstenaar haar zoo gaarne leent. De heiligen hebben meer bevreemding dan godsvrucht in gelaat en beweging, maar alle figuren zijn oorspronkelijk en boeiend
| |
| |
van vorm. Als kleur en licht staat het stuk nog hooger; smeltend en warm zijn de tonen, krachtig en helder de lichtwerking. Er gaat van het stuk een wonderbare aantrekkingskracht uit; het is geen eenvoud noch ingetogenheid meer, maar leven, persoonlijk en dichterlijk leven, dat uit heel de opvatting spreekt. Het stuk werd gemaakt in 1517 voor het Franciskaner klooster in de Via Pentolini te Florence.
214. Andrea del Sarto. - O.L.V. Boodschap (Florence, Palazzo Pitti).
De derde der grootste Italiaansche meesters is Rafaël. Naar zijn oudersnaam heette hij Santi, naar zijn geboorteplaats da Urbino. In deze kleine stad werd hij geboren in 1473; hij ontving er het eerste onderricht van zijn vader, die een schilder van verdienste was, daarna van Timoteo Viti, die zich te Urbino was komen vestigen en eindelijk van 1500 tot 1504 werkte hij bij Perugino te Perugia. In 1504 begaf hij zich naar Florence, waar hij zich volmaakte door de studie van de werken zijner grootste voorgangers Leonardo da Vinci en Michel Angelo.
215. Andrea del Sarto. - Madonna met de H.H. Franciscus en Joannes Baptista (Florence, Uffizi).
In 1508 werd hij naar Rome geroepen door Paus Julius II, voor wien en voor wiens opvolger Leo X hij werkte tot aan zijn dood die in 1520 voorviel. Voor die pausen versierde hij vier groote zalen, eene Loggia (open gaanderij aan de bovenverdieping van een gebouw) en andere vertrekken van het Vatikaan en schilderde de kartons voor een reeks tapijten de Handelingen van de Apostelen voorstellende. Voor de familie Chigi versierde hij met wand- en zolderingstukken hare villa. Verder schilderde hij tal van altaarstukken, bij voorkeur de H. Maagd en heiligen verbeeldende, vele Madonna's van kleiner afmeting en portretten. Hij was de alge- | |
| |
meen en boven allen gevierde meester in zijn leven en bleef het na zijn dood door de eeuwen heen, ofschoon in onzen levenstijd die vereering niet meer van zoo uitsluitenden aard is als zij vroeger was, daar nu ook andere opvattingen in de kunst gehuldigd worden dan die van Rafaël.
216. Rafaël. - O.L.V. met Jezus en Joannes (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum).
Minder dan zijn twee groote voorgangers was zijne kunst een zelf geschapene. In zijn jongste werken straalt zeer duidelijk de invloed van vroeger meesters, zelfs de navolging van deze en vooral van Perugino door. Zijn gerijpten werken ziet men het aan dat hij gekomen is na Leonardo da Vinci en na Michel Angelo. Hij staat echter door eigen gaven zoo hoog, dat men er niet aan denkt hem minder te schatten, omdat hij van anderen geleerd heeft, maar hem bewondert omdat hij al dadelijk rang nam nevens zijn grootste voorgangers en zich verre verhief boven de andere. Zijn scheppingskracht was ongeëvenaard; in zijn korten leeftijd bracht hij meesterstukken zonder tal en in de meest uiteenloopende vakken voort. Hij was de verheerlijker der schoonheid van het menschelijke lichaam, gepaard met zielenadel, de teekenaar zonder vlek, de kolorist zonder wanklank. Zijn kinderen zijn geboren uit menschen, door zijne kunst gelouterd tot engelen; zijn heilige vrouwen zijn de schoonste maagden en verheffen zich boven de aarde door den geest; hij schildert de teerste en reinste schepselen, als ware hij louter een zanger van de onschuld en den eenvoud en hij verheft zich tot de hoogste heldenpoëzie en vertolkt de diepste aandoeningen, waar hij de groote mannen van weleer oproept, of het boek der tijden voor ons openslaat. Hij is de trouwe weerspiegelaar der waarheid in zijne portretten; de belichamer der idealen in zijne zinnebeelden. En altijd volgt zijne hand zoo licht en zoo zeker zijne gedachte, dat zijn feillooze kunst eene uitspanning voor hem schijnt, zooals zij een lust voor onze oogen en onzen geest is.
In den tijd dat hij bij Perugino werkte, en vermoedelijk in dezes werkplaats, bracht hij eenige zijner eerste stukken voort. Onder deze tellen verscheidene Madonna's. Een der eerste en dus een der vroegste werken van Rafaël is de Madonna met Jezus en Joannes, die het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn bezit (216). Het stuk hoorde eerst toe aan de familie Diotalevi te Rimini, en ging toen door voor een werk van Perugino. Het is inderdaad een jongelingswerk van zijn grooten leerling. Van zijn meester nam deze de rustige teere uitdrukking in het O.L.V. beeld over, haren liefelijken eenvoud, hare liefdevolle ingenomenheid
| |
| |
met de kinderen. In dit vroege stuk heeft zijne Madonna nog niet volkomen de eigenaardige vormen en uitdrukking verkregen, die haar later bij Rafaël kenmerken. Hier is het hoofd langwerpiger, smaller dan in de latere werken, het heeft nog niet het reine engelachtige, dat haar boven de menschen verheft; de kinderen daarentegen hebben reeds de poezelige aanminnigheid en de opgewekte levendigheid van uitdrukking, die hen in al zijne werken onderscheiden.
217. Rafaël. - Het Huwelijk van Maria (Milaan, Museum).
In 1503 werd Rafaël naar Città di Castello door de heeren dier stad, de Vitelli, geroepen om er verscheiden werken uit te voeren. Een dezer is het Huwelijk van Maria - Lo Sposalizio - (217), dat het opschrift Raphaël Urbinas M D IIII draagt en toehoort aan het Museum te Milaan; het werd gemaakt voor de kerk van San Francisco in Città di Castello. Geen draagt er zoo duidelijk de kenteekenen der navolging van Perugino, die hetzelfde onderwerp behandelde in een stuk, dat gemaakt werd voor de hoofdkerk van Perugia en zich nu in het Museum te Caen bevindt. In beide stukken staat de priester, die het huwelijk inzegent, in het midden der rij van personnages beneden op den voorgrond en brengt de handen der verloofden bij elkaar. Maria en Jozef zijn ten halve naar hem gewend; achter haar staan de vrouwen, achter hem de mannen. In beide stukken houdt Jozef zijn staf in de hand, waar een leliebloem uit opgeschoten is; in beide staat nevens hem de jonge, niet uitverkoren man, die zijn staf op zijne knie breekt; in beide ook is het bovendeel der schilderij ingenomen door den tempelbouw, die zich met zijne twee verdiepingen boven een helling in den achtergrond verheft. Groot is echter het verschil in de twee werken en verre boven dat van zijn meester staat dat van den jongen Rafaël. Bij den meester bevinden zich Maria en de vrouwen rechts, Jozef en de mannen links; bij den leerling staan zij aan de tegenovergestelde zijde. Maar belangrijker is het verschil in kunstwaarde van beider stukken. Bij Rafaël zijn alle figuren slanker van gestalte, aanvalliger van houding en gebaar. De hooge priester is bij Perugino log en stijf, Maria linksch van beweging; de groepen terzijde zitten
| |
| |
los ineen en nemen geen deel aan de handeling. Bij Rafaël is de priester een eerbiedwaardig en passend bewogen figuur, Maria een model van natuurlijke gratie in houding en draperie, Jozef een kalm, innemend man; de jonge afgewezene, die zijn staf breekt, is een meesterstukje van juist opgemerkte en gelukkig weergegeven beweging; de zijgroepen, vooral die der vrouwen, sluiten zich nauw bij de middelgroepen aan; zelfs het tempelgebouw, dat bij Perugino zwaar drukt op de menschengroep, krijgt bij Rafaël een lichtheid van vormen en een passende evenredigheid, die het doet bijdragen tot de harmonie van het geheel. De jonge kunstenaar was toen hij dit stuk maakte, 21 jaar oud en toonde zich reeds ver verheven boven zijn leeraar en rijk aan natuurlijke gaven.
218. Rafaël. - Madonna met Joannes Baptista en den H. Nicolaas - Madonna Ansidei - (Londen, National Gallery).
In 1504 verliet Rafaël Perugino en begaf zich naar Florence, waar hij zich ging volmaken door de studie der groote meesters en waar hij tal van werken, voornamelijk Madonna's uitvoerde, en ook altaartafelen of kleiner stukken. Een der groote Madonna's is die, welke hij in 1506 uitvoerde voor de familie Ansidei en die den naam draagt van Madonna Ansidei. Het stuk verbeeldt O.L.V. met het kind, den H. Nicolaas en den H. Joannes Baptista (218). Het werd eerst geplaatst in eene kapel der San-Fiorenzo-kerk in Perugia; in 1764 werd het naar Engeland overgebracht en hoorde langen tijd toe aan de hertogen van Marlborough; in 1885 werd het voor de National Gallery te Londen gekocht, waar het zich nu bevindt. Het verbeeldt Maria op een troon gezeten met het kindeken Jezus op hare eene knie en een boek, waarin zij hem leert lezen, op de andere; de H. Nicolaus van Bari in bisschoppelijk ornaat, lezende in een boek, dat hij in de twee handen open houdt, staat rechts; de H. Joannes Baptista met een kruis in de hand staat links. Zeer duidelijk te herkennen is nog de trant van Perugino, voornamelijk in de figuur van den H. Nicolaas, die dezelfde ingetogenheid heeft als de heiligen, die bij Rafaël's meester aan de zijde der Madonna's staan, maar die hier krachtiger van bouw en edeler van drapeering is.
Nog tot den tijd van zijn verblijf in Florence behoort de Madonna met Jezus en Joannes, gekend onder den naam van La Belle Jardinière (219), toehoorende aan den Louvre te Parijs. Het stuk is zijn naam waarschijnlijk verschuldigd aan het zeer verzorgde landschap, het uitvoerigste dat Rafaël schilderde, waarin het tooneel plaats grijpt. Maria is op een kleine hoogte neergezeten; met een gebaar van uiterste teederheid houdt zij den kleinen Jezus vast, die tegen haar op den grond staat en liefdevol ziet zij hem aan; vol genegenheid,
| |
| |
vol bewondering, zou men zeggen, blikt het kind naar de moeder: zij leven slechts voor elkander. De kleine Joannes zit geknield in stille, kinderlijke aanbidding voor zijn speelgenoot. Rafaël is geheel zich zelf geworden, zoo door de innigheid van het gevoel, als door de onberispelijkheid der lijnen en vormen en door de volmaaktheid der penseeling. Het stuk draagt voor opschrift Raphaello Urb. M.D. VII.
219. Rafaël. - Maria met Jezus en Joannes Baptista - La belle Jardinière - (Parijs, Louvre).
In September 1508 werd Rafaël naar Rome geroepen door paus Julius II, die hem al dadelijk gelastte met het versieren der groote zalen van het Vatikaan, de Stanze genaamd. De eerste en de voornaamste der groote zalen de Stanza della Segnatura (de Zaal van de Bezegeling), begon Rafaël te beschilderen in 1508; hij werkte er aan tot in 1513. Op de vier muren en op de vier vakken van het gewelf schilderde hij in fresco de Godgeleerdheid, de Wijsbegeerte, de Rechtsgeleerdheid en de Poëzie. Dan voerde hij van 1512 tot 1514 de Stanza d'Eliodoro (de Zaal van Heliodorus) uit, aldus genaamd naar een der paneelen; van 1514 tot 1517 de Zaal van den Brand (Stanza del Incendio) om een gelijke reden aldus genaamd; van 1523 tot 1534 de Zaal van Constantinus. Tusschen deze werken door, van 1516 tot 1518, arbeidde hij nog in een open gaanderij langs een hoogere verdieping van het Vatikaan, aan de Loggia, waarin hij 52 zolderschilderingen tusschen een overrijke versiering van grotesken uitvoerde. Dit alles was het hoofdwerk van Rafaël; het nam het grootste deel zijner verdere levensjaren in, maar het belette hem toch niet nog een groot aantal paneelstukken uit te voeren.
De twee voornaamste wandschilderingen uit de Stanza della Segnatura zijn de groote afbeeldingen van de Godgeleerdheid en van de Wijsbegeerte.
De eerste heet La Disputa (de Beraadslaging over het H. Sacrament des Altaars) (220). Het stuk op vlakken muur geschilderd, geeft aan het tooneel het uitzicht van een gewelf, den vorm der uiteinden van de hooge koren in de oude heiligdommen. Heel in de hoogte troont God de Vader, alleen gezeten in het eindelooze diep, zooals Vondel zegt; onder hem Christus tusschen Maria en Joannes, lager nog de H. Geest tusschen engelen, die opengeslagen boeken dragen; op de wolken links en rechts twaalf heiligen en helden uit het Oude en uit het Nieuwe Testament. Beneden op eene verhevenheid, waar enkele breede trappen heen- | |
| |
leiden, staan op een altaar de monstrans en dicht daarbij langs elke zijde twee mannen, die den lof van het H. Sacrament verkonden of de waarheid van het geloofsartikel bewijzen en rechts en links een dichte schaar godgeleerden, pausen, bisschoppen, doctoren, schrijvers, kunstenaars, allen die de Godgeleerdheid onderwezen of de leer der kerk gesteund hebben. Het is eene grootsche gedachte, de machtigste, die door der Christenen godsdienst werd ingegeven, op eene even grootsche wijze uitgevoerd, geheel doortrokken in het bovendeel met de middeleeuwsche verheffing tot het kalme bovenaardsche, en in het benedendeel het menschelijke, bewogen leven, den strijd der gedachten verpersoonlijkende.
220. Rafael. - De Zegepraal van den Godsdienst - La Disputa - (Rome, Vatikaan).
Tegenover de Godgeleerdheid heeft Rafaël in het tweede voornaamste wandbeeld de Wijsbegeerte verheerlijkt (221): tegenover de goddelijke wetenschap de menschelijke. In een weidsche zaal, die er als een heidensche tempel uitziet en waar de beelden van Apollo en Minerva in nissen prijken, is de schaar der geleerden en der wijsgeeren van oud Griekenland en jong Italië, hunner leerlingen en beschermers samengebracht. Een breede groep heeft plaats genomen boven op eene verhevenheid, die, als de kruisbeuk in den tempel, dezen in de breedte doorsnijdt; anderen staan lager of zitten op de trappen, die naar de verhooging leiden. Te midden der bovenste groepen, ingelijst in de arcade, die den achtergrond sluit, staan Plato en Aristoteles, de groote wijsgeeren en geleerden der oudheid, niet minder hooggeschat door het Italië der Renaissance. Rechts en links, als volgelingen van de groote meesters, bevinden zich de beroemde man nenvan de verschillende tijden en vakken. Enkele staan afgezonderd, statig peinzende, of verdiept in overwegingen; anderen staan verdeeld
| |
| |
in groepen, leerarende of aanhoorende, schrijvende of teekenende, allen verslonden in de werken van den geest. Het is het aanzienlijkste werk van den kunstenaar in zijne volle rijpheid: alles is er bewonderenswaardig, onovertroffen in: de ineenzetting, de groepenvorming, de enkele gestalten. Verhevener figuren dan die der twee aanvoerders van heel de schaar der mannen, die het menschdom vereerden door hun weten, zijn er nergens te vinden: bovenaan Plato die naar den hemel, Aristoteles die naar den grond wijst, met gebaren even welsprekend als gelukkig. Rijker afwisseling en beelderig schooner mannen zijn er niet dan al die geestrijke menschen, de eene streng statig, de andere los bewogen of bevallig neergebukt.
