| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
ROGIER VAN DER WEYDEN.
‘Maria met het kindeke Jezus.’
(Hofmuseum, Weenen.)
| |
| |
Maria.
God de Vader.
H. Joannes Baptista.
(1-3). Huibrecht en Jan van Eyck. - De Aanbidding van het Lam (Gent, St. Baafskerk).
| |
De schilderkunst van 1400-1800.
De Nederlandsche school.
I.
De vroegste Nederlandsche Meesters.
DE oorsprong en eerste opkomst der Nederlandsche School is duister, en het weinige dat wij ervan weten wordt nog raadselachtiger door den fellen glans, dien het eerste meesterwerk, dat zij voortbracht, plots verspreidde. De scheppers van dit werk waren de gebroeders Huibrecht en Jan van Eyck, geboren naar alle waarschijnlijkheid te Maaseik in Belgisch Limburg, de eerste omstreeks 1370, de tweede omstreeks 1390. In het eerste vierendeel der vijftiende eeuw kwamen zij naar Vlaanderen, waar onder de hertogen van Bourgondië een levendige werkzaamheid op kunstgebied ontvouwd werd en waar zij stierven te Brugge, de oudere broeder in 1426, de jongere in 1440.
Het voornaamste hunner werken en het eenige, waarvan men met voldoende zekerheid weet, dat Huibrecht er aan gearbeid heeft, is de Aanbidding van het Lam (1-5), waarvan hier de beschrijving volgt.
Het onderwerp van dit meesterstuk der oude Nederlandsche kunst is ontleend aan den tekst van den Apokalypsis (Cap. VII), waarin Joannes zegt: ‘Hierna heb ik gezien een groote schaar, die niemand tellen kon, uit alle volkeren, geslachten en talen, staande
| |
| |
voor den troon en voor het aanschijn des Lams, gekleed in witte lange kleederen en met palmen in de hand en zij riepen met groote stemmen, zeggende: Zaligheid zij onzen God, die daar zittende is op den troon en den lamme’. Dit kapittel behoort tot den tekst, die in de kerk gelezen wordt op het Allerheiligenfeest. Over den oorsprong van dit feest verhaalt de kerkelijke legende, dat een bewaarder van de St. Peters-basiliek te Rome des nachts in de kerk was ingeslapen en een droom had, waarin hij den koning der koningen zag, zittende op eenen troon en aan zijne zijden de engelenscharen; aan zijne rechterhand zat Maria met een glanzende kroon op het hoofd; links, Joannes de Dooper, met een kleed van kemelshaar. Naar den troon kwam een ontelbare menigte van maagden en van eerbiedwaardige grijsaards, in geestelijk gewaad, en eindelijk kwam een onafzienbare troep van allerlei volkeren. Daarop verscheen de H. Petrus, die den waker gelastte den Paus aan te bevelen op dien dag een feest ter eere Aller Heiligen in te stellen. De gebeden en de gezangen, die behooren tot den dienst van dien dag, sommen de groepen op, die het lam komen aanbidden en die behooren tot het heiligenheir: de engelen, de patriarchen en profeten, de kerkvaders, de rechters, de H. Joannes, de H. Petrus en de overige apostelen, de zegevierende schaar der martelaren, de belijders, de maagden. De schilders Huibrecht en Jan van Eyck, die dit visioen afbeeldden, vatten het op als de verheerlijking der verlossing van den mensch, der hooge zending van het Lam Gods, gekomen op de wereld om de zonde weg te nemen.
4. Huibrecht en Jan van Eyck. - De Aanbiddingg van het Lam (Gent, St. Baafskerk)
De oorspronkelijke samenstelling bestaat uit een altaartafel met twee luiken. Zij vertoont langs de voorzijde in twee rijen twaalf tafereelen: zeven in de bovenste en vijf in de onderste rij. In de bovenste rij zien wij God den Vader (1), den almachtige, aan wien alles onderworpen is, die beschikt over het lot van hemel en aarde: door zijne liefde tot zijne schepselen, de ongeëvenaard goede; door zijne mildheid, de vrijgevigste der belooners. Aan zijne rechterhand zit Maria (2), de naaste bij God, de groote voorspreekster der aarde. Aan zijne linkerhand ziet men den H. Joannes Baptista (3).
| |
| |
Op het bovendeel van het linkerluik ziet men de engelen, die Gods lof in der eeuwigheid zingen; op dat van het rechterluik de engelen, die Gods lof verkonden met harpen en orgels (5). Nevens hen aan de linkerzijde Adam, aan de rechterzijde Eva, het menschenpaar dat de Zonde in de wereld bracht. Boven deze-in grauwschildering ‘het Offer van Cain en Abel’ en ‘de Moord van Abel door Cain’.
5. Huibrecht en Jan van Eyck. - De Aanbidding van het Lam - Zingende en Musiceerende Engelen (Berlijn, Kaiser-Friedrich Museum).
De onderste rij afbeeldingen van de voorzijde telt vijf tafereelen, te midden op een altaar het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld (4). Rond het altaar zijn de engelen geknield. Voor het altaar ontspruit de fontein der levende wateren, blinkende gelijk kristal, voortkomende uit den troon Gods, waarheen het Lam de menschen zal leiden. Links van de fontein zijn de Profeten geknield en achter hen een schaar Doctoren en Filosofen; ter rechterzijde knielen de Apostelen met de Geestelijke Overheden; hoogerop ziet men in het landschap aankomen, links de Heilige Mannen, rechts de Heilige Vrouwen. Op een der tafereelen ter linkerhand van het middenpaneel zijn afgebeeld de Ridders van Christus; op het andere de Rechtvaardige Rechters. Aan de rechterzijde ziet men op het eerste paneel de Heilige Eremieten, op het tweede de Heilige Pelgrims, die allen vooruitstappen naar het Lam om het te aanbidden.
| |
| |
De achterzijden der luiken zijn verdeeld in drie boven elkander loopende paneelenrijen. De onderste bevat vier tafereelen: den H. Joannes Baptista en den H. Joannes den Evangelist in waterverfschildering en de portretten van de begiftigers Judocus Vijd en zijn vrouw Isabella Borluut; de middelste rij geeft in vier paneelen O.L.V. Boodschap te zien. De bovenste rij bevat in lage halfronde grauwschilderingen den profeet Zacharias en den profeet Micha, die het mysterie der Menschwording voorzeiden en de Sibyllen van Cumae en van Erythrea, die hetzelfde mysterie aankondigden.