221. Rafael. - De Wijsbegeerte - De School van Athene - (Rome Vatikaan).
In de groote beelden der Stanzen is alles wijs geordend, verstandig gevonden; Rafaël geeft ook wel eens vormen aan de stoutste droomen der verbeelding. Zoo in zijn Visioen van Ezechiel (222), dat zich in het Pitti-Paleis te Florence bevindt. Beneden in het landschap staat, mikroskopisch klein, de profeet, op wien een helle lichtstraal uit de wolken valt; wat hij ziet is in de hoogte afgebeeld: God de Vader, die met uitgebreide armen zich verheft in de lucht, gedragen door twee engelen en door de zinnebeeldige figuren van de evangelisten. Het is een stuk, heel klein van afmeting, maar een der stoutste opvattingen, die door een kunstenaar voortgebracht werden en Michel Angelo's geweldige scheppingen evenarende. Het werd gemaakt in 1510 voor den graaf Ercolani van Bolonje.
In de eerste jaren dat Rafaël arbeidde aan zijne groote werken in het Vatikaan, schilderde hij het potret van zijn grooten beschermer paus Julius II (223). Er bestaan verscheidene exemplaren van; de hoogst geschatte en meest beroemde zijn die van de Uffizi en van het Pitti-Paleis te Florence. Indrukwekkend is de oude paus, met grijzen baard, in wiens forsche
| |
| |
trekken en diepen blik men den vastberaden staatsman herkent, grootsche plannen in het hoofd dragende. In zijne rustige, breede en waardige houding vormt hij een meesterwerk der kunst.
222. Rafaël. - Het Visioen van Ezechiel (Florence, Palazzo Pitti).
Wanneer later de opvolger van Julius II het werk in het Vatikaan door Rafaël liet voortzetten, schilderde deze ook het portret van zijn tweeden beschermer, paus Leo X (224). Het stuk is omstreeks 1518 gemaakt en bevindt zich even als het vorige in het Palazzo Pitti te Florence. De paus zit in een armstoel vóór een tafel met een rood kleed bedekt, waarop een bel staat en houdt in de hand een vergrootglas, waarmede hij een handschrift ingezien heeft. Achter zijn stoel staat kardinaal Ludovico de Rossi, achter de tafel zijn neef kardinaal Giulio de Medici. Het is geen staatsieportret: de hooge kerkoversten zijn afgebeeld in hun bestaan van alle dagen, zij poseeren niet, zij leven op ieders aangezicht is het eigen karakter duidelijk sprekend weergegeven. Niet in de eerbiedwaardigheid van hun verheven ambt zijn zij uitgebeeld, maar hun verfijnde geest, hun natuurlijke voornaamheid spreken duidelijk uit hunne trekken. Ook als kleur is het werk meesterlijk: harmonisch en rijk werken de blanke en roode tonen samen. Zooals het geen alledaagsche menschen zijn, die wij in de twee pausenbeelden zien, zoo zijn de portretten ook geen alledaagsche werken van dien aard; het zijn waarlijk historische stukken, gewichtige bladzijden uit de geschiedenis in het leven roepende.
Rafaël trof het gelukkig aan het hof van Rome ontboden te zijn onder de twee pausen, wier portretten hij schilderde en voor wie híj werkte: het waren beiden mannen met grootsche opvattingen en doordrijvenden geest. Wij hebben hen niet te bespreken, en hij beschouwde ze ook niet als hoofden der kerk, maar als vorsten en als beschermers der kunst. Julius II was inderdaad een groot politiek man. Hij wilde den kerkelijken Staat stevig vestigen en hem eene overwegende macht in Italië verwerven; hij wilde zelfs Italië van de heerschappij der vreemden verlossen en aldus drie en een halve eeuw vóór dat het laatste vreemde leger de Alpen overtrok, Italië voor de Italianen veroveren. Maar in het bevrijde vaderland wilde hij den paus het hooge gezag laten voeren en den Kerkelijken Staat tot het machtigste der afzonderlijke rijken maken. Hij veroverde Bolonje, Perugia en andere steden; hij ging een verbond aan, eerst met den keizer van Duitschland en den koning van Frankrijk tegen Venetië en daarna met Venetië tegen Frankrijk; maar hij stierf onder het beramen en uitvoeren zijner grootsche plannen.
| |
| |
Hij was niet minder stoutmoedig op een ander gebied. Rome had tot dan toe een ondergeschikte rol gespeeld in de kunst; hij ondernam het, haar aan het hoofd van alle steden van Italië te plaatsen. Hij had Bramante aan het werk gesteld als bouwmeester; hij deed hetzelfde met Michel Angelo als beeldhouwer en met dezen en Rafaël als schilders. Hij zag wel in werkelijkheid de voltrekking niet, hier zoomin als in de staatkunde, van al zijn reusachtige plannen, maar hij had ze toch opgevat en hij was oorzaak, dat zij na hem werden uitgevoerd. Rafaël schilderde hem als doorschouwde hij de toekomst en zag hij daar zijne droomen verwezenlijkt.
223. Rafael. - Paus Julius II (Florence, Palazzo Pitti).
Leo X was van geheel anderen aard, groot ook hij in wat hem onderscheidde. Hij was de meest prachtlievende der pausen; wat Julius II beraamd had op het gebied der kunsten, volvoerde hij en nog veel meer daarbij. Hij was diep overtuigd van de onschatbare waarde der groote kunstenaars, die hij had aangeworven en wilde van hen gedaan krijgen al wat hun scheppingskracht maar leveren kon. Rafaël in het bijzonder overlaadde hij met bestellingen en ambten. Niet tevreden hem de zalen gaanderijen van het Vatikaan met schilderijen te laten overdekken noemde hij hem ook opperbouwmeester van de St. Pieterskerk, en belastte hem met het leiden der opdelvingen en op sporingen van overblijfsels der antieke kunst hij vroeg hem ontwerpen voor beeldhouwwerken en teekeningen voor allerlei kunststukken. Rafaël kon niet alles voortbrengen wat hem gevraagd werd, ongelukkiglijk werd het hem door die overmaat van bestellingen onmogelijk er de noodige zorg aan te besteden en liet hij zich helpen door zijne leerlingen in plaats van zijn schilderijen geheel zelf uit te voeren, zooals hij in vroeger jaren deed.
224. Rafaël. - Paus Leo X met de kardinalen Ludovico de Rossi en Giulio de Medici (Florence, Palazzo Pitti).
Niettemin volvoerde hij wonderen van vruchtbaarheid, niet alleen in wat hij binnen het Vatikaan maar ook in wat hij daar buiten leverde.
Een der voornaamste werken, die hij nog voortbracht, zijn de muur- en zolderschilderingen, uitgevoerd voor een anderen zijner machtige beschermers, Agostino Chigi namelijk. In het paleis van dezen rijken Romeinschen koopman, dat later aan de vorstelijke familie Farnese toebehoorde en daarom den naam van
| |
| |
‘villa Farnesina’ draagt, schilderde Rafaël in 1516-1517 in een reeks muurschilderingen de Geschiedenis van Psyche; enkele jaren vroeger in 1513 of 1514 voerde hij in een andere zaal de fresco-schildering, De Triomf van Galathea uit (225). Dit laatste is een beeld der oude fabelleer, het levendigste en bekoorlijkste dat Rafaël voortbracht. Is het Venus, die daar komt aangevaren en zijn het hare nymfen, die door de Tritonen worden omarmd en weggevoerd? Is het Galathea? Wie zal het bewijzen? Maar in elk geval is het een groep uit het heidensche godendom dat, beroesd door liefde en levenlust, den triomf van jonkheid, schoonheid en gezondheid viert.
225. Rafaël. - De Triomf van Galathea (Rome, villa Farnesina).
Rafaël bewoog zich dus op velerlei gebied: oude en nieuwe geschiedenis, fabelleer, allegorie, portretten; maar telkens toch keerde hij terug tot zijne eerste groote liefde: de Madonna, de reinste der vrouwen, met het aanbiddelijkste der kinderen. In zijne latere jaren schilderde hij er verscheidene, zijne schoonste, uitmuntende elk door verschillende hoedanigheden.
De Madonna van Foligno (226) is een dezer. Zij werd in 1511 voor de kerk S. Maria Ara Coeli te Rome gemaakt, bevond zich later in eene kerk te Foligno en kwam eindelijk in de galerij van het Vatikaan. Maria troont op de wolken met haar zoontje op hare knie; beneden toont de H. Joannes Baptista de Madonna aan den H. Franciscus van Assisi, die haar in zielsontheffing aanroept; rechts knielt de begiftiger van het stuk, Sigismondo Conti, geheimschrijver van den paus, die door den H. Hieronymus aan O.L.V. wordt aanbevolen. Te midden der beide groepen staat een naakte engel, die een inschrifttafel voor de borst houdt. Alles is hierin ten hoogste bewonderenswaardig: de liefelijke pose van Maria, de kinderlijk speelsche houding van haar zoontje, het eenvoudig naïef bewonderende engeltje, de vier groote mansfiguren, vol innig leven, het uitvoerig bewerkte landschap, de vaste penseeling, die kracht met gratie vereenigd. Hadde Rafaël zelf niet nog hooger staande Madonna's voortgebracht, men zou dit werk voor ongeëvenaard mogen uitroepen.
Een dier hooger en het hoogst van alle staande, is de Madonna Sistina (227), die tusschen 1515 en 1519 geschilderd werd voor de kerk San Sisto te Piacenza, in 1753-1754 door den keurvorst van Saksen werd aangekocht en zich nu in het Museum te Dresden bevindt. Maria staat op de wolken met haar kind in den arm. Zij draagt een rood kleed met witten weerschijn, een blauw overkleed, een witten doek om den hals en een grauwen
| |
| |
sluier om het hoofd. De H. Paus Sixtus, die ter linkerhand op de wolken knielend haar aanroept, draagt een wit koorkleed en een gulden kasuifel, de H. Barbara rechts knielende, met de oogen neergeslagen, draagt eene bonte kleedij: twee groene gordijnen sluiten de bovenste hoeken af. De hemel is vervuld met wolken uit engelenhoofdjes gevormd. Beneden op de rollaag van een muur blikken twee engeltjes verslonden in gepeins en bewondering naar den hooge. Het is de meest bewonderde en zeker een der bewonderenswaardigste schilderijen die er bestaan. O.L.V. behoort tot eene andere wereld. Rafaël heeft ze gezien in een visioen, zooals zij zelf met een blik van ontheffing de oneindige ruimte inziet en zooals de kleine Jezus met zijne groote verwilderde oogen door den geest naar andere sferen is verhuisd. De moeder is jong als een kind, rein als de bloem des velds, eene hemelsche verschijning, gedragen en opgeheven in hare los wapperende draperie. Zoo aanziet en bewondert ze ook de H. Sixtus, een eenvoudig natuurmensch, handelende als zoodanig en geheel naar waarheid geschilderd. Barbara is ingetogen en ootmoedig slaat zij de oogen neer voor de Moeder Gods. De engeltjes, half aardsche bengeltjes, half hemelkinderen, vertoonen dezelfde vermenging van wereldsche waarheid en schoonheid met hemelsche onsterfelijkheid, die heel het werk kenmerkt. Rafaël heeft er inderdaad in vereenigd en versmolten zijn droomen van hooger geestesleven en zijne waarnemingen van de werkelijkheid; hij heeft het zoo eenvoudig, zoo gelukkig gedaan, dat men niet weet wat het meest te bewonderen: de aardsche waarheid of de bovenaardsche verheffing. Het werk is hem uit het penseel, evenals uit den geest gevloeid, de verf is stil en dof als uitgeveegd van kleur, dun en vlug gelegd en toch stevig, met smeltende weerschijnen en een paar glanspunten aan hals en pols van H. Sixtus en op den arm van de H. Barbara. Het is de indruk van een oogenblik van hooger gezicht en gevoel
onverkoeld op het doek uitgestort.
226. Rafaël. - De Madonna van Foligno (Rome, Vatikaan).
Geheel anders en toch ook hoogst bewonderenswaardig is de Madonna della Sedia - de O.L.V. van den stoel - (228), die Rafaël in 1516 schilderde en die zich nu in het Pitti-paleis te Florence bevindt. Hier is alle gedachte aan bovennatuurlijkheid verre gehouden; het is de teederheid van de moeder voor haar kind, die er in uitgedrukt is. Maria zit met haar zoontje, dat er nog altijd wat verwilderd van blik uitziet, en dat zij eng aan hare borst sluit tusschen hare zachte wangen, die zij over hem buigt en hare armen, waarmee zij hem nauw omgeeft. Nooit werd het welbehagen dat het kind vindt in dit zachtste aller kussens beter uitgedrukt dan door den kleinen Jezus, die zich stopt in dit nestje en zich plooit tegen het koesterende lijf zijner minnende moeder? Het ronde groepje is voor immer gebleven het volmaakste zinnebeeld of levensbeeld van de moederliefde.
| |
| |
227. Rafaël. - De Sixtijnsche Madonna (Dresden, Museum).
| |
| |
228. Rafaël. - Madonna della Sedia (Florence, Palazzo Pitti).
Tal van leerlingen schaarden zich onder Rafaëls geleide in Rome en verleenden hunne hulp aan zijne groote werken. De voornaamste en de eenige van hooge persoonlijke waarde is Giulio Romano, wiens familienaam Giulio Pippi is. Hij werd geboren te Rome in 1492, hielp Rafaël in het uitvoeren der fresco's in de zalen en loggiën van het Vatikaan, bleef na zijn meesters dood nog eenige jaren in Rome werken en begaf zich in 1524, op uitnoodiging van Federigo Gonzaga, hertog van Mantua, naar deze stad, waar hij bleef werken aan het versieren met muurschilderingen van de paleizen en aan andere werken voor den hertog. Hij stierf er in 1546.
Behalve zijne muurschilderingen voerde hij tal van paneelschilderingen uit. Hij was door meer dan ééne zijde van zijn talent een tegenvoeter van zijn meester, hellende hij meer over naar het ruwe dan naar het zachtaardige, naar het geweldige en buitensporige, dan naar het gematigde en evenwichtige. Een stout schepper is hij vooral, met veel drama en veel beweging in de handeling.
229. Giulio Romano. - Gevecht tusschen Trojanen en Grieken (Mantua, Residentie).
| |
| |
Het grootste deel zijner muurschilderingen, te Mantua uitgevoerd, bevindt zich in het paleis del Te, nabij de stad gelegen. In het oude kasteel, dat zich binnen de stad bevindt en waar toen de hertogen woonden, versierde hij eene zaal met een reeks fresco's, den oorlog der Grieken tegen de Trojanen voorstellende. Een dezer geven wij weder (229). Men ziet er de helden bezongen in het Grieksche epos op hun oorlogswagens of te voet elkander aanvallende, de paarden steigerende, de mannen achterover van de karren stortende of vertrapt onder de hoeven der rossen. Alles is in forsche beweging, in geweldigen zwaai, zoo heldhaftig, zoo dramatisch mogelijk voorgesteld. Grieken en Trojanen dragen Romeinsche wapenrustingen. Om historische waarheid zoomin als om eenheid in de handeling bekreunt zich de schilder; hij wilde vooral verbazen door het ongewone, het stoutmoedige zijner scheppingen, en niettegenstaande zijn wezenlijk en ongemeen talent doet hij den goeden smaak en de ware kunst een aanzienlijken stap achteruitgaan.
230. Giulio Romano. - De Kroning van Maria (Rome, Vatikaan).
Een zijner voornaamste paneelbeelden is de Kroning van Maria (230) in de Galerij van het Vatikaan. Het stuk is door onderwerp en ineenzetting gesplitst in twee deelen. Beneden ziet men de apostelen, van wie sommigen met verwondering blikken in het graf, waaruit Maria opgerezen is en dat nu gevuld is met groeiende en bloeiende planten. Anderen zien met verbazing naar het tafereel, dat zich daarboven vertoont: daar is Maria gezeten vóór haar zoon, die haar de kroon boven het hoofd houdt. Allerliefste engeltjes brengen bloemen aan. Men zou wel zeggen dat de twee helften afzonderlijk geschilderd en dan samengebracht zijn, zoo weinig hangen zij samen. Beide zijn echter merkwaardig. Het bovenste deel, dat meer herinnert aan Rafaël's kalme handeling en bevalligen stijl is vooral meesterlijk; het onderste, waarin de schilder zijne geweldige bewegingen met veel geluk aanbrengt, levert een uitmuntend staal van zijn krachtvollen trant. Het geheele stuk is rijk en bont van kleur.
Niet alleen in de groote middelpunten van de kunstbeweging, ook in de mindere steden daagden schilders van ongemeene begaafdheid op: zoo in Siena, de stad, waar de oudste Italiaansche school gebloeid had, en waar zich in het begin der zestiende eeuw een kunstenaar van hooge verdienste kwam vestigen. Zijn naam is Giovanantonio Bazzi, maar gewoonlijk wordt hij Sodoma genoemd. Hij werd geboren te Vercelli in 1477, studeerde bij Leonardo da Vinci te Milaan, en met uitzondering van enkele jaren, die hij te Rome en in andere steden doorbracht, werkte hij te Siena, waar hij in 1549 stierf. Daar voerde hij tal
| |
| |
van muur- en paneelschilderingen uit; ook in andere plaatsen schiep hij vele godsdienstige werken. Hij was een degelijk begaafd kunstenaar, zeer vruchtbaar, buitengewoon aanvallig in zijne figuren en bijzaken, maar ongelijk van verdiensten en zonder hooge oorspronkelijkheid.
231. Sodoma. - Sint Sebastiaan (Florence, Uffizi).
Zijn schoonste paneelstuk en een der schoonste figuren, die de Italiaansche kunst voortbracht, is de H. Sebastianus (231), die zich in de Uffizi te Florence bevindt. De H. martelaar is aan een boom gebonden en terwijl hij met pijlen doorboord wordt, blikt hij naar den hemel, waaruit een engel nederdaalt, die hem eene kroon aanbrengt. Vormen, houding, uitdrukking, alles is hier te bewonderen. Het stuk werd gemaakt in 1525 voor de broederschap van den H. Sebastiaan in Siena en vormt een der zijden van het vaandel, dat door dit genootschap in de processiën werd gedragen. Op de andere zijde is de Madonna tusschen den H. Rochus en den H. Sigismondus afgebeeld.
Veel hooger staat Antonio Allegri, meer bekend onder den naam van Correggio, een der eigenaardigste en grootste meesters, op welke de Italiaansche schilderkunst te roemen heeft. Hij werd geboren te Correggio in 1594 en sloot zich bij geen te bepalen meester aan. Francia schijnt hem het meest aangetrokken te hebben, maar hij ging zeer bepaald zijn eigen weg. In 1514 bracht hij zijn eerste bekend werk in Correggio voort; in 1518 treedt hij in Parma op, waar hij aanzienlijke fresco-schilderingen uitvoert in de hoofdkerk en de meeste zijner godsdienstige en mythologische paneelschilderingen voortbrengt. In 1530 keerde hij naar zijne geboortestad terug, waar hij reeds in 1534 stierf.
Wat Correggio al dadelijk onderscheidt, is de glans van zijn licht en van zijn kleur. Hij is de eerste Italiaan, die in het licht de groote aantrekkelijkheid van zijn werk zoekt en vindt. Hij vat het niet op als de noordelijke schilders, die het weergeven als geboren uit den zonneschijn, die alles gloed en leven geeft; bij hem is het een uiterlijke koele glans, die menschen
| |
| |
en zaken doet stralen en glimmen zonder ze te verwarmen; het doordringt de kleur, doet de stof smelten en maakt ze doorschijnend. Daarbij zijn zijne menschen en goden en heiligen van eene verleidelijke schoonheid, zooals het past aan figuren, die uit edelgesteenten schijnen gesneden te zijn. Alles is berekend bij hem op verleiding of betoovering. Het zijn kunstgrepen, die hij wil verrichten; het is tooverwerk, dat hij uitvoert. Daarom staat zijne kunst aan het andere uiteinde van dat waar natuurlijkheid troont, en daarom zet hij met zijne verbazende persoonlijkheid een eersten stap op de baan der gemaaktheid, der gekunsteldheid. Hij had in zijn trant geene gelijken, geene volgelingen, geene mededingers.
232. Correggio. - De Madonna met den schotel (Parma, Museum).
De fresco-schilderingen, die Correggio vooral te Parma in het klooster San Paolo, in de kerk van Sint Jan Baptist en in de hoofdkerk uitvoerde, zijn te slecht bewaard om den schilder in zijne eigenaardige begaafdheid te laten beoordeelen. Wij bepalen ons dan ook bij het wedergeven van enkele zijner paneelstukken, die nog in al hun oorspronkelijken glans lichten en stralen.
De Museums te Parma en te Dresden zijn bijzonder rijk aan werken van Correggio. Een dergene, die zich bevinden in het Museum te Parma is O.L.V. met den schotel, de Madonna della Scodella (232). Het stuk werd gemaakt in 1526 voor de kerk van het H. Graf te Parma. Het verbeeldt de H. Familie op de vlucht naar Egypte. Jezus is niet meer het wichtje, dat de moeder in de luiers gewikkeld op den arm draagt; het is reeds een speelsch knaapje geworden, dat guitig lachend op zijn moeders schoot dartelt. Maria zit op den grond bij een bron en schept met eenen schotel het water, dat zij aan haar zoontje zal te drinken geven. Jozef staat recht; met de eene hand trekt hij den tak van een dadelboom naar beneden; met de andere reikt hij aan het kindeken Jezus eene vrucht, die hij zoo even plukte. Engelen zweven in de hoogte. Het is alles liefde en geluk wat in dit landelijk tooneeltje wordt uitgedrukt. Maria is fier op haar zoontje. Jozef is vol zorg voor hem en het kind laat zich koesteren door zijne ouders, gelukkig door hun genegenheid. De grond der schildering is in wolkigen bruinen toon, doorschemerd van heldere warmte; de figuren komen er glanzend en vlak op uit met zwoele schaduwen. Verbazend is de versmelting van kleur en licht. In elk gedeelte van het stuk is er speling van hel en donker, van glans en schemer. Het geheel laat denken aan een Italiaanschen hemel met donkeren grond, waarop de wolken in glanzende tonen uitkomen.
Een ander stuk uit het Museum te Parma is de Madonna met den H. Hieronymus (233).
| |
| |
233. Correggio. - De Madonna met den H. Hieronymus (Parma, Museum).
| |
| |
Het is zijn meesterstuk. Het werd hem besteld in 1523, maar eerst vier of vijf jaar later voltooid. Hier weer speelt de kleine Jezus de hoofdrol. Hij zit op zijn moeders schoot en legt de eene hand op de blonde haren van Magdalena, die liefdevol haar hoofd tegen zijn borstje legt; de andere hand steekt hij uit naar een boek, dat de H. Hieronymus met een engel vóór hem openhouden. Achter de H. Magdalena staat een engeltje te ruiken aan den zalfpot van de heilige boetvaardige. De figuren hebben de eigenaardige plooibaarheid en gesmijdigheid van Correggio, die zoo dicht mogelijk aan de gemaaktheid grenst, zonder er in te vervallen; Magdalena is poezelig als dons, week als was; Hieronymus is een reus met knoken zonder spieren. Onze schilder is bij uitnemendheid de penseeler van engelen en gaarne leent hij iets engelachtigs aan zijne overige personages. Maar die zucht naar liefelijkheid, die naar verwijfdheid overhelt, daargelaten, hoe lief de knaap, die den H. Hieronymus helpt, de Madonna, die liefdevol op haar kind neerziet, en wat weergalooze zachte zoete smeltende glans is over dat alles gegoten; wat pracht van helderheid in de Magdalena met haar blonde lokken, haar wit en geel kleed, wat eene zonnigheid van toon en wat een zonnigheid van gevoel!
234. Correggio. - De H. Nacht (Dresden, Museum).
Een der stukken van Correggio, welke het Museum te Dresden bezit, verbeeldt de Aanbidding der Herders en wordt gewoonlijk de Heilige Nacht genoemd (234). Maria houdt het pas geboren kind in de armen en aanschouwt het met teederheid. Uit den kleinen Jezus gaat een zacht licht op, dat heel het nachtelijk tooneel bestraalt, allereerst het stroo waarop hij ligt en dan zijne moeder; afnemende, speelt het verder langs alle zijden. Eene herderin, die het verrassende verschijnsel bemerkt, werpt zich verschrikt achterover, alsof zij iets vervaarlijks te zien kreeg; een tweede blikt omhoog naar den herder, die achter haar recht staat en die zijne verwondering uitdrukt door zijne hand aan het hoofd te brengen en de beenen te plooien als brak hij samen. Op den achtergrond ziet men den H. Jozef; in de hoogte een groep zwevende dooreengekronkelde engelen, die de blijde tijding verkonden. Kunstmatig is de groep ineengezet, sterk het contrast der allerliefste Madonna en der realistische herdersfiguren; scherper de tegenstelling van het licht, dat uit het goddelijke kind opgaat met den duisteren nacht, die het tooneel omringt. Heel de werking wordt gezocht in die wonderbare klaarte. Het is een weeke, smeltende glans,
| |
| |
die geene stralen werpt, maar alles doordringt, de schaduwen doorschijnend maakt en aan het geheel een bovennatuurlijk en heerlijk uitzicht verleent. Het werk werd besteld in 1522 door Alberto Pratonero, maar het werd eerst in 1530 in de kapel der Pratoneri in de San-Prospero-kerk te Reggio geplaatst.
235. Correggio. - De Madonna met St. Joris (Dresden, Museum).
Een ander stuk uit hetzelfde Museum is de Madonna, omringd door heiligen en engelen, gewoonlijk de Madonna met St. Joris genoemd (235). Het werd tusschen 1530 en 1532 gemaakt voor de San-Pietro-Martire-kerk te Modena. Onze Lieve Vrouw zit met haar kind op den arm in de opening eener arkade, die uitzicht geeft op den hemel. Aan hare zijde staan links de H. Geminianus, die het model zijner kerk van een engel aanneemt, en de H. Joannes de Dooper, die in nagenoeg geheel naakte jongelings-gestalte naar het kindeken wijst; rechts de H. Petrus martelaar, en St. Joris, die den voet op het hoofd van den draak plaatst, terwijl op den voorgrond, de lieve engeltjes, die nooit bij Correggio ontbreken, met zijne wapenrusting spelen. Alles is helder en geen contrast tusschen licht en donker is te vinden; elke figuur wordt op zich zelve door den zonneschijn verheerlijkt. De toonladder is rijk en kostelijk; St. Joris draagt een witten, lichtgeel getinten kolder met roode draperie; Sint Jan tegenover hem stalt zijn prachtig naakt vleesch uit, waarop een lichtblauw en rood doek geworpen is; Maria is in levendiger blauw en rood gehuld. Uit het geheel straalt eene hooge, triomfantelijke en toch zachte glans, als de blijde morgen van een helderen zomerdag.
Met den aanvang der zestiende eeuw breekt voor de Venetiaansche school het tijdperk van haren hoogsten bloei aan. Verscheidene schilders van groote verwantschap in den trant treden alsdan gezamenlijk op. Vooreerst Giorgione, met zijn familienaam Giorgio Barbarelli, geb. te Castelfranco in 1478, die in 1505 te Venetië werkte, daar verscheiden gevels van paleizen beschilderde en in 1511 stierf. Dan Palma Vecchio, geboren te Serinalta bij Bergamo in 1480, werkzaam te Venetië en daar gestorven in 1528. Een derde, Lorenzo Lotto, geboren te Treviso in 1480, die zich achtereenvolgens in verscheidene steden en het langst te Venetië ophield en omstreeks 1555 te Loretto overleed. Alle drie waren leerlingen of volgelingen van Giovanni Bellini en namen diens warmen kleurigen toon en zijne weelderige figuren aan. Giorgione stierf jong, bracht een deel van zijn kort leven door met het versieren van gevels, het overige met het schilderen van paneelen, waar het landschap eene groote rol in speelt en onderscheidde zich door een oorspronkelijk jeugdige opvatting van figuren, een ongemeene, immer verrassende ineenzetting en een zeer
| |
| |
warm licht. Palma Vecchio is veel vruchtbaarder, zijne figuren bezitten eene weelderig gevleesde schoonheid, zij zijn statig en fier in de houding, smeltend in de kleur. Lorenzo Lotto is uiteenloopend van stijl, nu eens bijzonder aanvallig en levendig, dan weer vrij en breed; nu eens koel, dan gloedvol van licht.
236. Giorgione. - Het Concert (Parijs, Louvre).
De paneelschilderingen van Giorgione zijn zeldzaam. De Louvre te Parijs bezit er twee van. Een dezer het Landelijk Concert (236) stelt een paar jonge lieden voor, in de kleederdracht der zestiende eeuw, die op den grond zitten tegenover eene naakte vrouw, die eene fluit in de hand houdt; een der jonge mannen bespeelt de mandoline. Eene tweede vrouw, bijna geheel naakt, vult een kan met water aan eene bron. In den achtergrond ziet men een herder over den weg gaan. Zooals de kunstenaar het gewoonlijk deed, plaatst hij zijne groep in een rijk landschap. Zijne vrouwen hebben de eigenaardige schoonheid, die de schilders van dien tijd zoo gaarne aan de Venetiaansche vrouwen leenen; weelderige, poezelige vormen met warme blonde tonen; hare houding is rustig en behagelijk. De jonge mannen zijn zwart van haar, bruin van tint. Het samenzijn van die musiceerende jonkers met naakte gezellinnen vormt geen alledaagsch tooneel; maar de schilder stelde het voor als een ideaal van zijne levensopvatting: in eene schoone natuur bij een kleurigen zonsondergang samenzijn met mooie vrouwen en zich verlustigen aan prettigen kout en muziek, het dolce far niente, was zijn droom en het bleek ook die te zijn van vele kunstenaars van zijn tijd.
| |
| |
Van Palma Vecchio bezit het Museum van Venetië een der meesterwerken in den H. Petrus tusschen zes heiligen (237), met den H. Paulus en den H. Joannes Baptista vooraan. Men ziet het aan de krachtige figuren van al deze hemelbewoners, aan hunne losse bewegingen, hunne breede drapeering, dat de school getreden is uit het spoor van Giovanni Bellini en diens tijdgenooten, die hunne heiligen nog in kalme droomerigheid voorstelden. Ook door zijne bruine, warme tonen behoort de schilder tot het latere, het grootere tijdperk.
237. Palma Vecchio. - De H. Petrus op den troon (Venetie, Museum).
238. Palma Vecchio. - De H. Barbara (Venetie, Sta Maria Formosa).
Als zijn schoonste werk wordt geacht zijn altaartafel in Sta. Maria Formosa te Venetië en in dit drieluik trekt vooral de aandacht het middelstuk, verbeeldende de H. Barbara (238). Deze is de prachtigste vrouw, geschapen door de Venetiaansche school, die er zoovele heerlijke voortbracht. Het is niet de lijdende martelares, het is de triomfeerende; haar palm is een zegetak, hare kroon die eener koningin, en het purper, dat zij draagt, is vorstinnengewaad. Zij stalt zich uit in den hooge en den breede, bewust van haren adel en van hare schoonheid; zij is nog nauwelijks eene heilige in den kerkelijken zin, maar zij is eene godin, eene almachtige voor hen, die hare trotsche heerlijkheid komen bewonderen.