Het altaarstuk, de Aanbidding van het Lam, werd aan de gebroeders van Eyck besteld omstreeks het jaar 1420. In dit jaar kocht Judocus Vijd, zoon van den ontvanger van Vlaanderen en heer van verscheidene gemeenten, eene kapel in de St. Baafskerk die toen St. Janskerk heette, om er zijne grafstede en die zijner vrouw Isabella Borluut, gesproten uit de aanzienlijkste familie van Gent, te laten bouwen. Hij liet de kapel prachtig versieren en op het altaar de geschilderde tafel plaatsen. Op de lijst van het stuk vindt men het volgende opschrift, de voornaamste oorkonde betreffende den oorsprong van het werk: ‘De schilder Hubertus van Eyck, grooter dan wie niemand gevonden werd, begon het werk, dat zijn broeder Joannes, de tweede in de kunst, afwerkte op verzoek van Judocus Vijd. Dit vers beduidt u dat dit gebeurde den zesden mei (1432)’.
(pictor) hubertus e eyck, major quo nemo repertus
incepit pondusque johannes arte secundus
(Frater perf)ecit judoci vijd prece fretus
Versus seXta MaI Vos CoLLoCat tUerI.
Volgens dit opschrift zou Huibrecht, de oudste der twee gebroeders van Eyck, het werk begonnen en Joannes, zijn jongere broeder, het voltooid hebben. Welk deel van de tafel door den eenen en welk door den anderen meester zou uitgevoerd zijn, weten wij niet en in het werk zelf is niets te bespeuren, dat getuigt van twee verschillende handen. Van Huibrecht van Eyck kennen wij geen tweede schilderij met eenige zekerheid, van Jan kennen wij er verscheidene andere en deze stemmen wel overeen met den trant van het Gentsche altaar. Ware het niet het hooger gemelde opschrift, niemand zou er aan twijfelen of het stuk is geheel van Jan van Eyck, en zelfs met het opschrift blijft het vermoeden niet uitgesloten, dat hij het wel uitgevoerd heeft en dat zijn oudere broeder het alleen voorbereid heeft.
De altaartafel de Aanbidding van het Lam werd, zooals wij zeiden, geplaatst op het altaar der Vijd-kapel in 1432; in den loop der Beroerlijke tijden, den 15den Augustus 1566, werd zij verborgen in het Spanjaardskasteel te Gent, daarna overgebracht naar het Stadhuis en in September 1584, toen de stad weer tot rust was gekomen, hersteld op hare oorspronkelijke plaats. In 1785 bij een bezoek van keizer Jozef.II vond deze vorst, dat de naakte figuren van Adam en Eva onbetamelijk waren in de kerk; men nam ze van het altaar en verborg ze op den zolder. In 1794 werden de vaststaande paneelen naar Parijs overgevoerd, maar de beweegbare luiken bleven in de kerk. In 1815 keerden de buitgemaakte deelen naar Gent terug en den 10den Mei 1816 werden zij op het altaar geplaatst. Maar kort daarna werden de zes luiken, bevattende de zes paneelen: de musiceerende engelen, de zingende engelen, de rechtvaardige rechters, de ridders van Christus, de pelgrims en de eremieten verkocht aan een koopman in schilderijen, Nieuwenhuys, tegen een som van twee duizend frank. Deze stond ze af tegen honderd duizend frank aan een Engelschman, Solly, die ze op zijn beurt overliet aan den koning van Pruisen tegen de som van vierhonderd duizend thalers; zij bevinden zich tegenwoordig in het Kaiser Friedrich-Museum te Berlijn. De luiken met Adam en Eva waren intusschen op de zolders der St. Baafskerk gebleven; in 1861 stonden de kerkmeesters ze af aan den Belgischen Staat,
| |
| |
6. Jan van Eyck. - Onze Lieve Vrouw aangeroepen door Kanunnik van der Paele (Brugge, Museum).
| |
| |
die ze liet plaatsen in het Museum te Brussel en behalve de som, welke hij er voor betaalde aan de kerkfabriek de luiken schonk, die Michiel van Coxcie in 1559 voor Philips II gemaakt had en waarvan het vaststaande deel, God de vader en de Aanbidding van het Lam, zich in het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn en, Maria en Joannes Baptista, in de Pinakotheek te München bevinden.
7. Jan van Eyck. - De Madonna van den kanselier Rolin (Parijs, Louvre).
De volgende stukken, die den naam van van Eyck dragen, zijn het werk van Jan van Eyck alleen. Het zijn godsdienstige tafereelen met de portretten der begiftigers of enkel portretten. Veel duidelijker dan uit de groote altaartafel van de St. Baafskerk ontwaart men er het streven uit om de werkelijkheid weer te geven; onvolprezen is de glans der kleur, het sprekend ware leven der personages, de juweelachtige keurigheid der bijzaken, de hooge volmaaktheid der kunst. Het voornaamste der werken van godsdienstigen aard met het portret van den begiftiger is de Madonna van van der Paele (6), uit het Museum te Brugge.
| |
| |
Het stuk verbeeldt Maria, met haar Zoontje op haren schoot, gezeten op een troon, die geplaatst is in het achterkoor eener romaansche kerk. De moeder houdt een bloemtuil, het kind een papegaai in de hand. Aan de linkerhand staat in bisschoppelijk ornaat de H. Donatianus, patroon der hoofdkerk van Brugge; in de eene hand houdt hij zijn staf, in de andere een rad met vijf kaarsen, zijn herkenningsteeken; aan de rechterzijde knielt de begiftiger Joris van der Paele, kanunnik van St. Donatianus in blank koorkleed, zijn getijdenboek en een bril in de handen; achter hem Sint Joris in volle wapenrusting, den helm met de eene hand oplichtende, zijn beschermeling met de andere aan de Moeder Gods, met een gebaar van aanbeveling, aantoonende. Beneden op de lijst leest men het opschrift: Hoc opus fecit fieri Magister Georgius de Pala, hujus ecclesiae Canonicus, per Johannem de Eyck, pictorem. Et fundavit hic duas capellanias de gremio chori domini MCCCCoXXXIIIIo Completum anno 1436. (Joris van de Paele, kanunnik dezer kerk, liet dit werk maken door den schilder Joannes van Eyck; hij stichtte hier twee kapellaanschappen in het hooge koor in het jaar 1434. Het stuk werd voltooid in 1436). Het Museum van Antwerpen bezit van het stuk een oude uitmuntende kopie voortkomende uit de kerk van Watervliet bij Eekloo.
9. Jan van Eyck - De Vrouw van den Schilder (Brugge, Museum).
Een tweede werk van denzelfden aard, maar veel kleiner van afmeting, is de Madonna van Rolin (7), uit den Louvre, treffend door de scherpe waarheid van het portret, door de miniatuurachtige fijnheid van het gezicht op stad en land in den achtergrond.
De kanselier Rolin zit geknield op een bidbank links, met een geopend getijdenboek voor zich, de ellebogen rustende op het kussen dat de bank bedekt, de handen tegeneen gelegd, in biddende houding. Hij aanziet de Heilige Maagd, die ter rechterhand is gezeten met het Jesuskind op den schoot, dat met de eene hand den wereldbol draagt en de andere opheft om den begiftiger te zegenen. Achter Maria zweeft een engel, die een rijke kroon boven haar hoofd houdt. De halle, waarin dit tooneel plaats grijpt, is afgesloten met drie zuilenbogen, door welker openingen men een gezicht heeft op een stad doorsneden door een stroom. Het verschiet is afgesloten door een bergenrij.
Het stuk werd besteld aan Jan van Eyck door Nicolaas Rolin, geboren in 1376, te Autun, die in 1422 kanselier van Bourgondië werd benoemd door den hertog Filips den Goede; hij stierf den 28en Januari te Autun en werd daar begraven. Aan de kerk van Autun schonk hij het stuk, dat wij hier bespreken, en dat omstreeks 1426 moet gemaakt
| |
| |
8. Jan van Eyck - Arnolfini en zijne vrouw (Londen, National Gallery).
| |
| |
zijn, daar Rolin ongeveer vijftig jaar was toen hij werd voorgesteld in aanbidding voor de Madonna. Het is dus een der vroegste werken, welke wij van Jan van Eyck bezitten.
Een der meesterlijke portretten, door Jan van Eyck geschilderd en onderteekend, is het huwelijksbeeld van het echtpaar Arnolfini (8), uit de National Galery te Londen. Het stuk onderscheidt zich door een groote nauwgezetheid in het weergeven aller ook der minder fraaie kenmerken van de personages en van hun kleedij, gepaard met een statigheid, die dit tafereel uit de gewone burgerwereld tot een indrukwekkende plechtigheid verheft.
Jan Arnolfini en zijne vrouw staan in hun huiskamer, met de linkerhand van den man in de rechterhand van de vrouw gelegd; op den voorgrond een hondje, zinnebeeld der getrouwheid. Aan de zoldering hangt een koperen luchter, met verscheiden armen, waarvan eene een brandende kaars draagt; op den achtergrond staat een bed, een zinnebeeld van het huwelijk tusschen beide personen aangegaan. Aan den muur hangt een spiegel, waarin weerkaatst worden twee figuren, die in het vertrek aanwezig zijn. Op de lijst van den spiegel zijn in tien kleine kringetjes evenveel tooneelen uit de passie van Christus geschilderd. Boven de lijst leest men Johannes de Eyck fuit hic 1434 (Johannes van Eyck was hier, 1434): een getuigenis, dat Jan van Eyck zich in deze kamer bevonden heeft, waarschijnlijk als getuige des huwelijks en dat hij het dubbelportret schilderde in 1434. Jan Arnolfini was een koopman van Lucca, die te Brugge verbleef, hij huwde daar Jeanne de Chenany. Van Mander verhaalt, dat Maria van Hongarije, de zuster van keizer Karel het stuk bij een barbier te Brugge vond en er hem een ambt, dat jaarlijks honderd gulden opbracht, voor gaf. In 1556 hoorde het haar nog toe. Dan verdwaalt het bij onbekende eigenaars. In 1815 werd het gevonden door den Engelschen Majoor-generaal Hay te Brussel, die het kocht en in 1842 aan het Engelsche Gouvernement schonk.
10. Rogier van der Weyden. - De Afdoening van het Kruis (Escuriaal).
Het beste der vrouwenportretten, door Jan van Eyck geschilderd is dat zijner eigen echtgenoote (9). Hij heeft haar met
| |
| |
zoo veel zorg, men zou haast zeggen, met zooveel ingenomenheid geschilderd, dat zijne kunst hare niet bijzonder fraaie trekken voornaam en innemend heeft gemaakt.
Hij heeft haar voorgesteld in een overkleed van rood laken, met pels geboord, waarover een groen zijden gordel loopt. Op haar hoofd draagt zij een witten lijnwaden doek, geboord met gefronst weefsel van denzelfden aard. Haar overeengevouwen handen liggen op haar midden. Het stuk is nog in zijn oorspronkelijke lijst, die tot opschrift draagt bovenaan: Conjux meus Johannes me complevit anno 1439, 17 Junii, (Mijn echtgenoot Joannes voltooide mij den 17den Juni van het jaar 1439) en onderaan AEtas mea triginta tria annorum. Als ikh kan. (Mijn ouderdom was drie en dertig jaar. Als ikh kan.) Deze drie laatste woorden waren de leus van Jan van Eyck.
Het stuk hoorde oorspronkelijk toe aan de gilde der schilders en zadelmakers en bevond zich in hunne kapel, gewijd aan den H. Lucas en den H. Eligius in de Zandstraat te Brugge. De heer Peeter van Lede vond het in 1808 op de Vischmarkt, hij kocht het en schonk het aan het Museum van Brugge.
Een tijdgenoot van Jan van Eyck en een der oude Nederlandsche schilders, die het dichtst bij hem stonden, was Rogier van der Weyden, of Roger de la Pasture, die geboren werd te Doornik omstreeks 1400. In 1436 was hij stadschilder van Brussel en werkte verder in deze stad, waar hij in 1464 stierf. Zijne richting is meer verhalend dramatiseerend dan die van Jan van Eyck; hij beeldt de handelingen uit de gewijde geschiedenis en uit het gewone leven af. Zijn beroemdste werk is de Afdoening van het Kruis (10), uit het Escuriaal, treffend door het innige zieleleven der personages.
11. Rogier van der Weyden. - De Zeven Sacramenten (Drieluik, Antwerpen, Museum).
In het midden van het tafereel staat een kruis overeind en verheft zich met zijn
| |
| |
top en armen in een smal middelstuk van het paneel, dat boven de twee zijden uitsteekt. Op een ladder, achter tegen het kruis geplaatst, is een der vrienden van Christus, Simon van Cyrene, gestegen, die het lijk bij een arm vasthoudt; een tweede, Jozef van Arimathea, staat op den grond en houdt den doode onder de armen vast, een derde, Nicodemus, houdt hem bij de beenen. Links ziet men Maria, van smart in bezwijming gevallen en vastgehouden door Joannes en een jonge vrouw, Maria Salome, terwijl achter haar een oude vrouw staat te weenen. Rechts staat een oud man met een zalfvat in de hand en een weenende vrouw, Maria Magdalena.
12. Dirk Bouts. - Het onrechtvaardig vonnis van keizer Otto (Brussel Museum).
Het stuk werd gemaakt omstreeks 1435 voor de kerk van Onze Lieve Vrouwe buiten de muren te Leuven. Verscheiden oude herhalingen bestaan er van. Filips II liet er eene maken door Michiel Coxcie, die hij naar Leuven zond. De St. Pieterskerk dezer stad bezit er eene andere, die het jaartal 1443 draagt; eene derde hoort toe aan het Museum te Madrid; eene vierde met het jaartal 1488 bevindt zich in het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn.