Lorenzo Lotto weet zijne onderwerpen immer op eigenaardige en treffende manier
| |
| |
te bewerken. Zoo zijne Verheffing van den H. Nicolaus in de kerk del Carmine te Venetië (239). In bisschoppelijk gewaad rijst de heilige tot den hemel, waarvan hij de heerlijkheden met opgetogen blik en opgeheven handen tegemoet ziet. Twee engeltjes dragen nevens hem zijn staf en zijn mijter, een derde houdt zijn koorkap open en draagt een schotel met fruit, dat de groote kindervriend medeneemt naar den hemel, waarschijnlijk om het van daar aan de kinderen der aarde uit te deelen. Vooraan zitten de H.H. Lucia en Joannes Baptista, diep ontroerd door het tooneel, dat zich voor hunne oogen ontrolt. Een zeer eigenaardige inval van den schilder was het heel die groep te plaatsen op eene dikke wolkenlaag, die zweeft boven een verlaten zeestrand, en al die glorie en heerlijkheid te doen stralen boven duisternis en eenzaamheid.
239. Lorenzo Lotto. - De Verheffing van den H. Nicolaus (Venetië, Kerk del Carmine).
Tiziano Vecelli, gewoonlijk eenvoudig Tiziano genoemd, is de grootste der Venetiaansche schilders en neemt rang tusschen de vier of vijf grootste van heel Italië. Hij werd in 1477 geboren te Pieve di Cadore, ten Noorden van Venetië, en kwam al jong naar deze stad, waar hij met kortstondige onderbrekingen tot aan zijn dood, in 1576, bleef wonen en werken. In heel zijn bijna honderdjarigen levenstijd is er buiten zijn bedrijvigheid als schilder geene gebeurtenis van belang aan te stippen. Gelijk al zijne tijd- en vakgenooten stond hij onder den invloed van Giovanni Bellini; ook van Giorgione, met wien hij het eerste werk uitvoerde, waaraan men weet dat hij in Venetië arbeidde, moet hij geleerd hebben. Voor de kerken en paleizen van deze en de omliggende steden schilderde hij in grooten overvloed altaarstukken en mythologische tafereelen; hij werkte voor de vorsten van Mantua en van Ferrare, voor paus Paulus III, voor keizer Karel, voor Filips II van Spanje, voor Frans I van Frankrijk; hij maakte de portretten van al deze vorsten en van vele aanzienlijke mannen en vrouwen uit Venetië. Hij was gelukkig en rijk, genoot achting en aanzien in de kunstenaarswereld en daar buiten.
Als schilder was hij de grootste kolorist, die Italië kende en een der grootste, die het
| |
| |
penseel hanteerden. Zijne hooge, volle tonen, smeltend in zijn gloedvol licht, geven aan zijne schilderijen een even krachtige als zachte kleurigheid en warmte. Niet alleen door deze ongemeene gave schittert hij; hij is nog de schilder van het volle, gelukkige, zonnige leven: bloeiende gestalten die zich harmonisch bewegen, krachtige mansfiguren, donzige vrouwenlijven worden in al hunne natuurlijke schoonheid door hem weergegeven, met iets rijkers en volmaakters nog dan wat het gewone menschenoog in hen zag; forschgespierde en rijkgedrapeerde personages vormen heerlijke groepen of voeren in stoute of behagelijke houdingen treffende handelingen uit. Zijne portretten zijn over het algemeen meesterstukken, het leven in zijn volheid en zijne heerlijkheid, den persoon in zijne eigenaardigheid weergevende. Hij was vooral schilder zooals onze grootste Nederlandsche kunstenaars het waren, en onze mannen van den eersten rang, zooals Rubens en van Dijck, verborgen dan ook niet hoe hoog zij den vreemden meester schatten en hoeveel zij van hem leerden.
240. Tiziano. - De H. Marcus en vier andere heiligen (Venetie, Sta Maria della Salute).
Een zijner oudste werken is de H. Marcus en vier andere heiligen (240). Het werd gemaakt voor de kerk van den H. Geest omstreeks 1504 en bevindt zich nu in de kerk Sta Maria della Salute te Venetië. Het verbeeldt den H. Marcus patroon der stad op een hoog voetstuk gezeten met de H.H. Cosmas en Damianus links en de H.H. Rocchus en Sebastianus rechts staande. Bewonderenswaardig is de vrijheid, de natuurlijkheid der houding van al deze figuren; elk van hen beweegt zich op zijne manier en in volle kalmte; het is de natuur op de daad betrapt en toch de schoone natuur. Marcus alleen getuigt van hooger leven, van bemoeiïng met hoogere zaken: den diepen hemel blikt hij in als verwachtte hij van daar ingeving en verlichting. De andere heiligen leven op de aarde, Rocchus vraagt deernis voor zijne wonde, Sebastianus alleen, ofschoon met pijlen doorschoten, bekreunt zich om zijn lijden, noch om hen die hem omringen. Heerlijk is het licht, dat heel de groep treft en de krachtige kleuren in zijn hoogen glans doet samensmelten.
Enkele jaren later, maar nog altijd in zijne jeugd, schilderde Tiziano het beroemde stuk, dat toehoort aan de Borghese-galerij te Rome en dat gekend staat onder den naam van de Hemelsche en de Aardsche Liefde (241). Of dit wel het eigenlijke onderwerp is of niet en zoo niet wat dan de schilder heeft willen verbeelden, is niet uit te maken en heeft ook weinig belang; hoofdzaak is dat het een meesterstuk is van Tiziano en van de schilderkunst in het algemeen. Op den rand van een groote marmeren kuip met water gevuld, oorspron- | |
| |
kelijk eene antieke graftombe, zit eene bijna geheel naakte vrouw, terwijl aan de andere zijde bij de kuip een even schoone gekleede vrouw is gezeten; de eerste wendt zich tot hare gezellin en spreekt haar vriendelijk toe, de andere wendt lichtelijk het hoofd af, als hadde zij weinig lust om een gesprek aan te knoopen; wellicht heeft men in deze uitdrukking van beide schoonen en in haar tooi aanleiding gevonden om er een zinnebeeld in te vinden van de wulpschheid, die de kuischheid zoekt te verleiden. Aan de achterzijde is een liefdegodje gebogen over den rand van de kuip en speelt met het water; op den rand aan de voorzijde liggen rozen. Rondom spreidt een afgewisseld landschap zijn bekoorlijkheden ten toon. Alles is hier verleidelijk en verrukkelijk: de schitterende kleur, de gulden toon, zoowel als de figuren. Deze schoon als beelden, bekoorlijk als vrouwen weelderig van vorm en los van houding, boeien voldoende het oog om de vraag naar hare handeling en beteekenis te laten vergeten. Zij behooren tot de wereld der gedroomde schoonheid en misschien wilde Tiziano niets anders dan zulk een droom vleesch laten worden en, zoo ja, dan deed hij het in de volmaakste vormen, die ooit een schilder bereikte.
241. Tiziano. - De hemelsche en de aardsche liefde (Rome, Villa Borghese).
242. Tiziano. - Flora (Florence, Uffizi).
Niet enkel in dit stuk, maar in talrijke andere uit alle tijden van zijn leven toont Tiziano zich een hartstochtelijk bewonderaar van de vrouwelijke schoonheid en een ongeëvenaarde weergever harer aantrekkelijkheid. Menigmaal schilderde hij enkele figuren, die bewijzen leveren van deze zijne ingenomenheid en begaafdheid. Een der meest gekende en der bekoorlijkste is de Flora uit de Uffizi te
| |
| |
Florence (242), die hij schilderde omstreeks 1515. Men ziet in haar de godin der bloemen, omdat zij rozen in de hand houdt; men kan ze ook wel zoo genoemd hebben, omdat zij zelve er zoo bloemig uitziet. Altijd dezelfde overvloed of overdaad van poezelig vleesch, dat frisch blijft, niettegenstaande zijn somberkleurigen toon en gracielijk, niettegenstaande zijne uitdijing; daarbij een jong droomerig aangezicht, een haartooi die in losse golvingen op de schouders valt en een gazen draperie, die nog bijtijds wordt opgehouden; een beweging der handen zoo natuurlijk als sierlijk. Dit alles draagt er toe bij om van dit jonge meisje eene der liefste menschenkinderen en een der goddelijkste scheppingen van de kunst te maken.
243. Tiziano. - O.L.Vr. Hemelvaart (Venetië, Museum).
Als Tiziano's meesterwerk en voor velen als het meesterwerk der Venetiaansche school geldt de Hemelvaart van Maria (243), die hij in 1518 voltooide voor het hooge koor der Franciskaner kerk te Venetië en die zich nu in het Museum derzelfde stad bevindt. Het werk bestaat uit drie deelen, stoffelijk scherp van elkander gescheiden, innerlijk nauw met elkander verbonden. In den hooge zweeft God de Vader tusschen engelen, de armen wijd geopend om Maria te ontvangen en genadig op haar neerziende. In het midden stijgt O.L.V. ten hemel; hare armen zijn in blijde verwachting opgeheven; haar hoofd is met onuitsprekelijk zoet verlangen naar boven gekeerd. Een halve kring van engeltjes in de liefelijkste vormen omgeeft haar en draagt de wolken, waarop zij omhoog rijst. Beneden staan de apostelen, die het wonder met verbazing aanschouwen. De eene slaat de handen boven het hoofd, als wilde hij de beminde moeder van den Meester weerhouden; een andere vouwt ze samen met eene uitdrukking van eerbiedige bewondering; Joannes zegt haar weemoedig vaarwel; allen zijn in de levendigste beweging gebracht door het wonder dat zij zien gebeuren en drukken hunne liefde en hun spijt in welsprekende en natuurlijke gebaren uit. De schikking is verdeeld, de gevoelens zijn verschillend en nochtans loopt door heel het stuk een zelfde aandoening, die alles nauw verbindt, de liefde tot Maria. Deze overheerscht alles; uit haar aangezicht straalt een zacht licht, terwijl de overige personages in bruin getinte tonen gemaald zijn. De kleur van het geheel is vast en stevig, versmolten zijn de hooge warme tonen, maar verdonkerd door den tijd.
| |
[pagina t.o. 225]
[p. t.o. 225] | |
PALMA VECCHIO.
‘Violante.’
(Hofmuseum, Weenen)
| |
| |
Onder de beroemdste altaarstukken van Tiziano telt de Madonna der familie Pesaro in de kerk Santa Maria dei Frari te Venetië (244). In 1502 zond Paus Alexander VI een vloot uit tegen de Turken, waartoe Venetië bijdroeg voor een goed deel, dat stond onder het bevel van Jacopo Pesaro; op de Mahomedanen werd door deze vloot het eiland Santa Maura veroverd. Onmiddellijk na deze zegepraal werd zij herdacht door een werk van Tiziano, dat zich nu in het Museum te Antwerpen bevindt en dat Jacopo Pesaro voorstelt, de pauselijke banier ontvangende en de bescherming van den H. Petrus inroepende. Ruim 20 jaar later, in 1526, werd een veel belangrijker werk aan die zegepraal gewijd. Het stelt voor O.L.V. met het kind tronende op een hoog voetstuk en met den H. Franciscus nevens haar, in ontheffing de Moeder Gods aanroepende; den H. Petrus vóór haar gezeten met een geopend boek op den schoot en Jacopo Pesaro aanziende, die ter linkerhand knielt en wiens heldendaden de sleutelbewaarder des hemels in het boek der geschiedenis aanwijst. Nevens den knielenden overwinnaar verheft een zijner krijgslieden de met palmen bekroonde banier met het wapen van Alexander VI, uit den huize Borgia, terwijl een overwonnen Turksche veldheer achter hem staat. Aan de rechterzijde knielen vier andere leden der familie Pesaro met den ouden Benedetto aan hun hoofd. Het is een der grootsche scheppingen van den meester, met eene vrijheid van ineenzetting en eene eigenaardige breedheid van schikking, die een der bewonderenswaardigste kenmerken van Tiziano in zijn tijdperk van volkomen rijpheid is geworden. De zeer uiteenloopende bestanddeelen van het stuk zijn tot één geheel verbonden met een zwier, die het waarlijk triomfantelijk maakt; de wapperende vlag, de hoog in den hemel rijzende kolommen, het licht, dat de wolken drenkt en overal verspreid is, dragen gelukkig tot dien jubeltoon bij.
244. Tiziano. - De Madonna der familie Pesaro (Venetie, Santa Maria dei Frari-kerk).
Een niet minder beroemd stuk is de Tempelgang van Maria (245) in het Museum te Venetië. Belangwekkend is zijne geschiedenis. Het werd omstreeks 1538 gemaakt voor eene kleine zaal in de Carità te Venetië, het gebouw waar zich nu de Academie van Schoone Kunsten en het Museum bevinden. Het nam daar een heelen wand in, boven het houten beschot en de twee deuren, die rechts en links in den muur gebroken waren. Toen het Museum in de Carità gevestigd werd, nam men Tiziano's werk weg uit die plaats, vulde de twee gapingen, door de deuren veroorzaakt, met geschilderd doek aan en bracht het aldus
| |
| |
ontheiligde stuk naar eene andere zaal over. Toen men later tot het besef kwam van de wandaad, die men aldus verricht had, plaatste men het tafereel terug in de Albergo-zaal, die deel maakt van het Museum. Het is de eenige schilderij ter wereld, die zich terzelfder tijd op hare oorspronkelijke plaats en in een openbaar Museum bevindt. Geen tweede kon evenveel winnen bij die plaatsing. Onze afbeelding vertoont ze in hare eigenaardige omlijsting, met het beschot en de deuren beneden en het gewelf boven de schildering. Niet alleen de plaatsing, maar ook de ineenzetting maakt een verrassenden indruk. Een groote menigte van Jeruzalem's, of liever van Venetië's aanzienlijke mannen en vrouwen hebben Maria vergezeld tot aan de hooge trap, die naar den tempel stijgt. Dan is het jonge meisje alleen naar boven getreden en daar wacht haar de hoogepriester en een tweede tempeloverste. Zij is nu te midden van de helling gekomen en daar staat zij, klein en teer, bedremmeld voorzeker en ontroerd, omdat zij, de nederige, zoo aan de blikken van al die hooge personages is blootgesteld. Zooals deze haar met belangstelling en bewondering aanzagen, zoo zien wij ze nu ook, niet verloren te midden van die voorname menschen en geweldige monumentale gebouwen, maar uitkomende als een lichtpunt te midden van het groote stuk en van dien heerlijken smeltenden kleurenglans. Tiziano vertoonde in dit stuk een bladzij uit de bijbelsche geschiedenis als eene anecdote uit het leven van alle dagen; de talrijke personages, hunne kleine afmeting, hunne deelneming aan de handeling maken er een werk van in den trant van de realistische stukken van Gentile Bellini en Vittore Carpaccio.
245. Tiziano. - De Tempelgang van Maria (Venetië, Museum).
Tiziano was een der grootste portretschilders van alle tijden. Met honderden schilderde
| |
| |
hij de portretten zijner voorname tijdgenooten: pausen, keizers en koningen, dogen, vorsten en vorstinnen, staatsmannen, geleerden en kunstenaars, edele mannen en vrouwen. In zijn werk vormen zij een heele galerij personages, ontzagwekkend van uitzicht, met den eigen geest, die spreekt uit hun blik, met den adel en de wilskracht in de mannen, de overweldigende bekoorlijkheid in de vrouwen. Wij kiezen een paar zijner beroemdste conterfeitsels uit: keizer Karel te Mühlberg en zijne dochter Lavinia.