Een tweede belangrijk stuk van hem is de Zeven Sacramenten (11), uit het Museum te Antwerpen, waarin hij tal van tooneeltjes uit het dagelijksch leven afbeeldde, zooals die zich voordoen in de uitoefening van den godsdienst.
In het middelluik wordt voorgesteld de middelbeuk van het hooge koor eener gotische kerk, waarin aan het altaar het misoffer wordt opgedragen; vooraan wordt het tooneel van Golgotha, het bloedig zoenoffer, afgebeeld. Christus hangt daar dood aan het kruis; Maria in bezwijming vallende met den apostel Joannes, die haar steunt en Maria Salome die hare hand vasthoudt, staan links; rechts knielen Maria, vrouw van Alfeus, en Maria Magdalena. In dit gedeelte wordt het H. Sacrament des altaars afgebeeld. In het linkerluik worden de Doop, het Vormsel en de Biecht voorgesteld. In het rechterluik zijn vertoond het Priesterschap, het Huwelijk, het H. Oliesel. De tooneelen, op de twee luiken afgebeeld, zijn geplaatst in de zijbeuken der kerk. Boven elk der zes groepen, de uitoefening van een der sacramenten weergevende, zweeft een engel met uitgespreide vleugelen. Het stuk draagt op de lijst driemaal het wapen van het bisdom Doornik en driemaal dat van Jean Chevrot, van 1437 tot 1460 bisschop van Doornik, van der Weyden's geboortestad. Het stuk werd dus in dien tusschentijd gemaakt voor genoemden prelaat. Het werd gekocht door baron van Ertborn te Dijon in 1826 van de erven van den heer Pirard, president van het Parlement van Bourgondië en door den kooper met heel zijne verzameling van schilderijen geschonken aan het Museum te Antwerpen.
Vlaanderen en Brabant, provinciën van het tegenwoordig België, waren de hoofdzetels van de oudste Nederlandsche kunst, maar verscheiden en zelfs het grootste gedeelte der kunstenaars van beteekenis kwamen daarheen uit de overige gewesten der Nederlanden. De van Eyck's waren uit Limburg gekomen, van der Weyden uit het tegenwoordige Henegouwen; ook uit Holland kwamen er verscheidene. De voornaamste dezer was Dirk Bouts
| |
| |
geboren te Haarlem omstreeks 1415. Reeds vóór 1448 had hij zich te Leuven gevestigd, waar hij bleef wonen en werken tot hij er in 1475 stierf. Hij stamt als kunstenaar niet af van Jan van Eyck, evenmin als van Van der Weyden, maar hij behoort tot de Hollandsche School, die zich te Haarlem en te Amsterdam vormde. Zijn koloriet is rijk, zijn licht helder, hij vertolkt trouw het zuiver menschelijk gevoel, de menschelijke handeling, alhoewel hij nog houterig is en zijn gestalten overdreven lang en smal zijn.
Een paar zijner voornaamste werken zijn het Onrechtvaardig vonnis van Keizer Otto (12) en de Herstelling van het onrecht, uit het Museum te Brussel.
13 Dirk Bouts. - Het Laatste Avondmaal (Leuven, St. Pieterskerk).
Gedurende een afwezigheid van Keizer Otto III was zijne vrouw verliefd geraakt op een edelman van haar hof, die zelf gehuwd was en zijne vrouw getrouw bleef. Nutteloos trachtte de keizerin hem te verleiden; zich willende wreken over het afwijzen van haar misdadig voorstel, klaagde zij bij haren man den deugdzamen hoveling aan als hebbende deze haar tot overspel willen overhalen. De keizer geloofde haar en liet den aangeklaagde onthoofden. De weduwe van den onrechtvaardig veroordeelde ging in beroep bij den keizer tegen dezes vonnis en bood aan door de vuurproef de onschuld van haren man te bewijzen. Toen haar dit was toegestaan, hield zij gedurende een uur een gloeienden ijzeren staaf in de hand zonder zich te branden. Overtuigd een onrechtvaardig vonnis uitgesproken te hebben, stemde de keizer er in toe aan de weduwe de voldoening te schenken, die zij verlangde. Zij eischte den dood der keizerin en deze werd dan ook levend verbrand.
In 1468 werd door het stedelijk bestuur aan Dirk Bouts opgedragen deze geschiedenis in twee groote paneelen af te beelden, bestemd om de raadzaal van het stadhuis te versieren. Zij bleven op hunne oorspronkelijke plaats tot in 1827, toen koning Willem I ze kocht en ze schonk aan zijn zoon den Prins van Oranje, die ze hing in zijn paleis te Brussel. Daar bleven zij tot in 1839, toen Willem II ze liet overbrengen naar den Haag, waar zij plaats namen in zijn galerij. In 1850, bij de veiling dezer, werden de twee stukken aangekocht door de koningin moeder. De kunsthandelaar Nieuwenhuys kocht ze haar af en liet ze over aan het Brusselsch Museum tegen den prijs van 30,000 frank.
In het eerste der twee tafereelen, dat welk hierboven afgebeeld is, wordt de onthalzing van den valsch beschuldigden edelman voorgesteld. Vooraan ziet men den beul, die het vonnis voltrokken heeft, het hoofd van den veroordeelde overhandigen aan diens vrouw, die het geknield op een doek ontvangt. Rechts en links staan voorname personages, die getuigen van de uitvoering van het vonnis zijn. De keizer met zijne vrouw zien het schouwspel aan van over de muren hunner burcht. Ter linkerzijde van de voornaamste handeling is een ander voorval van de gebeurtenis afgebeeld. Men ziet daar hoe de veroordeelde naar de strafplaats wordt geleid.
| |
| |
Op het tweede tafereel, dat insgelijks aan het Museum te Brussel toehoort, ziet men op den voorgrond de edelvrouw, die de vuurproef onderstaat; op den achtergrond de keizerin op den brandstapel.
Een ander van Bouts' voornaamste werken, zijn meesterstuk wellicht, is het Laatste Avondmaal (13), uit de St. Pieterskerk te Leuven, in vollen eenvoud, kunsteloos haast opgevat en toch indrukwekkend door de verheven plechtigheid, die er heerscht in het beperkte vertrek, waar de Zaligmaker voor het laatst met zijne volgelingen vereenigd is.
14. Petrus Christus. - De Legende van de H. Godeberta (Verzameling baron Oppenheim te Keulen).
Te midden eener zaal met een schoorsteen en een deur op den achtergrond, twee vensters links, twee arkaden rechts, staat de tafel, rond welke Christus en de apostelen zitten. De Zaligmaker bevindt zich in het midden achter de tafel; in de eene hand houdt hij eene hostie, met de andere zegent hij deze. Sint Peter zit rechts van Christus, Sint Jan links, ter zijde rechts staat de waard. Door een neergeslagen luik in den muur ziet men twee jonge mannen; men gelooft, dat de schilder zich zelven in den waard en zijn zonen in de twee jonge mannen afgebeeld heeft. Het stuk werd besteld door de broederschap van het H. Sacrament des Altaars in 1468.