246. Tiziano. - Keizer Karel V te Muhlberg (Madrid, Museum).
Keizer Karel te Mühlberg (246) schilderde hij te Augsburg, waar Karel V hem ontboden had het jaar na den veldslag, dien de keizer in 1547 gewonnen had tegen Johann-Friedrich, keurvorst van Saksen, den aanvoerder der Protestanten. Het stuk bevindt zich in het Museum te Madrid. Geweldig is de indruk, dien de keizer maakt, geheel in zijn kostelijk harnas uitgerust, met gevelde speer tegen den vijand inrijdende, kalm als in ijzer gegoten op zijn onstuimig vooruitdravend paard. Het is niet de zegepraler, terugkeerende van het slagveld, maar de veldoverste er heen snellende en den waarborg der overwinning in zijn doordringenden blik en zijn heldhaftige houding dragende.
Van geheel andere gevoelens en gaven getuigt het Portret van zijne dochter Lavinia, dat het Kaiser-Friedrich Museum te Berlijn bezit (247). Het was zijn lievelingskind en tot aan haar huwelijk in 1555 stond zij aan het hoofd van zijne huishouding. Herhaaldelijk schilderde hij ze. Het was niet alleen zijne dochter, die hij in haar beminde, het was ook de jonge Venetiaansche schoone, die hij met welbehagen in haar zag en afbeeldde. Eigenaardig en echt Tiziaansch is zij in het stuk, dat wij weergeven; achterover gebogen en boven haar hoofd een schaal met vruchten opheffende is zij het beeld vol gratie, vol frisch leven, in liefelijke en toch stout bewogen houding. Zij kon toen 20 jaar oud wezen en het werk moet omstreeks 1550 geschilderd zijn.
Tiziano schilderde, vooral in zijn lateren tijd, tal van mythologische stukken; verscheiden dezer werden hem besteld door Filips II, koning van Spanje. Zoo de Venus en Adonis (248), die hij maakte in 1554 en die zich nu in het Museum te Madrid bevindt. Het is een der bevalligste groepen, die men zien kan. Adonis staat gereed om te vertrekken naar
| |
| |
de jacht op het wilde zwijn, waar hij den dood zou vinden; hij heeft de lans in de eene hand, den koppelband der honden in de andere. Venus wil haren minnaar weerhouden van den tocht, waarvan zij den noodlottigen afloop voorgevoelt; zij slaat hare armen om zijn borst, zij klemt zich aan hem vast; niets baat, de ongelukkige, door de Goden veroordeeld, loopt zijn dood te gemoet. De groep, die het minnende paar vormt, is, zooals gewoonlijk bij den meester, even eigenaardig gevonden als meesterlijk uitgevoerd. Ook dit onderwerp werd verscheiden malen door hem behandeld.
248. Tiziano. - Venus en Adonis (Madrid, Museum).
Tot op het einde van zijn langen levensloop behield Tiziano zijne groote gaven, enkel krijgt gaandeweg het sombere en geweldige een grooter plaats in zijne werken en verdringt het lachende, feestelijke; zijn schildering wordt losser, zijn penseelslag stouter; de tegenstelling van licht en donker vervangt de vroegere zonnigheid en kleurigheid. Een der werken, waarin men dien ommekeer van zijn trant bemerken kan, is de Doornenkroning (249) uit den Louvre te Parijs, die hij uitvoerde omstreeks 1560. Het is een aangrijpend drama. Christus is gezeten vóór het gerechtshof, boven welks deur het borstbeeld van keizer Tiberius prijkt; drie soldaten en twee beulen slaan hem en drukken de doornenkroon op zijn hoofd. De Man der Smarten draagt de uitdrukking van lijden en klagen op het gelaat; zijne beulen verdringen zich rondom hem in de geweldigste beweging. De gespierde bouw van al die mannen, hunne afgewisselde en krachtige gebaren, hunne bruin verlichte vleezen, uitkomende op den somberen achtergrond, alles draagt bij om den tragischen indruk van het werk te verhoogen en om te bewijzen, dat de ruim tachtigjarige kunstenaar nog in de volle kracht van zijn talent is.
In zijn langen glorierijken levensloop vormde Tiziano weinig leeerlingen. Een dezer, die als zijn stad- en tijdgenoot kan beschouwd worden, is Paris Bordone, geboren te Treviso in 1500. Hij kwam jong naar Venetië, schilderde daar onder Tiziano, en woonde dan beurtelings in verscheiden andere steden van Italië; later werd hij door koning Frans II naar Frankrijk geroepen, waar hij te Parijs voor dien vorst werkte; ook te Augsburg schilderde hij voor de rijke bankiers, de Fugger's. Hij keerde dan naar Italië terug, waar hij in verscheidene steden, te Milaan voornamelijk, verbleef. Hij bracht zijne laatste jaren in Venetië door, waar hij in 1571 stierf. Hij schilderde godsdienstige, mythologische en historische stukken, eerst in den trant van Tiziano, later meer realistisch; zijne samenstellingen zijn gelukkig, zijne kleuren bont, zijn licht warm. Ook als portretschilder maakte hij zich grooten naam.
Als zijn meesterstuk wordt algemeen aangezien de Visscher die den ring van den H. Marcus aan den Doge overhandigt (250). Een vreeselijk onweder was in 1339 losgebroken over de stad Venetië. De H. Marcus, patroon der stad met de H.H. Joris en Nicolaus, hadden
| |
| |
247. Tiziano. - Zijne dochter Lavinia (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum).
| |
| |
het tot bedaren gebracht en de H. Marcus had ten bewijze zijner tusschenkomst een ring aan een visscher gegeven. Deze bracht hem aan den Doge, die hem in zitting van de Signoria plechtig ontving. Een der heeren van den hoogen raad houdt den arm van den visscher opgeheven. Beneden vóór de trap, die de visscher opstijgt, staat een spreker, gekleed in een wijden rooden mantel, die de wonderdadige gebeurtenis verhaalt; achter hem een dichte groep ambtenaren in verschillend gekleurd gewaad, die het tooneel bijwonen; vooraan een jongen, die de boot van den visscher met den voet vasthoudt. In den achtergrond rijke Venetiaansche gebouwen. Het is dus nogmaals eene episode uit de geschiedenis van Venetië, maar geheel omgetooverd door de kunst, waarmede zij is weergegeven. Het stuk is verblindend van lichtgloed. Binnen en buiten de zaal, waar het tooneel plaats heeft, laat de zon een vloed van blond goud stroomen, dat met molligen glans het marmer doet schemeren. Ook de personages worden overgoten door dit tooverachtige licht, dat op het voorplein de zijden staatsierokken, met bloemen doorwerkt, helder doet flonkeren, dan door een fluweelen schaduw wordt gebroken en verder opnieuw in al zijne pracht gaat schitteren. Het is onuitsprekelijk; om er zich eenige gedachte van te vormen, denke men aan een tooverpaleis, waarvan vloer en wanden zouden overtrokken zijn met goudgeel satijn, dat op de ronding zijner plooien het zonnelicht met molligen glans weerkaatst en in de holten verdoofde golvingen vertoont, waar de warme gloed met het halfdonker der schaduwen dooreenspeelt en samensmelt.
249. Tiziano. - De Doornenkroning (Parijs, Louvre).
Tot de Venetiaansche School van dien tijd behooren enkele schilders van groote verdiensten, die in de lagunenstad werkten, maar op het vasteland geboren waren. Wij vermelden er een drietal: Pordenone, Moretto en Moroni.
Giovanni Antonio da Pordenone heet met zijn familienaam Sacchi en hij noemde zich zelf de Corticellis, omdat zijn vader te Corticelli geboren was. Hij zelf kwam ter wereld te Pordenone in 1483; hij schijnt in Udine gestudeerd te hebben, maar vestigde zich metterwoon in zijne geboortestad. Sedert 1528 werkte hij te Venetië; in 1538 werd hij door den hertog van Ferrara naar deze stad geroepen, waar hij reeds het jaar daarop stierf. Hij onderscheidde zich vooral als muurschilder en als dramatische en overvloedige verhaler; als kolorist is hij ongelijk. Een zijner beste werken bezit het Museum te Venetië, dat door den grooten beeldhouwer Canova geschonken werd. Het is gedagteekend van 1526
| |
| |
en verbeeldt O.L.V. van den Berg Karmel hare vereerders in bescherming nemende (251). In de hoogte op een wolkenlaag staat O.L.V. met de wijd geopende armen naar hare vereerders uitgespreid. Vier engeltjes houden de wijde panden van haren mantel geopend, onder welke zich hare beschermelingen plaatsen; het zijn de gelukzalige Angelo, de Carmeliet, die eene lelie in de hand houdt en tegenover hem Simon Stock, die van haar het schapulier ontving; verscheidene vereerders knielen rechts en links. Te midden der twee groepen, welke zij vormen, ziet men den pater, die het stuk bestelde.
250. Paris Bordone. - De Visscher die den ring van St. Marcus aan den Doge overhandigt (Venetië, Museum).
Moretto, met zijn familienaam Alessandro Bonvicino, werd in 1498 te Brescia geboren en bleef hoofdzakelijk in die stad werken, waar hij in 1555 stierf. Voor de kerken van Brescia schilderde hij vele altaarstukken; ook voor kerken van andere Italiaansche steden voerde hij groote werken uit. Hij was een schilder van ongemeene aantrekkelijkheid door zijn frissche heldere kleur, door het innige leven zijner figuren en de eigenaardige gratie zijner groepeering. Ook als portretschilder behoort hij tot de beste der Italiaansche meesters en wat hij in die hoedanigheid voortbracht overtreft zijne overige werken. Hij idealiseert in zekere mate zijne personages door de houding, die hij hun verleent en de omgeving waarin hij ze plaatst; maar hij schildert ze los en breed, doet ze leven en kleurt ze sober en waar.
Zoo zijn Italiaansche Edelman in de National Gallery te Londen (252). Hij is gezeten bij eene tafel, waarop kussens liggen; zijn arm, waarop zijn hoofd rust, steunt op de kussens. Hij draagt een blauwzijden wambuis, een breede stool van witten pels, en een zwarte muts met witte pluim. Op zijn muts is een lap stof genaaid, waarop in het Grieksch te lezen staat: ‘Helaas! ik verlangde te veel’: eene verzuchting, die wel overeenstemt met de uitdrukking van zijn gelaat. Die onvoldane mismoedige man was de graaf Sciarra Martinengo Cesaresco van Brescia.
Giambattista Moroni was een leerling van Moretto. Hij werd in 1525 te Bondio in het Bergameesche geboren en stierf in 1578. Als schilder van altaarstukken volgt hij Moretto na, maar blijft beneden hem; als portretschilder daarentegen overtreft hij hem. Verrassend werken deze zijne conterfeitsels door het natuurtrouwe en tevens sierlijk voorname der vormen en door de fijne zilverige tonen. De National Gallery te London bezit er een half dozijn van. Een waar meesterstuk is de zoogenaamde Kleermaker (253). Het is een nog jong man, gekleed in een wit wambuis, op lijf en armen met kleine spleten doorkorven, en een
| |
| |
roode broek. Hij staat vóór zijn werktafel, waarop een stuk laken ligt en houdt de schaar in de hand, gereed om het door te snijden. Zijn fraai hoofd ziet er deftig en droomerig uit. Dit hoofd is met zooveel zorg, zulke fijne uitdrukking geschilderd; het kleed is van zoo heerlijk blanke tint, heel de figuur is zoo vol waar leven, en in al haar bijzonderheden met zoo ongemeene keurigheid uitgevoerd, dat ze ons al dadelijk aantrekt, dat wij onder den indruk van dien doordringenden blik geraken en er ons niet van losmaken kunnen. De doge Lorenzo Loredano van Giovanni Bellini, die zich in hetzelfde Museum bevindt en een wonder van voornaamheid en keurige uitvoering is, werkt niet innemender op ons dan die eenvoudige ambachtsman; beiden vormen een paar der fijnste en edelste portretten, die de Venetiaansche School voortbracht.
251. Pordenone. - O.L.V. van den berg Karmel hare vereerders in bescherming nemende (Venetie, Museum).
De bloeitijd der Venetiaansche School duurde veel langer dan die der andere steden van Italië; terwijl hij overal elders in het midden der zestiende eeuw reeds voorbij was, loopt hij in de lagunenstad tot aan het einde dierzelfde eeuw; het scheen alsof de menigvuldigheid der hulpmiddelen, die de kleur aan de landgenooten van Tiziano aan de hand deed, hen behoedde tegen de eentonigheid, waarin de meer uitsluitende vereerders der teekenkunst gemakkelijk vervielen.
252. Moretto. - Italiaansch Edelman (Londen, National Gallery).
Onder de beroemde meesters van het latere geslacht der Venetianen munt in de eerste plaats uit Tintoretto, met zijn familienaam Jacopo Rubusti genaamd, die in 1518 te Venetië geboren werd, zich in de werkplaats van Tiziano tot een zeer degelijk kolorist vormde, maar terzelfder tijd naar de Florentijnen ook teekening en anatomie
| |
| |
studeerde, zoodat hij een der machtigste kunstenaars en een der meest dramatische van zijn land werd. Hij schilderde, gelijk de meeste Venetianen, tal van godsdienstige en gelijk velen hunner eveneens tal van historische stukken. Ook als portretschilder maakte hij zich nevens zijnen meester grooten naam. Hij begon met afzonderlijke werken, waaronder verscheidene van zeer groote afmetingen en overdekte in later jaren overgroote ruimten met zijn schilderingen, zoo de Scuola di San Rocco, voor welke hij lange reeksen overgroote doeken uitvoerde, en het Dogenpaleis, dat hij gedeeltelijk met zijne geweldige borstelingen overdekte. Hij stierf in 1594.
253. Moroni. - De Kleermaker (Londen, National Gallery).
Zijn meesterstuk bevindt zich in het Museum te Venetië; het werd gemaakt in 1548 en verbeeldt het Mirakel van den H. Marcus (254). Een slaaf was door zijnen heer ter dood veroordeeld, omdat hij den H. Marcus aangeroepen had. Reeds waren de beulen bezig hem vast te binden. Toen daalde de heilige uit den hemel neer om zijnen vereerder te verlossen: de palen vliegen uit den grond, de koorden breken, de hamer, waarmede men de palen in de aarde slaat, springt in stukken, tot groote ontzetting der omstanders. De beweging is tot het uiterste gedreven, het drama is ontzettend. De H. Marcus daalt niet uit den hemel neer, hij ploft naar beneden, het hoofd vooruit, een der armen uitgestoken, de beenen in de lucht. Zijn kleed slaat breed wapperend omhoog en maakt een roode plek boven hem, terwijl de vinnige gloed, die zijn hoofd omstraalt, een vurigen gelen krans vormt, waartegen kop en schouders in sterke verkorting en donkere massa samengetrokken zijn. De hemel wordt in lichtlaaien gloed gezet door den glans, die den heilige omgeeft en de slaaf met al de omstanders worden met tintelend licht overgoten. Al de toeschouwers zijn hevig ontroerd door het wonder, dat zich voor hunne oogen voordoet: de eenen knielen neer, de anderen bukken zich over den slaaf. Sommigen zijn op de voetstukken der kolommen gestegen en keeren en wenden zich, om het ongeloofelijke met eigen oogen te zien. Het is eene losbarsting van koortsige nieuwsgierigheid: de beul die zijn gebroken bijl toont aan den voorzitter van de rechtspleging; deze die van zijn hoogen zetel naar beneden bukt en dreigt voorover te vallen; de moeder met haar kind op den arm, die met eene knie op een voetstuk zich achterover wendt; allen stemmen door hun geweldige beweging overeen met den neertuimelenden heilige. De kleur en het licht zijn flakkerend, als joeg een vlammenvlaag over het tooneel. Wij zijn verre van den tijd, waarop de heiligen in kalme ingetogenheid stonden te
bidden en te droomen, waar de menschenmassa bedaard toezag; niet alleen wordt hier gehandeld, maar de handeling is onstuimig, het drama koortsig; de menschen worden niet meer geschilderd in de schoonheid van hun lichaam, maar in de stoutheid hunner gebaren en in de gewaagde
| |
| |
uitstalling hunner krachten. De schilder ruimt een groot aandeel in aan het werkelijke en ruwe menschelijke drama, zooals Shakespeare in den verderen loop der eeuw het zal doen in de letterkunde.