In het oude graafschap Vlaanderen, te Baerle, een gehucht bij Drongen, werd Petrus Christus geboren; in 1444 had hij er het poorterrecht verkregen en stierf er in 1472. Zijne kunst is in verval, handvaardigheid komt in de plaats van verheven zin en kunstvolle bewerking. Zijn voornaamste werk is de Legende van de H. Godeberta (14), uit de verzameling baron Oppenheim
Het tooneel grijpt plaats in den winkel van een goudsmid, waar de H. Eligius achter
| |
| |
de toonbank zit. In de eene hand houdt hij een ring, in de andere een weegschaaltje. Links een man, die de eene hand op de greep van zijn zwaard en de andere op den schouder eener vrouw, de H. Godeberta, legt.
15. Hugo van der Goes. - De Aanbidding der Herders (Florence, Uffizi, Middelstuk van het drieluik).
Op den toog een spiegel, die twee mannen en de huizen aan de overzijde der straat weerkaatst. Tegen den muur de uitstalling van een juwelierswinkel. Op de voorzijde van den toog het opschrift: M. Petrus Christus me fecit anno 1449.
| |
| |
(Meester Petrus Christus heeft mij gemaakt in het jaar 1449). Het stuk hoorde oorspronkelijk toe aan de Gilde der Goudsmeden van Antwerpen.
De legende van Sinte Godeberta verhaalt, dat de ouders der heilige haar een rijk huwelijk wilden laten sluiten. De dochter, die verlangde in een klooster te treden, begaf zich naar den bisschop Eligius om hem haren toestand te doen kennen. Deze gebruik makende van het recht de kloosterzusters te wijden, stak zijn bisschoppelijken ring aan den vinger der maagd, zeggende: ‘Ik verloof u met Jesus Christus’. Op de schilderij wordt het tooneel verplaatst in den winkel van een goudsmid. De heilige Eligius was trouwens vóór zijne wijding goudsmid van beroep.
Uit Ter Goes in Zeeuwsch Vlaanderen kwam naar het eigenlijk Vlaanderen, waar hij te Gent en te Brugge werkte van 1465-1476, een kunstenaar, Hugo van der Goes, die aan het hoofd staat van een tweede geslacht der oude Nederlandsche schilders. Hij trad later als leekebroeder in het Augustijnerklooster te Roodendale bij Brussel, waar hij nog werkte, maar waar zijn geest uitdoofde in aanvallen van zwaarmoedigheid en waanzin. Hij stierf in 1482. Met hem zet de school haren weg voort naar reine menschelijkheid en ware natuur in de kunst; hij beeldt zijne figuren scherp af en werkt ze keurig uit. Lang heeft men van hem slechts een enkel stuk gekend met voldoende waarborgen van echtheid, namelijk zijn Aanbidding der Herders (15), tegenwoordig in het Uffizi-Museum te Florence.
16. Hugo van der Goes. - De Aanbidding der Herders (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum).
Te midden van het tafereel is Maria geknield, met tegen elkaar gelegde handen, het kindeken Jesus aanbiddende, dat naakt voor haar op den vloer ligt. Op den voorgrond en achter haar knielen engelen in aanbidding voor den pas geboren Zaligmaker. Ter rechterhand St. Jozef, ter linkerhand de herders, het kindeken aanschouwende en aanroepende.
Het stuk werd omstreeks 1476 aan den schilder, die toen te Brugge verbleef, besteld door Thomas Portinari, den zaakgelastigde der Medici in die stad, voor de kapel van het Gasthuis Santa Maria Nuova te Florence.
In de laatste jaren heeft men een tweede Aanbidding der Herders (16), ontdekt, die nu in bezit is van het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn en dat door de meesten voor een werk van Hugo van der Goes, maar nog altijd door sommigen voor een werk van een iets jongeren volgeling wordt aangezien.
Te midden van het stuk ligt de pas geboren Heiland op een blank linnen in eene kribbe. St. Jozef en Maria knielen daarneven, biddende engelen achter de kribbe en zwevende
| |
| |
engelen in de lucht loven het goddelijk kindeken. Ter linkerhand komen de herders het aanschouwen en vereeren. Aan de twee uiterste zijden een gordijn, waarachter het tooneel voorviel, door twee statige eerbiedwaardige mansfiguren opgelicht.
Het stuk bevond zich tot voor korte jaren in Spanje, waar het uit de nalatenschap der Infante Maria-Christina van Bourbon aangekocht werd door het Kaiser-Friedrich-Museum te Berlijn.
17. Hans Memlinc. - Het middelpaneel van het altaar van St. Jan's drieluik (Brugge, St. Jans-hospitaal).
De grootste kunstenaar van dit tweede geslacht is Hans Memlinc, geboren te Memlingen bij Metz omstreeks 1430. Hij kwam naar Brugge in 1466 of 1467, werkte daar lange jaren en stierf er den 11den Augustus 1494. Hij ontdeed zich van de plechtstatigheid zijner voorgangers en van hunne stoere stijfheid; zachtheid en aanminnigheid van vorm,
| |
| |
teerheid van gevoel en van kleur kenmerken hem; het dramatische maakt plaats voor het idyllische, het krachtige voor het bloemige. Een zijner volmaaktste en zijn meest kenmerkende stuk is zijn Drieluik van St. Jans altaar (17), in St. Jans-hospitaal te Brugge.
18. Hans Memlinc. - De Aanbidding der Koningen (Middelpaneel van het drieluik in het St. Jans Hospitaal te Brugge).
In het middenpaneel is Onze Lieve Vrouw gezeten op een troon, waarvan de rug bekleed is met een rijk weefsel, opgehangen aan een baldekijn, dicht tegen hetwelk twee engeltjes zweven, die eene kroon vasthouden boven het hoofd der H. Maagd. Op den grond nevens haar knielen twee grootere engelen, van welke de eene een handorgeltje bespeelt, de andere het boek der Wijsheid draagt, waarvan Maria een blad omkeert. Op haren schoot zit het naakte Jesuskind, dat een ring steekt aan den vinger van de H. Catharina, die hij aldus tot zijne bruid verkiest; aan hare voeten ligt haar kenteeken, een wiel. De H. Barbara zit aan de tegenovergestelde zijde rechts met beide handen een boek vasthoudende, waarin zij leest; achter haar de toren, haar kenteeken. Op den achtergrond staan de patronen van het gasthuis; links St. Jan Baptist met zijn lam, rechts St. Jan de Evangelist, het teeken des kruises makende over den vergiftigden kelk, dien hij in zijne hand houdt en waaruit hij dronk zonder gedeerd te worden. Het tooneel grijpt plaats in eene zaal omgeven door kolommen, tusschen welke links verscheidene tafereelen uit het leven van den H. Joannes Baptista zijn afgebeeld. Op het linkerluik ziet men nog andere tooneelen uit het leven van den Dooper en voornamelijk zijne onthoofding. Aan de uiterste rechterzijde ziet men een broeder van het gasthuis en den wijnroeier der gemeente met een hoek van de stad Brugge; verder door
| |
| |
ontwaart men in het landschap verscheidene tooneelen uit het leven van St. Jan den Evangelist. Het rechterluik verbeeldt St. Jan te Pathmos, tooneelen uit den Apokalypsis aanschouwende.
Het altaarstuk moet aan Memlinc besteld zijn door Anthony Ligters, een broeder van het St. Jans-hospitaal, die stierf in 1475. Het werd voltooid in 1479 en geplaatst op het altaar der kapel van het Hospitaal. Op de lijst van het middelstuk leest men Opus Joannis Memling anno MCCCLXXIX. (Werk van Hans Memling in het jaar 1479).
Een kleiner maar merkwaardig drieluik bevindt zich eveneens in het St. Jans Hospitaal te Brugge. Het heeft voor middelpaneel de Aanbidding der Koningen. (18)
Onze Lieve Vrouwe zit te midden van het paneel met het kind op haren schoot. Rechts knielt de oudste der koningen en brengt met de eene hand aan den mond Jesus' voet, dien hij kust. De tweede koning knielt aan de linkerhand en biedt een kostelijke vaas den Jonggeborene aan, die zich glimlachend naar hem wendt. De derde koning, de neger, komt rechts binnen met zijne vaas in de hand. De begiftiger, Jan Floreins, knielt aan de uiterste linkerzijde achter een laag afgebrokkeld muurtje, waarvan een der steenen het jarental (36) van den schenker draagt. Achter hem staat zijn jongere broeder Jacob. In den achtergrond ziet men den os en den ezel, en door een opening ontwaart men in het verschiet een straat, met het gevolg der koningen, kameelen en paarden berijdende.
19. Hans Memlinc. - Het portret van Nicolas Spinelli (Antwerpen, Museum).
Bovenaan op de lijst ziet men het wapen der Floreins en der Silly's. In de zijkanten ziet men de aanvangletters j.f. en onderaan het opschrift: Dit werck dede maken broeder Jan Floreins, alias van der Riist, broederprofess van de hospitale van Sint Jan in Brugge Anno MCCCCLXXIX. Opus Joannis Memlinc. Jan Floreins, die het werk liet maken, was een kloosterbroeder, geboren in 1443, hij trad in de gemeente in 1472 en stierf in 1504.
Ook als portretschilder onderscheidde zich Memlinc; zijn conterfeitsels hebben eene nauwgezetheid in het weergeven der trekken, gepaard aan een levendigheid van uitdrukking, die zijn voorgangers niet te zien gaven. Onder zijn merkwaardigste tellen dat van Nicolaas Spinelli (19) uit het Antwerpsche Museum en dat van Martinus van Nieuwenhoven (20) uit het St. Jans-hospitaal te Brugge.
De eerste is gezien tot aan de borst; hij is naar rechts gewend, gekleed met een zwart wambuis, witten kraag, en een zwart mutsje. Uit die muts komen langs alle zij den overvloedige donkere krullen te voorschijn. Hij houdt in de hand een medaille, waarop afgebeeld is het hoofd van keizer Nero met het opschrift: Nero Claudius Caesar Aug(ustus) Germ(anicus) Tr(ibunicia) P(otestate) Imper(ator). Op den achtergrond een landschap.
| |
| |
21. Geerard David. - De Madonna omringd door engelen en heiligen (Rouaan, Museum).
| |
| |
Nicolas Spinelli of Nicolo di Forzore Spinelli, genaamd Nicolo Fiorentino, was een medaillesnijder van Florence, geboren in 1430, zoon van den goudsmid Forzore Spinelli. In 1468 was hij in dienst van den hertog van Bourgondië, Karel den Stoute, als zegelsnijder en werkte hij in Vlaanderen. In 1474 was hij teruggekeerd in Florence, in 1493 vestigde hij zich te Lyon, waar hij stierf in 1499.
20. Hans Memlinc. - Het portret van Marten van Nieuwenhoven (Brugge, St. Jans Hospitaal).
Het stuk, dat eerst in de laatste jaren, maar met veel waarschijnlijkheid, herkend werd als zijnde het conterfeitsel van Nicolas Spinelli, mag als gevolg dezer herkenning aanschouwd worden als geschilderd zijnde in 1468 en als het oudste gekende werk van Memlinc. Het werd geschonken aan het Museum te Antwerpen door baron van Ertborn met heel zijne verzameling. Deze had het gekocht te Parijs in 1826 in de veiling van baron Vivant Denon, die het zelf te Lyon aangeworven had.
Het portret van Marten van Nieuwenhoven is het rechterpaneel van een tweeluik. Op het linkerluik ziet men Maria met het kind Jesus op haren schoot, wien zij een appel aanbiedt. Op het rechterluik is de begiftiger afgebeeld. Met opgeheven handen knielt hij voor een bidbank, waarop een getijdenboek open ligt. Achter hem ziet men twee vensterramen. Op een dezer is in het bovendeel op glas geschilderd de H. Martinus zijn mantel met een arme deelende; het onderdeel staat open en laat toe het landschap te zien.
Het stuk werd besteld door Marten van Nieuwenhoven, behoorende tot een adellijke familie van Brugge, geboren den 11den November 1463, lid van den Stedelijken Raad gekozen in 1492 en burgemeester in 1497. Het werd voltooid in 1487.
Een volgeling van Memlinc was Geerard David, geboren te Oudewater in Holland omstreeks 1450, eerst onder den invloed der Haarlemmers, dan in 1483, wanneer hij zich naar Brugge begaf, onder dien van Memlinc. Zijn toets wordt gesmijdiger, maar losser, zijn samenstelling meer bewogen, maar zijn kleur is zwakker, zijn uitdrukking minder innig. Onder zijn voornaamste werken tellen de Madonna omringd met engelen en heiligen (21) te Rouaan en zijn Doop van Christus (22) te Brugge.
In het eerste stuk is Maria gezeten te midden van het tafereel met het kind Jesus op haren schoot, dat een tros druiven in de hand neemt, welke zijne moeder hem aanbiedt. Van weerszijde staat nevens haar een engel met ontplooide vleugelen; die van rechts speelt
| |
| |
op de viool, die van links op de mandoline.