254. Tintoretto. - Het Mirakel van den H. Marcus (Venetië, Museum).
Voor tal van kerken en gestichten van Venetië voerde Tintoretto een overvloed van schilderijen uit; het gebouw dat hij er het rijkst mee bedeelde, was de Scuola di San Rocco, het voornaamste der broederschappen van weldadigheid, die de stad bezat. In 1560 had het bestuur een prijskamp uitgeschreven. De mededingers zouden de schets voor een stuk leveren, een episode uit het leven van den heiligen patroon voorstellende. Tintoretto, met zijn gewone vlugheid en onstuimigheid, leverde het afgewerkte stuk in plaats van de schets. Hij werd belast met de versiering van heel het gebouw: twee groote, eene kleine zaal en eene kerk; met verscheiden tusschenruimten, werkte hij er aan van 1560 tot in 1577 en bracht 56 groote stukken voor altaren, wanden en zolderingen voort. Het voornaamste dezer werken is de Kalvariënberg (255), die hij schilderde in 1565 voor de Sala dell' Albergo. Christus' kruis is reeds opgericht. De Zaligmaker heeft geklaagd over dorst en twee der beulen bereiden zich hem de spons met gal en edik toe te reiken. Aan den voet van het kruis is Maria, omringd van hare vriendinnen, in zwijm gevallen; links richt men het kruis van een der moordenaars op; rechts nagelt men den anderen op het marteltuig. Over den berg zijn honderden aanschouwers, beulen, soldaten en volgelingen van Christus, verspreid. Niet meer het gewone tooneel van smart en verslagenheid wordt afgebeeld, maar het rumoerige volks- | |
| |
gewoel, dat samengestroomd is bij een geruchtmakend voorval: men verdringt zich, men arbeidt, men gaapt. Van eenheid is er geen spraak. De menigte is verbrokkeld in tal van groepen, allen belangwekkend op zich zelven en vol beweging, maar zonder samenhang. Christus aan zijn kruis overheerscht alles en er ligt iets grootsch in die afzondering. De groep van den gekruisigde, dien men opheft, is een prachtige brok, die Rubens het motief ingaf voor zijne Kruisrechting. Het is het
uitspattende leven, de onuitputbare kracht van vinden en scheppen, die wij hier bewonderen in Tintoretto. Als licht en kleur is het werk veel minder. De groote helderheid valt op den lijdenden Christus en de bezwijmende Maria; de zijkanten, daar waar de menigte leeft en werkt en woelt, blijven in het halve duister.
255. Tintoretto. - De Kalvariënberg (Venetie, Scuola di San Rocco).
256. Tintoretto. - Het Huwelijk der H. Catharina (Venetië, Dogenpaleis).
Talrijker nog dan de werken, uitgevoerd in de Scuola di S. Rocco, zijn die welke Tintoretto schilderde in het Dogenpaleis. Van 1560 tot aan het uiteinde van zijn leven, dat is tot in 1594, was hij haast gedurig in het paleis bezig. Vooral in 1574 wanneer er een brand uitbrak, die verscheiden zalen vernietigde en na 1577 toen een tweede brand, waarbij twee andere zalen met al de meesterstukken van kunst, die zij bevatten, ten onder gingen, werd de immer vaardige en vlugge schilder aangesproken om de ontstane leemten aan te vullen. Zaal op zaal vulde hij nu met wand- en zolderingstukken. Een reusachtig doek, het grootste dat ooit geschilderd werd, het Paradijs voorstellende, voerde hij uit voor de zaal van den Grooten Raad. Zolderingstukken voor dezelfde
| |
| |
zaal, de Zaal der Stemming en die van het College, van het Anti-College, van den Senaat en andere meer versierde hij met zijn werk. In de zaal van het College schilderde hij vier groote muurschilderingen, Dogen afbeeldende, geknield voor den Zaligmaker, de Madonna of heiligen. Wij beelden een dezer af, het Huwelijk der H. Catharina (256). De Madonna met het kind, dat een ring aan den vinger der heilige steekt, zetelt links, vóór haar knielt biddend de doge Francesco Donato met een heilige naast zich; achter hem knielen de H. Franciscus en een pater, die niet voorkomen op onze plaat. Waardig maar stijf houdt zich de doge, innemend en edel in hooge mate zijn de twee heilige vrouwen, liefelijk het kindeken Jezus. Heel de groep is gelukkig ineengezet en bewijst wat Tintoretto kon als hij voor een enkelen keer van zijne onstuimige, haastige manier van werken wil afzien en kalme innemende tooneelen wil weergeven.
257. Jacopo Bassano. - De Bruiloft te Kana (Parijs, Louvre).
De familie der Bassano's vormt een zeer eigenaardige groep, niet alleen onder de Venetiaansche schilders, maar ook onder de Italianen in het algemeen. Zij stamden af van Francesco da Ponte, en werden, zooals de oudste kunstenaar hunner familie ‘Bassano’ genoemd, omdat hij, die van Vicenzio geboortig was, zich te Bassano had neergezet en zijne kinderen er geboren werden. Zijn zoon Jacopo Bassano of da Ponte, was de stichter van den stijl der Bassani. Hij ging zijne kunst te Venetië leeren onder Tiziano en de Bonifazi; hij ging daarna in die stad wonen en nam er zijn eigenaardigen trant aan die hoofdzakelijk hierin bestond, dat hij een bepaald uitgesproken realistisch element in zijne tafereelen mengde. Deze hadden gewoonlijk Bijbelsche geschiedenissen tot onderwerp, maar hij vatte ze op, alsof zij door menschen uit het gewone leven en uit den lageren stand uitgevoerd
| |
| |
werden. Daarbij komt dat zijn grondtoon ongemeen donker is en hij, alhoewel doorschijnender dan de zwartschilders van een volgend tijdperk, toch voor hun voorlooper kan doorgaan. Twee zijner zonen volgden hem zoo trouw na, dat zij zijne kopiisten mochten heeten, de twee andere gingen vrijer hun weg. Hij stierf in 1592.
Een zijner bijbelsche geschiedenissen is de Bruiloft te Kana (257) in den Louvre te Parijs. Het onderwerp is veel losser en meer als een tafereel uit het volksleven behandeld, dan men vroeger zou gedaan hebben en over het algemeen ook later gedaan heeft. Christus zit vóór de tafel; op verzoek zijner moeder zegent hij de wijnkruik. Op den voorgrond, dienaars, tafelgerief, muziektuigen: het leven in zijn dagelijkschen gang, de beweging zooveel mogelijk gezocht. Het stuk is minder donker en realistisch dan Bassano's werken over het algemeen: de kleur is hoog en glanzend met stevige tonen, maar overvloedige schaduwen steken toch af tegen die hellere kleuren en doen ze uitkomen.
258. Paolo Veronese. - De Bruiloft te Kana (Dresden, Museum).
Tot de Venetianen van lateren tijd, die niet in de stad maar op haar gebied geboren werden, behoort een der roemwaardigste meesters Paolo Veronese, met zijn familienaam Paolo Caliari geheeten. Hij werd geboren te Verona in 1528, kwam in 1555 naar Venetië en bleef daar werken tot in 1588, het jaar van zijn afsterven. Hij werd naar de groote stad geroepen om de zolderingstukken der San Sebastiano-kerk te beschilderen en na dit eerste werk voerde hij er in dezelfde kerk in het hooge koor, op het altaar, aan het orgel en in het refectorium nog vele andere uit, zoodat de tempel en zijn aanhangsel een museum zijner schilderingen geworden zijn. Ook voor andere kerken van Venetië leverde hij groote tafereelen; in verscheidene zalen van het Dogenpaleis schilderde hij zolderingstukken en andere werken. Paolo Veronese begon met fresco's te Verona; ook in de Venetiaansche paleizen voerde hij muurschilderingen uit, maar al de stukken van dien aard zijn verloren gegaan. In de talrijke reusachtige doeken, die wij van den meester bezitten, vinden wij den fresco-schilder in al zijne breedte van teekening en lichtheid van schildering weder. Veronese was niet alleen een der grootste Venetiaansche schilders: hij, die uit een andere stad kwam, was ook een der meest Venetiaansche kunstenaars. Geen geeft als hij den indruk weer van de weelde, van de pracht en praal die er heerschten in de rijke republiek in de laatste jaren van haren bloei,
| |
| |
wanneer de tijd van vervalging aanbreken en de dagen van kampen en handelen plaats maakten voor die van genieten. Zijne groote afbeeldingen van Bijbelsche maaltijden weerspiegelen de vorstelijke feestgelagen en het kwistige, maar nog kunstminnende leven, dat in de paleizen van de historische dogenfamiliën gevierd werd. Deze stukken en de triomfen van Venetië in het Dogenpaleis zijn als de laatste sporen van het glanzend bestaan van de aristocratenrepubliek. Ook in zijne andere stukken, godsdienstige zoowel als allegorische, is Veronese de schilder van het zonnige, weelderige leven: altijd zijn zijne figuren van voorname bevalligheid, zijne kleuren van zilveren zonnigheid; mannen en vrouwen ziet hij in het schoone en het nobele en doet hij uitkomen in hunne verfijnde en statige pracht.
259. Paolo Veronese. - Sint Sebastiaan moedigt den H. Marcellus aan (Venetie, St. Sebastiaanskerk).
Een zijner geliefkoosde onderwerpen waren de feestelijke maaltijden uit de Bijbelsche geschiedenis. Zoo de Bruiloft van Kana, waarvan het grootste exemplaar zich in den Louvre te Parijs bevindt, het gastmaal bij Simon den Phariseër, dat bij Levi, andere nog, geschilderd voor de refectoriums der kloosters of de eetzalen der paleizen. Een der merkwaardigste onder deze feestmalen is de Bruiloft te Kana, welke het Museum te Dresden bezit (258); zij werd geschilderd voor de familie Cuccina te Venetië, ging van daar over naar de hertogelijke galerij van Modena en dan in 1746 naar de verzameling van den keurvorst van Saksen. Christus is met zijn moeder aan tafel gezeten, hij heeft het water in wijn veranderd en de gasten proeven het mirakuleuze vocht, dat de bedienden hun inschenken. Minder belang hecht de schilder aan het wonder dan aan het feestelijke uitzicht van geheel het tooneel. De monumentale gebouwen, waarin het feest plaats heeft, de voorname en sierlijke mannengestalten, de weelderige vrouwen, de beweging van de personages, het feestelijke van het
| |
| |
uitzicht, de blijde hemel, die deze gelukkige menschen overwelft, het lichtende zonnige dat alles overstroomt met zijne warme, korrelige, matte tonen; ziedaar wat hij zoo gemakkelijk en treffend weergeeft en wat ook ons aantrekt.
260. Paolo Veronese. - De Kroning van Esther (Venetie, St. Sebastiaanskerk).
Wij zeiden dat Veronese de Sint-Sebastiaanskerk te Venetië voor een groot deel met zijne schilderingen overdekte. Hij begon er in 1555 te werken aan de zolderstukken der sacristij en ging dan voort aan de gewelven der kerk; daarop volgde de tafel van het hoog altaar, de fresco's aan de zijmuren in 1558, de binnenzijden der orgeldeuren in 1560, de muurschilderingen van het hooge koor in 1565. Deze laatste zijn twee in getal, de eene de Marteling van den H. Sebastiaan, de andere de Marteling van de H.H. Marcellus en Marcellinus (259). Van deze laatste geven wij de rechterzijde weer. De heiligen verlaten hunne gevangenis en begeven zich naar de strafplaats. Bij het afdalen van de trap ontmoeten zij hunne moeder, die hen wil overhalen aan het nieuwe geloof te verzaken om hun leven te redden. Met driftig gebaar dringt zij aan en weerspreekt den H. Sebastiaan, die eenige treden lager staat en de martelaren tot volharding aanmoedigt. Onder het publiek langs den weg geschaard zijn er velen, die de ter dood veroordeelden pogen tot inkeer en afzwering te brengen. Het is een woelig fel bewogen en afgewisseld tooneel, dat, met Veronese's heerlijke gebouwen en zonnigen hemel eerder een feestelijk schouwspel dan een gang naar den dood laat vermoeden.
Van een geheel anderen aard is een tweede stuk uit dezelfde kerk, de Kroning van Esther (260), een der gewelfpaneelen van den grooten beuk. Koning Assuerus zit op zijn troon met een paar staatslieden nevens zich. Esther komt met twee maagden de trap op, die naar den troon leidt. Ter rechterzijde ziet men hovelingen, ter linkerzijde de lucht. De koningin met hare vrouwen, die zich in zachte paarlemoerachtige tinten tegen de heuvel afteekenen, de rijke gewaden van den vorst en zijne omgeving, de tapijten op de trap en tegen den troon zijn voldoende om van dit eenvoudig tooneel een feest voor het oog te maken.
Zeer veel schilderde Veronese in het Dogenpaleis, en ofschoon menig stuk in den tijd der Fransche overheersching is weggenomen, bevinden er zich toch daar nog tal van heerlijkheden op de muren en gewelven van verschillende zalen. Zijn Venetië tronende in vrede en gerechtigheid (261) in waterverf op het gewelf der anti-Collegio-zaal, geeft ons een goed denkbeeld van de triomfantelijke tooneelen, die hij daar uitvoerde. Op een blauwen wereldbol is de troon der republiek opgeslagen uit roode en gele fluweelen tapijten; daar
| |
| |
zetelt Venetië in een mantel van rood fluweel met hermelijn gevoerd en een kleed van witte zijde met gouden bloemen. De Vrede, met een lauwertak in de hand, draagt een bruin kleed, dat geel wordt op de ronding der plooien en een groenen mantel met valen weerschijn; de Gerechtigheid, schaal en zwaard dragende, is gehuld in een geel onderkleed en een rood bovenkleed, glanzend op de plooien. De hemel, die haast de helft der schilderij inneemt, is helderblauw met licht verwarmde wolken. De heerlijke vrouwen met hare blonde haren, hare vorstelijke kleedij, haar poezelig vleesch, die men in doorschijnenden schemer ziet uitkomen tegen het zonnelicht, zijn van onzeggelijke gratie en majesteit.
261. Paolo Veronese. - Venetie tronende in Vrede en Gerechtigheid (Venetie, Dogenpaleis).
Onder de stukken, die Veronese voor verschillende kerken schilderde, bekleedt de Madonna met heiligen (262), die zich nu in het Museum te Venetië bevindt, en die gemaakt werd voor de sacristij van de St. Zacchariaskerk eene eerste plaats. O.L.V. is gezeten op een hoogen troon tegen een schitterend tapijt; nevens haar, op gelijke hoogte, staat St. Joseph. Op een pedestal, dat ter halver hoogte reikt, staat de kleine Joannes Baptista. Nevens dit pedestal bevinden zich de H. Hieronymus, de H. Franciscus van Assisi en de H. Justiniana. Al deze figuren zijn prachtig om strijd: Maria een forsch, vinnig uit de oogen kijkend vrouwtje, de twee kinderkens allerliefste bengels, de heilige mannen trotsche figuren, de heilige Justiniana een bloem van Venetiaansche vrouw uit het volk. Maar wat moedwil in de plaatsing en de houding! Maria zetelt op een ongenaakbare hoogte, Jozef is nevens haar aan den wand gehaakt, de kleine Joannes staat geheel alleen op een hoog afzonderlijk voetstuk, de heilige mannen zijn in geweldigen zwaai uitgestald; overal is er beweging, speling, moedwil; van samenhang in de groepeering, van eenheid in het gevoel is er geen sprake. Daar is het den kunstenaar ook niet om te doen, wel om de schoonheid, de zeldzaamheid van licht en kleur, en Veronese, die zooveel prachtigs op dit gebied leverde, schiep nooit iets zoo wonder schoons als dit stuk. Hij liet alle volle tonen wegvallen, hij geeft ons een gewemel te zien van gemengde en gebroken tinten. Zoo ook de lichten: het zijn verkoelde, verteederde en verdoofde stralen, die nu eens opglimmen, dan uitdooven, die menschen en zaken doordringen en doorschijnen, die meer schemering dan gloed gevem, maar die zijn als het werk van een toovenaar met tonen en tinten.