22. Geerard David. - De Doop van Christus (Middenpaneel van een drieluik, Brugge, Gemeentemuseum).
Tusschen de engelen en Onze Lieve Vrouwe staat rechts Sinte Fausta met een kleine zaag, links Sinte Apollonia met een tang in de hand.
| |
| |
Rechts zitten vooraan vier heiligen: Sinte Godelieve in een boek lezende, Sinte Barbara, een weinig achterwaarts S. Cecilia, en S. Lucia. Achter deze aan de uiterste achterzijde bemerkt men de vrouw van den schilder Cornelia Cnoop. Ter linkerhand: een heilige zonder kenteeken, dan Ste. Agnes, Ste. Catharina, Ste. Dorothea. Aan het uiteinde heeft de schilder zich zelven afgebeeld.
23 Quinten Massys. - De Graflegging van Christus (Antwerpen, Museum).
Het stuk werd in 1509 door Geerard David geschonken aan het klooster der Carmelitessen te Brugge. Het werd verkocht in 1785 te Brussel met de goederen der gesloten kloosters en bevond zich later in den Louvre. In 1803 werd het geschonken aan het Museum te Rouaan.
In den Doop van Christus, staat Christus op den voorgrond, enkel met een doek om den gordel bekleed, tot aan de knieën in de wateren van den Jordaan. De H. Joannes de Dooper, geknield op den oever der rivier, giet het water, dat hij met zijn hand geschept heeft, op het hoofd van den Heiland. Links houdt een engel, gekleed in een kostelijke koorkap, de kleederen van den Verlosser in de hand. In de hoogte God de Vader en onder hem de H. Geest. Op den achtergrond ziet men een rotsachtig landschap met boomen en gebouwen. Links en rechts komt de menigte toegeloopen om gedoopt te worden.
24. Quinten Massys. - Sint Jan in de olie (Het rechterluik der Graflegging, Antwerpen, Museum)
25. Quinten Massys. - Het Feestmaal van Herodes (Het linkerluik der Graflegging, Antwerpen, Museum).
Op het linkerluik de begiftiger, Jan des Trompes, zijn patroon St. Jan en zijn zoon Filips; op het rechterluik de eerste vrouw van Jan des Trompes, Elisabeth van der Meersch met hare vier dochters en haar patrones. Op de buitenzijde der luiken Onze Lieve Vrouwe en de tweede vrouw van den begiftiger, Magdalena Cordier, met hare dochter Cornelia en hare patronesse S. Maria Magdalena.
Jan des Trompes was schildknaap, penningmeester der stad
| |
| |
Brugge in 1498, politiemeester in 1501, schepen in 1512 en stierf vóór 15 October 1516. Het drieluik werd gemaakt omstreeks 1506 en geschonken den 16den December 1520 door de erfgenamen van Jan des Trompes en van zijne twee eerste vrouwen aan de gezworen klerken der vierschaar van Brugge om geplaatst te worden op het altaar hunner kapel in de Sint Basiliuskerk, waar het bleef tot in 1794.
Met Geerard David sluiten wij het tijdperk der primitieve Nederlanders. Quinten Massys vormt den overgang tot de jongere School Menigen trek heeft hij nog gemeen met zijn voorgangers; de glanzende kleur, de nauwgezette bewerking der bijzonderheden, de stijfheid der houding; maar het menschelijk leven in zijne veelzijdige bezorgdheden en bemoeiingen, met zijn dramatische en komische tafereelen, met zijn schoone en zijn leelijke daden en gevoelens, wordt het onderwerp zijner studiën en schilderijen.
26. Quinten Massys. - Middelpaneel der Legende van Sint Anna (Brussel, Museum).
Hij werd geboren te Leuven omstreeks 1466, werd als vrijmeester aangenomen in de St. Lucasgilde te Antwerpen en stierf daar in 1530.
Zijn voornaamste werk is het drieluik de Graflegging van Christus (23, 24, 25) in het Museum te Antwerpen.
Op den achtergrond staan drie kruisen overeind op den top eener rots. De twee moordenaars hangen nog aan het schandhout; Christus' lijk is er daar zoo even afgedaan en op den voorgrond maakt men het gereed om begraven te worden. Achter het lijk zijn negen levensgroote personages geschaard, vier mannen aan de zijde van het hoofd, vijf vrouwen aan de beenen en aan het voeteneinde. Rechts ziet men een regelmatige holte in de rots gekapt, waar een man en eene vrouw bij het licht eener kaars den grafkuil aan het bereiden zijn. De eerste der mannen, die rond Christus geschaard staan, is een bejaard en voornaam personage, hij houdt het hoofd van het lijk vast en maakt de haren los van het bloed, dat er in geronnen is. Nevens hem knielt een ander aanzienlijk man met grooten baard, die het lijk onder de armen steunt. De derde staat recht en houdt de doornenkroon vast. Dan volgt Joannes, Maria steunende, die weeklagend ineen dreigt te zakken. Na haar komen drie jonge vrouwen, die het lijk gaan zalven.
In het midden bevindt zich een groote koperen ketel, waaronder gestookt wordt en waarin de gemartelde recht staat. Twee forsche werkers zijn op den voorgrond bezig het vuur te voeden; achter den ketel verdringt zich een dichte schaar volk en overheidspersonen te voet en te paard. Op den achtergrond rijst een boom, uit wiens takken een jongen toe- | |
| |
schouwt; in het verschiet de muren eener versterkte stad, het groen der boomen, en het blauw des hemels.
27. Quinten Massys. - Portret van een geestelijke (Weenen, Galerij van prins Lichtenstein).
Herodes zit met Herodias achter de tafel, waarop Joannes' hoofd in een schotel ligt. 's Konings geliefde steekt de punt van het mes in het voorhoofd van den doode. Vóór de tafel staan de dochter van Herodias, Salome, en een page. Op den achtergrond, in een tribune, ziet men vier muzikanten spelen. Door een boogopening ziet men in het verschiet hoe de beul het hoofd van Joannes aan Herodias' dochter geeft.
Het stuk werd in 1508 aan den schilder besteld door het ambacht der schrijnwerkers van Antwerpen, voor hun altaar in Onze-Lieve-Vrouwekerk. Filips II bood er groote sommen gelds voor, maar de schrijnwerkers weigerden het te verkoopen. Marten De Vos haalde het Magistraat over om het te koopen. Toen werd het geplaatst op het altaar der H. Besnijdenis in de O.L.V. kerk. In 1798 werd het naar de verzameling der Departementale teekenschool, het latere Museum, overgebracht.
Nagenoeg in denzelfden tijd als het voorgaande stuk schilderde Quinten Massys een tweede zeer belangrijk drieluik voor zijn geboortestad, De Legende van Sint Anna (26), dat een onderwerp behandelt van meer godsdienstigen en beschouwenden dan dramatischen aard en ongelukkig te veel geleden heeft om naar zijn echte waarde te kunnen geschat worden.