Toen de Italiaansche School overal elders ten val neigde, ontstond in eene stad, die tot dan toe weinig blijk geleverd had van kunstzin, eene beweging, die nog eens op krachtige wijze zou getuigen van de hooge aangeboren gaven der Italianen en van de edele eerzucht om met die gaven te woekeren. Het was te Bologne, dat zich het merkwaardig verschijnsel voordeed, dat een laatsten glans wierp op de ten einde loopende baan van de glorierijke school. De stad was tot dan toe alleen bekend als de zetel van de oude universiteit, als middelpunt van studie en geleerdheid, en het was ook door studie en geleerdheid dat hare schilders zich verhieven tot de beroemdheid, die zij verwierven in de tweede helft der zestiende eeuw.
| |
| |
De man, die het sein tot die ontwaking gaf, was Ludovico Carracci, geboren te Bologne in 1555. Hij had zich op de schilderkunst toegelegd in zijne geboorteplaats, maar had geene bijzondere vorderingen gemaakt. Toen vormde hij het plan Italië te doorreizen en in de steden, waar de groote meesters geleefd hadden, hunne werken te gaan bestudeeren. Hij begaf zich naar Florence, naar Parma, naar Mantua, naar Venetië, om zich van den stijl van zijne onsterfelijke voorgangers datgene eigen te maken wat hen onderscheiden had en om door het versmelten hunner kenmerken eene nieuwe volmaaktere kunst in het leven te roepen. Te Bologne teruggekeerd stichtte hij de Academia degli Incamminati, de ‘Academie der op den weg gestelden’, zoowel als ‘der wel ingelichten’, verklarende aldus, dat hunne kunst op aangeleerdheid berustte, het voorbeeld van alle latere academiën. Bij hem sloten zich al dadelijk zijne twee achterneven Agostino en Annibale Carracci aan en samen begonnen zij een reeks werken uit te voeren en een tal van kweekelingen te vormen, die hun naam heel de wereld door deden weerklinken en hunne richting voor lange jaren in Italië en andere landen tot de heerschende maakten.
262. Paolo Veronese. - Madonna met heiligen (Venetie, Museum).
Ludovico en zijn neven begonnen met verscheidene paleizen van Bologne met hunne muurschilderingen te versieren. In 1592 reisde hij met Annibale naar Rome, om daar het paleis van kardinaal Farnese met fresco's aan de fabelleer ontleend, te beschilderen. Hij keerde omstreeks 1600 naar Bologne terug, waar hij stierf in 1619, na nog menige muur- en paneelschildering in Bologne, Piacenza en Parma te hebben uitgevoerd. Hij was de stichter en leider der school, de doordrijver van haar grondbeginsel.
Agostino Carracci was in 1557 te Bologne geboren, werkte eerst met Ludovico daar en in Rome, en toen de laatste uit je eeuwige stad naar zijne geboorteplaats teruggekeerd was, bleef de eerste werken in het paleis der Farnesi. Hij bracht weinig paneelschilderingen voort, onder welke eenige landschappen en portretten aan te stippen vallen. Hij was de meest frissche in schepping, de aanvalligste in uitvoering der drie Carracci's. Hij stierf in 1602 te Parma.
Annibale Carracci werd in 1560 te Bologne geboren. Hij begon met zijne naamgenooten te Bologne en te Rome aan fresco-schilderingen te arbeiden, en voerde een goed deel der versieringen van het Farnese-paleis uit. Behalve dit werk, dat in 1607 of 1608 voltooid was, maakte hij tal van altaarstukken en allerlei andere kleinere werken, waaronder zeer
| |
| |
merkwaardige landschappen. Hij bestudeerde de natuur niet alleen in het landschap, maar ook in de alledaagsche werkelijkheid der figuren uit het volk en droeg aldus machtig bij tot het realismus, dat zich in de zeventiende eeuw eene ruime plaats verwierf in de schilderkunst. Hij stierf te Rome in 1609.
263. Ludovico Carracci. - De Madonna met heiligen (Bologne, Museum).
Van Ludovico Carracci deelen wij een uit de menigvuldige stukken mede, welke het Museum van Bolonje van hem bezit, de Madonna niet heiligen (263). Maria is gezeten op een troon onder een baldakijn en wordt door twee engelen gekroond. Vooraan zijn geknield de H. Magdalena, die haar zalfvat aan de H. Maagd aanbiedt, de H. Franciscus van Assisi en de H. Dominicus, die O.L.V. aanroepen. Terzijde, leden der familie Bargellini, begiftigers der schilderij. Het stuk bezat vroeger grooten naam en het is inderdaad wijselijk samengesteld, doch zonder hoogere verdiensten; ook is het verdonkerd in de verf.
264. Agostino Carracci. - De Triomf van Galathea (Rome, Farnese-paleis).
Van Agostino Carracci beelden wij af De Triomf van Galathea (264) in het Farnese-paleis te Rome. Het stuk stelt de nimf voor, ontvoerd door een zeegod en omgeven van zee-nimfen, tritonen en liefdegoden. Het is een der
| |
| |
aanvalligste samenstellingen, die de school voortbracht. Het doet denken aan hetzelfde onderwerp door Rafaël uitgevoerd, en getuigt van eene persoonlijke opvatting, die men nog prijzen kan na die van den grooten meester bewonderd te hebben.
265. Annibale Carracci. - De H. Rochus aalmoezen uitdeelende (Dresden, Museum).
266. Guido Reni. - De Dageraad (Rome, Rospigliosi-paleis).
Van Annibale Carracci beelden wij een zijner beroemdste stukken af: de H. Rochus aalmoezen uitdeelende (265) uit het Museum te Dresden, dat de schilder voor de broederschap van den H. Rochus te Reggio schilderde. Het is in tijd van pest; de armen en zieken
| |
| |
267. Guido Reni. - Christus met de Doornenkroon (Dresden, Museum).
| |
| |
omringen hun patroon en vragen hem om hulp. Rechts voert een man een pestlijder op een wagen aan; links ziet men vrouwen en kinderen het geld tellen, dat zij ontvangen hebben en zich verheugen in de verbetering van hun lot. Het is een weidsch stuk, niet streng samengehouden, maar vol afgewisselde beweging en krachtvol leven. Kleur en licht doen die degelijke hoedanigheden goed uitkomen.
268. Albani. - Dans van Liefdegoodjes (Milaan, Museum).
De Carracci's hadden de schoolkunst in het leven geroepen; zij en hunne volgelingen hadden wel voor leus mogen aannemen: Oefening kweekt Kennis en Kunst. Geen wonder dus dat, nu aan de leerlustigen het middel aan de hand gedaan was om hun aangeboren talenten te volmaken, velen zich geroepen achtten om naam te maken. Onder de leerlingen der Carracci's en der Academie waren er onbetwistbaar mannen van ongemeene begaafdheid; de roem, dien zij verwierven in hunnen tijd, was overgroot en hebben zij dien niet onverzwakt behouden, toch schiepen zij menig echt bewonderenswaardig werk. Guido Reni, Albani, Domenichino, Guercino, zijn de namen der voornaamste hunner.
Guido Reni werd geboren te Bologne in 1575; hij studeerde onder de Carracci's en werkte eerst in zijn geboortestad, waar hij verscheiden paleizen met zijne fresco's versierde. Omstreeks 1599 voerde hij in verscheiden kerken en paleizen, onder anderen in het pas gebouwde Quirinaal te Rome, belangrijke werken uit. In de laatste jaren zijns levens veranderde hij gemakkelijk van verblijfplaats en vond men hem nu eens in Rome, dan in
| |
| |
Ravenna, dan in Napels, dan in Bologne. In deze laatste stad stierf hij in 1642. Hij had zooals vele meesters van zijne school groot gemak in het voortbrengen en zijn talent was veelzijdig. Hij schiep allegorische en godsdienstige stukken, die zeer gelukkig van ineenzetting zijn; hij treft door de aanvalligheid zijner figuren en door de innigheid van hun gevoel, dat wel eens in gevoeligheid overgaat.
269. Domenicho Zampieri. - De Laatste Communie van den H. Hieronymus (Rome, Vatikaan).
Guido Reni's meesterstuk en het meesterstuk der Italiaansche school in de zeventiende eeuw is zijn Dageraad (266) in de zoldering van het tuinhuis van het Rospigliosi-paleis te Rome omstreeks 1609 aangebracht, maar eigenlijk een muurschildering. Het tooneel heeft plaats bij den opgang der zon. De dageraad vliegt voorop door de wolken, die zij purper kleurt, naar de blauwdonkere zee op. Achter haar komen de dravende paarden aangerend, die door Apollo den Zonnegod gemend worden. Rondom hem danst de rij der Uren. Alles is schoon in dit werk: de vooruitvliegende Aurora, wier sluier kransgewijze om haar hoofd vliegt en wier kleed zich nauw tegen hare leden aansluit: Apollo, die met machtige hand, doch zonder inspanning, de paarden in toom houdt; zijn rossen die steigerend door den hemel snorren; de Uren vooral, die in afgewisselde, maar altijd heerlijke houding, zijn wagen omgeven: hunne beweging is de meest rhythmische, die in de schilderkunst werd voortgebracht.
Tegenover dit beeld van jeugd en gezondheid kunnen wij een heele reeks van stukken stellen, waarin Guido Reni klacht en jammer afbeeldt: de boetvaardige Magdalena, den rouwenden Petrus, den lijdenden Christus. Vooral dezen laatsten schilderde hij gaarne en goed. Hij beeldt Christus af met doornen gekroond en ten hemel blikkend, gewoonlijk geeft hij hem het riet in de hand, waarmede hij geslagen werd. Het stuk, dat wij weergeven, Christus met de doornenkroon (267), hoort toe aan het Museum te Dresden. Hier is het riet weggelaten, men ziet niets anders dan het hoofd met de doornenkroon en een strookje van den purperen mantel. Uit de trekken van den Zaligmaker spreekt weemoed en smart, oneindig diep en toch zoo zacht mogelijk. De doornenkroon sluit zich om de slapen, eerder als ware het een eerekrans en een sieraad dan een marteltuig. Er ligt veel zoetigheid in dit gevoelvolle wezen en toch treft het diep en laat de trekken van het hoofd vergeten om enkel de zielesmart te laten lezen, die er in geprent staat.
Francesco Albani werd geboren te Bologne in 1578. Gezamenlijk met Guido Reni trad hij eerst in de werkplaats van den Vlaamschen schilder Denijs Calvaert, die zich te
| |
| |
Bologne gevestigd had, en beiden gingen gelijktijdig naar de school der Carracci over. Hij werkte eerst in zijne geboortestad en begaf zich dan naar Rome, waar hij in kerken en paleizen verscheidene fresco's uitvoerde. In 1616 keerde hij terug naar Bologne, waar hij, met uitzondering van eenige korte tusschenpoozen, bleef werken tot in 1660, het jaar van zijn dood. In al de plaatsen, waar hij verbleef, schilderde hij tal van fresco's en paneelstukken in den trant van de Carracci's: altaartafels, mythologische en zinnebeeldige onderwerpen. Hij is de schilder der gratie, inzonderheid der kinderlijke bevalligheid; zijne kindergroepen, dansen van liefdegoodjes, spelen van engelen, zijn zijne meest kenmerkende en verdienstelijkste werken.
Het Museum te Milaan bezit een zijner liefste stukjes van dien aard, de Dans van Liefdegoodjes (268). In een aanvallig landschap dansen acht naakte gevleugelde kleuters rond eenen boom. Zij zijn met het aangezicht naar den toeschouwer gekeerd; hunne mollige leden, hunne kinderlijke uitgelatenheid zijn allerliefst weergegeven. In den boom zitten nog meer Cupidootjes, die het spel hunner makkers aanschouwen. In de lucht ziet men Venus met haar zoontje; links de ontvoering van Proserpina.
270. Guercino. - Semiramis (Dresden, Museum).
Domenicho Zampieri werd in 1581 te Bologne geboren; ook hij ving zijn kunstenaarsloopbaan bij Denijs Calvaert aan en begaf zich dan in de Akademie der Carracci's, waar hij als knaap van veertien jaar binnentrad. Om zijne jonkheid doopte men er hem met den naam van Domenichino (Kleinen Domin), onder welken hij algemeen bekend is. Als de voornaamste leerlingen der Bologneesche School werkte hij met zijne leeraren te Rome in het Farnese-paleis. Verder maakte hij in dezelfde stad tal van fresco's en groote altaarstukken. Van 1617 tot aan zijn dood, die in 1641 voorviel, woonde hij in verschillende steden. Hij is nog een der groote Bologneezen, een vruchtbare en degelijke werker, die de waarheid van het dagelijksch leven zocht te vermengen met de schoone fantazie. Gaarne plaatste hij zijne tafereelen in rijk gestoffeerde landschappen.
Het beroemdste zijner werken is de Laatste H. Communie van den H. Hieronymus (269), die hij schilderde voor de kerk S. Girolamo della Carità. De heilige, door ouderdom en ziekte verzwakt, is geheel ineengezakt en wordt omringd door zijne treurende vrienden, die hem steunen, terwijl de priester zich bereidt hem de H. Communie toe te dienen. Een paar kerkbeambten staan den geestelijke bij; in de lucht zweven een viertal engelen. Agostino Carracci had vroeger hetzelfde onderwerp op een bijna gelijke wijze behandeld, maar het werk van Domenichino overtreft verre dat van zijn meester. Dit laatste is declamatorisch van uitdrukking en log van groepeering. Het jongere stuk is werkelijk beter; hier is de handeling in twee brokken verdeeld, van elkander gescheiden en tegen elkander opwegend. Elk hunner staat op zich zelf en maakt een gelukkige groep uit. De voorover gebogen priester en de ineengezakte heilige zijn treffende figuren en verbinden gelukkig de twee deelen met elkander. De belangstelling in den heilige vormt de eenheid van gedachte in
| |
| |
het geheel. De uitvoering is met de meeste zorg en kunde doorgedreven. Dit zijn zeer degelijke hoedanigheden, maar wettigen toch den roep niet, die eeuwen lang in Rome ging, dat de Laatste Communie van den H. Hieronymus en de Transfiguratie van Rafaël, die er tegenover hangt in het Vatikaan, de twee schoonste schilderijen van Rome zijn.
271. Caravaggio. - De Graflegging van Christus (Rome, Vatikaan).
Guercino (de kleine Schele), met zijn familienaam Giovanni Francesco Barbieri, werd niet geboren te Bologne zelf, maar in Cento, een klein Bologneesch stadje; hij ging niet ter schole bij Carracci, maar naar de studie der werken van Ludovico koos hij zijne richting en vormde hij zijn trant. Hij kwam ter wereld in 1590 en werkte lange jaren in zijne geboortestad. In 1621 werd hij door den paus naar Rome geroepen om in de villa Ludovici, zijn familieverblijf, te arbeiden. In 1623 keerde hij naar Cento terug, waar hij verbleef tot 1642. Dan ging hij zich in Bologne vestigen, waar hij werkte tot aan zijn dood in 1666. Hij is de laatste der groote Bologneezen en brengt eene aanzienlijke wijziging in den trant t der school. Terwijl zijne voorgangers naar het voorbeeld der Florentijnen zich meer om teekenen en samenstellen hadden bekommerd, werd voor hem, in navolging der Venetianen, het koloriet hoofdzaak; in plaats van de al te eentonige en fletsche kleur der Bologneezen wilde hij treffende tegenstelling tusschen de kleuren en tusschen licht en bruin. Zijne schaduwen zijn dicht en zwaar en hij is de eerste der donkerschilders, die toen in Italië in den smaak kwamen en een tijd lang den toon aangaven.
Uit de talrijke stukken van Guercino, die het Museum te Dresden bezit, kiezen wij zijne Semiramis (270). De koningin van Assyrië verneemt het oproer van Babylonië en slaat de handen op van ontsteltenis. Nevens haar een kamerjuffer, die de haren der vorstin aan het kammen was, toen de bode binnentrad. Het is een zijner beste stukken; het heeft niet de zoetige tinten van zijne vroegere, noch de zwarte van later. De koningin draagt een rijk geborduurd lijfje met gele mouwen, rooden rok en witten sluier. Op hare gulden haren rust een gouden kroon. Hare kamerjuffer draagt een geslipt blauw en geel kleed; de bode een donkergroen bovenlijf; de muts, die hij in de hand houdt, is rood. De achtergrond is donker aan de eene, licht aan de andere zijde. Dit alles geeft een wel niet fijnen en kostelijken, maar toch rijken toon aan het stuk.
| |
| |
Terwijl met de Bologneesche school de overleveringen der oude Italiaansche kunst tot een algemeenen trant versmolten, werd er door een schilder van eigenaardige en groote verdiensten beproefd nieuw leven aan de ten verval neigende kunst mee te deelen. Zijn familienaam was Michel Angelo Merisi da Caravaggio, naar zijne geboorteplaats gewoonlijk eenvoudig Caravaggio genaamd. Hij kwam ter wereld in 1569, leerde in Milaan, Venetië en Rome en begon in deze laatste stad te werken. Door zijn woesten aard moest hij van daar vluchten, hij begaf zich naar Napels, waar hij zich ook het leven onmogelijk maakte en keerde terug naar Rome, waar hij in 1609 overleed. Hij wilde eene nieuwe oorspronkelijke aanschouwing van het leven belichamen, frissche kracht in plaats van zoetsappige behaagzucht en weergeving van de ware natuur in plaats van den sleur der overlevering en der navolging brengen. Ook in de kleur zocht hij naar waarheid en kruimigheid. Hij begon met warme gulden tonen, maar ging al spoedig naar scherpe tegenstellingen van licht en bruin en naar een donkerder trant over, die van hem den zwartschilder bij uitmuntendheid maakte. Hij oefende een grooten invloed uit op de kunstenaars van zijnen tijd aan deze en gene zijde der Alpen, zonder eigenlijke leerlingen van naam te vormen.
272. Caravaggio. - Valsche Spelers (Dresden, Museum).
Wanneer hij godsdienstige onderwerpen schilderde, stelde hij ze voor als gebeurtenissen omgaande in het dagelijksche leven en als uitgevoerd door menschen behoorende tot de klasse der nederigen van stand. Hunne handelingen gaf hij weer zoo eenvoudig, zoo natuurlijk en zoo waar mogelijk. Dit blijkt onder anderen uit zijn werk De Graflegging van Christus (271), uit de Galerij van het Vatikaan. Twee discipelen, twee vrouwen en Maria gaan den Zaligmaker in het graf neerleggen. Onbeschroomd heeft de schilder het lijk met zijne forsche lichte kleur voorop gezet, met hangenden arm, achterover zwenkend hoofd; hij legt nadruk op de kenmerken van stijfheid en levenloosheid. De dragers werken als mannen, die met nauwgezetheid en ook met bezorgdheid hunnen plicht uitvoeren; de vrouwen jammeren stil of luide. Alles is eenvoudig opgevat, natuurlijk weergegeven, door en door menschelijk van gevoel, onbeschroomd de waarheid weerspiegelende.
In zijne beelden uit het gewone leven heeft hij blijkbaar een voorkeur voor de tooneelen uit het schurkenleven, die in de zeventiende eeuw ook voor de letterkundigen geliefkoosde stof opleverden. Herhaaldelijk schilderde hij Valsche Spelers. Een der stukken van dien aard bezit het Museum te Dresden (272). Aan eene tafel, waarop kaarten en munten liggen, zitten twee jonge spelers: de eene beziet aandachtig zijne kaarten, de andere houdt het oog op zijn handlanger, die in zijn mantel gewikkeld achter den eersten speler zit en twee vingers opsteekt om zijn makker het spel der tegenpartij te verraden. Het stuk is geheel in het donkere geschilderd met vlekken licht hier en daar, die een roode muts en een roode mouw doen uitkomen. Van die heldere tonen gaat het licht dan trapsgewijze over
| |
| |
naar de duisternis. De halve en gebroken tonen zijn met malschheid en verfijnde afwisseling gelegd; er is kunst in dit realismus, kunst die treft en aantrekt, hoe sober en weerzinwekkend het onderwerp zij. De sombere inkleeding past bij het weergeven van die schelmerij.
273. Salvator Rosa. - Tobias met den Engel (Parijs, Louvre).
Cavaraggio had enkele zijner laatste levensjaren in Napels doorgebracht en zijn realistische en ruwe krachtige trant had daar meer dan elders nog bijval gevonden. Een gelijken invloed moest de beroemde Spaansche schilder Giusepe de Ribera, die het grootste deel zijns levens in die stad werkte en van wien wij later zullen spreken, uitoefenen. Napels had zelf weinig kunstenaars van beteekenis voortgebracht; eerst wanneer die twee groote meesters daar aanzien hadden verkregen, ontstond er een eigen school. Vele schilders van naam bracht de stad echter niet voort. Wij bepalen er ons bij een enkelen te noemen, Salvator Rosa. Deze werd geboren in 1615 te Arenella, een gehucht bij Napels. Hij maakte zich eerst bekend als dichter en muzikant en ging dan in de leer bij Ribera en bij den veldslagschilder Falcone. Hij werd later door den groothertog van Toskane naar Florence geroepen, waar hij verbleef van 1642 tot 1652. Toen keerde hij terug naar Rome, waar hij in 1673 stierf. Er zijn heel wat werken aan hem toegeschreven, die hem niet toebehooren en zoo heeft hij een naam van bandeloozen schilder, van vertolker van woeste zeden verkregen, dien hij niet verdiend heeft. Wel schilderde hij bij voorkeur tooneelen uit het leven van soldaten en roovers, wel zocht hij zich te onderscheiden door iets stouts en sombers in zijne onderwerpen en in zijne weergeving; maar het was de ware natuur die hij bestudeerde in hare wildste aanzichten. Hij was een realist zooals vele zijner tijdgenooten, de grootste landschapschilder van zijn land en een zeer eigenaardige opgewekte kunstenaarsnatuur.
Hij was overigens niet altijd de ruwe schilder, dien wij daar schetsen. In zijne godsdienstige beelden weet hij niet alleen levendig en zonnig van toon, maar ook gemoedelijk van uitdrukking te zijn. Zoo is zijn Tobias met den Engel (273), een klein stukje uit den Louvre. In een tamelijk woest landschap heeft de jonge Tobias een visch uit het water gehaald; hij wendt zich nu naar den engel, die hem aanduidt wat hij er mede te doen heeft. De beweging van beide personages is zoo natuurlijk en aanvallig mogelijk, de lichtspeling is vinnig en vroolijk.
Meer in zijn eigen kenmerkenden trant zijn de vervaarlijke landschappen met hunne stormachtige gevechten van mensch tegen mensch en van licht tegen donker. Wij beelden er een af, dat zich bevindt in den Louvre te Parijs (274). Eene woeste streek met gekloven rotsen, steile klippen, door het onweer neergeworpen en verhakkelde boomen. In de lucht vliegen wolken als roofvogels, die met hunne blanke koppen en vleugels heldere plekken op den donkeren grond leggen. De storm schijnt voortdurend nog boom en steen, aarde en hemel
| |
| |
te zweepen; het licht glijdt niet uit den hemel, het ploft op wolken en rotsen. De wereld ligt in puin; het is een oord als dat waar de ouden den ingang der hel plaatsten. En toch wagen er zich menschen in dit onzalig oord: boven op een rots houden drie geharnaste krijgers de wacht, rechts vuurt een jager zijn geweer af.
Geen geweldiger sprong dan die van het Napels der zeventiende naar het Venetië der achttiende eeuw; het is de overgang van de sombere kracht naar het lichte leven, van den avond naar den morgen. Wanneer overal elders uitputting van oorspronkelijkheid en verval van scheppingskracht de kunst machteloos en smakeloos hadden gemaakt, zien wij in Venetië nog enkele mannen met heldere oogen en oorspronkelijken geest oprijzen, die door hun helder, aanvallig koloriet van een nieuwe jeugd laten droomen.
274. Salvator Rosa. - Landschap (Parijs, Louvre).
De eerste en merkwaardigste dezer kunstenaars van de laatste dagen is Giovanni Battista Tiepolo. Hij werd geboren in Venetië in 1692 of 1693. Hij was leerling van een onbeduidenden schilder, maar vormde zich klaarblijkelijk naar de werken van Paolo Veronese, dien hij met veel geluk en eigenaardigheid navolgde en verjongde. Hij bracht tallooze wanden zolderingstukken voort in Venetië, waar hij haast heel de Chiesa dei Scalzi met zijne schilderingen bedekte, in Udine, in Würzburg, waar hij jarenlang in het bisschoppelijk paleis werkte en in Madrid, waar hij het koninklijk kasteel met fresco's sierde en waar hij stierf in 1770. Ook altaar- en andere paneelstukken bracht hij in menigte voort. Zijn trant is buitengewoon licht en levendig, zoo jong, zoo bewogen, zoo lachend, alsof hij tot de jeugd eener school en niet tot de dagen van haar verval behoorde. Hij heeft de zonnigheid en de
| |
| |
kleurigheid van Paolo Veronese hervonden en maakt beide nog lichter en fleuriger. Hij moet matelooze ruimten beschilderen en zonder aarzelen strooit hij zijne figuren langs de boorden en door de hemelen zijner gewelven. Alle ernst is uit zijne kunst verdwenen, hij wil behagen, klaroenen juichen, de zon moet schijnen, de engelen zweven door de lucht; de mooie vrouwen en de heeren in zijde en fluweel vinden alleen nog plaats op de wereld. Men vraagt zich af, of men zich niet bezondigt met in dit alles behagen te scheppen en of het nog wel kunst is, of het niet eerder overdaad en overmoed van wansmaak is, dien men bewondert, en toch laat men zich verleiden en zich medesleepen tot het genieten van de verboden vrucht.
275. Tiepolo. - Bisschop Harold van Wurzburg door keizer Frederik Barbarossa als hertog erkend (Würzburg Residentie).
Wij nemen een paar stukken uit een zijner groote werkenreeksen, die van het bisschoppelijk paleis te Würzburg, door hem van 1750 tot 1753 gedecoreerd. In dit achttiende-eeuwsche gebouw beschilderde hij verscheiden gewelven, en wanden en voerde daarbij nog tal van afzonderlijke werken uit. Op een der muren van de troonzaal schilderde hij in 1752 Bisschop Harold van Würzburg door Keizer Frederik Barbarossa als hertog erkend (275). Het tooneel heeft plaats onder den open hemel met een portiek, die het verschiet afsluit; gordijnen, door engeltjes opgeheven, openen het gezicht op de lucht. De keizer, in groot ornaat, zit op zijn troon tusschen Mars en Hercules. Op de trappen knielt de bisschop, omgeven van engelachtige pages en heeren van zijn hof. Achter den keizer staan zijne hooge raadsheeren en vaandeldragers. Een tooneel van feest, van glans, van pracht, een heele omschepping van menschen en zaken door de zonnige fantazie van den penseeler.
In de Tapijtenkamer schilderde hij boven de deuren verscheidene tafereelen, waar- | |
| |
van een Jefta's Offer (276). Smeekend blikt de vader den hemel aan, die het offer van zijn kind eischt; wezenloos zit de dochter vóór hem; de slachtofferaar staat aan hare zijde. Het is een tooneel van wanhoop en die vindt men dan ook in de uitdrukking van vader en dochter weer. Maar de inkleeding van die smartelijke gebeurtenis is zooals men ze van Tiepolo mocht verwachten. Alles is smeltend van kleur en licht. Jefta is geheel blank in een blauwe draperie, haar figuur zoowel als het overige is van een teere weeke mooiheid. Niets van den ernst der Bijbelsche geschiedenis en der menschelijke gevoeligheid is overgebleven; alles is versmolten tot liefelijkheid en lachende kleuren.
276. Tiepolo. - Jefta's offer (Würzburg, Residentie).
De laatste der Venetianen, dien wij nog vermelden wilden, is Canaletto met zijn familienaam Antonio Canale. Hij werd geboren te Venetië in 1697 en stierf daar in 1768. Hij werkte het grootste deel zijns levens in zijne vaderstad, behalve enkele jaren, die hij in Rome en in Londen verbleef. Hij beoefende een vak, dat wel schijnt te behooren tot de tijden van verval der kunst, maar waar hij zich toch als een ware meester in deed kennen, namelijk het Stadsgezicht. Voornamelijk gezichten uit Venetië, de bekoorlijkste aller steden, schilderde hij: de rijke paleizen aan de boorden van de kanalen, de grootsche kerken, de ongeëvenaarde stadspleinen met den warmen hemel daarboven, en de eindelooze zee in het verschiet, maakte hij tot gezichten, die door hetgeen zij vertoonen en door de breede en tevens keurige wijze, waarop zij uitgevoerd zijn, ware meesterstukjes mogen heeten. Geen van de vele kunstenaars, die in den loop der eeuwen aan de boorden der lagunen gewerkt hebben, droeg zooveel bij als hij om het uiterlijke van hun vaderstad te leeren kennen en naar verdienste te doen bewonderen, en zoo leverde Canaletto en zijn neef Bernardo
| |
| |
Belotto, ook Canaletto genaamd, een wel wat stoffelijk, maar toch waardig slot der geschiedenis van de kunst zijner stad en van Italië in vroegere eeuwen.
277. Canaletto. - Het groote Kanaal met Santa Maria della Salute (Dresden, Museum).
Ziehier een gezicht op het Groote Kanaal met Santa Maria della Salute (277) uit het Museum te Dresden. Rechts ziet men de kerk met haren machtigen koepel en haar verschillende reeksen van trappen, die naar het kanaal dalen; links in den voorgrond het groote kanaal met het Dogenpaleis, de Riva degli Schiavoni, en de Piazzetta. Het licht komt van achter de kerk op en deze wordt er door getroffen, terwijl de overzijde in kalme klaarte staat. In het verdeelen en het ziften van het licht, in het trouwe, handige weergeven van de stoffelijke waarheid, en in het doen opstijgen van de ziel eener stad uit die steenen en van de poëzie uit dit proza, zooals een landschapsschilder uit de boomen de groote stem der natuur met haar eigen klank en gevoel doet opgaan, daarin bestond het zeer wezenlijke talent van Canaletto.
En zoo stierf de groote Italiaansche school in deze twee Venetianen uit: de eene een fantast, die alles wat hij aanraakte, omwerkte tot motieven van decor, tot bloemen in het groote tapijt, dat hij weefde voor rococo-paleizen en kerken; de andere een schilder van stadsgezichten, die gevels en straten afbeeldde zonder menschen en zonder beweging.
|
|