Het tooneel grijpt plaats onder drie gewelven, gedragen door kolommen, die door drie openingen de open lucht laten zien; het middelste gewelf is verhoogd tot een koepel. Onder den doorgang staat een marmeren bank met beeldhouwwerk voorzien. Maria zit te
| |
| |
midden der bank, het kindeken Jesus op hare knie houdende; nevens haar zit S. Anna, die den kleinen Jesus een tros druiven aanbiedt. Links zit Maria Cleophas omringd door hare kinderen Sint Jacobus Minor, St. Simon, St. Taddeus en St. Jozef de rechtvaardige; achter haar staan St. Jozef en Alfeus, de man van Maria Cleophas. Ter rechterzijde der middelgroep zit Maria Salome met hare twee zonen St. Jacob Major en Sint Jan den Evangelist, achter haar Joachim en Sebedeus, de man van Maria Salome.
28. Gossaert van Mabuse. - Portret van man en vrouw (Londen, National Gallery).
Het linkerluik vertoont aan de binnenzijde St. Joachim in gebed en den engel hem aankondigende, dat zijn gebed verhoord is en zijne vrouw Maria zal baren; het rechterluik verbeeldt den Dood van Ste. Anna. Op de buitenzijde van een der luiken draagt een plaat in den gevel van een tempel het opschrift: Quinten Metsys screef dit Ao 1509.
30. Hieronymus Bosch. - Aanbidding der Koningen (Museum te Madrid).
De broederschap van Sint Anna bestelde in 1508 aan Quinten Massys, die toen reeds in Antwerpen woonde, dit drieluik voor het altaar harer kapel in den grooten beuk der Sint Pieterskerk te Leuven. In 1509 was het stuk voltooid en werd het op het altaar geplaatst.
Quinten Massys schilderde behalve zijn groote godsdienstige stukken enkele tafereelen uit het alledaagsche volksleven en eenige portretten. Deze laatste hebben in de wezenstrekken een kernachtigheid, die merkelijk verschilt van de weekere figuren zijner bijbeltafereelen. Een der treffendste is dat van een geestelijke in de Lichtenstein-Galerij te Weenen (27).
Een kanunnik, ten halven lijve gezien, dragende een zwarte soutane met marter geboord en daarboven een geplooid koorhemd. Op den linkerarm draagt hij zijn koorpels, op zijn hoofd zijn viertakkige muts. In de eene hand houdt hij een boek, in de andere zijn
| |
| |
neusnijper. Op den achtergrond ziet men een bergachtig landschap met twee boomen.
Onder de Nederlandsche schilders, die zich naar Italië begaven en van daar terugkeerden voor de Zuidelijke kunst met een ingenomenheid die hen deed verzaken aan de oud-vaderlandsche overleveringen is een der vroegsten Jan Gossaert van Mabuse, aldus genaamd naar zijn geboortestad Maubeuge. Hij kwam daar ter wereld omstreeks 1470. Hij trok in 1503 naar Antwerpen en ging in 1508 naar Italië. Van daar keerde hij terug naar de Nederlanden en stierf te Antwerpen in 1541. Hij schilderde meestal tooneelen uit het leven van Maria en andere bijbelgeschiedenissen, ook mythologische tafereelen, waarin na zijn terugkeer uit Italië rijke motieven uit den renaissance-stijl de achtergronden uitmaken. Ook als schilder van portretten onderscheidde hij zich. Datgene wat wij afbeelden, vertoont een man met fluweelen rok met pels geboord, een fluweelen muts op het hoofd, een stok in de hand. Zijne vrouw met witten doek op het hoofd (28).
29. Lucas van Leiden. - Het Laatste Oordeel (Leiden, Stedelijk Museum).
Veel meer dan Gossaert heeft Lukas Jacobz, gewoonlijk genaamd Lucas van Leiden, den zuidelijken invloed ondergaan. Hij werd geboren te Leiden in 1494 en stierf daar in 1533. Hij was vooral een Kopergraveur en zijn platen, naar eigen samenstellingen gemaakt, tellen onder de eigenaardigste scheppingen van dien aard, die de kunst voortbracht. Zijn schilderwerken, onder welke zijn Laatste Oordeel (29) de voornaamste plaats bekleedt, behooren vooral om de teekening der figuren meer tot de Renaissancekunst dan zijn gravuren, die nog trouwer blijven aan den ouderwetschen realistischen trant.
In het bovendeel der schilderij zit Christus op den regenboog, het oordeel uitsprekende. In de wolken naast hem ziet men groote scharen engelen. De H. Geest zweeft boven hem en in het hoogste der schilderij ziet men in stralenglans Jehovah's naam. Oorspronkelijk was hier God de Vader afgebeeld; de strenge Calvinisten lieten het beeld vervangen door den naam. Aan Christus' voeten ter weerszijden zitten de Apostelen op de wolken. Onder
| |
| |
dezen zweeft aan beide zijden een engel, de bazuinen blazende ter opwekking der dooden. Op den voorgrond links worden een man en een vrouw, misschien wel de begiftigers, door een engel hemelwaarts geleid. Aan dezelfde zijde wachten nog tal van verrezenen het oordeel, af. Rechts drijven de duivels hun slachtoffers naar de hel.
31. Peter Breughel. - De Bethlehemsche Kindermoord (Weenen, Keizerlijk Museum).
Het stuk werd den 6den Augustus 1526 aan Lucas van Leiden besteld ter nagedachtenis van den houthandelaar Claes Dirckz, schepen en raad der stad Leiden, en geplaatst in de St. Pieterskerk.
32. Peter Breughel. - De Boerenbruiloft (Weenen, Keizerlijk Museum).
Een deel der Nederlandsche schilders liet zich niet verleiden door de bekoring uitgaande van de Italiaansche kunst. Zij bleven trouw aan den waarheidszin hunner voorgangers, sommigen zelfs overdreven dien; zij vervielen in hekel- en spotbeelden; zij werkten menschelijke vormen en daden tot het belachelijke om en hadden een voorliefde om spookgestalten te scheppen. De oudste, en een der voornaamste onder hen, was Hieronymus Bosch,
| |
| |
geboren te 's Hertogenbosch tusschen 1460 en 1464 en in 1516 gestorven. Vele zijner stukken bevinden zich in Spanje en voornamelijk in het Museum te Madrid. Wij kiezen er het middelstuk van de Aanbidding der Koningen (30) uit, waarop, door een grappigen inval, hij de boeren uit den omtrek op het dak laat klauteren, om door de reten te zien wat er binnen voorvalt.
33. Peter Breughel. - Bergachtig Herfstlandschap (Weenen, Keizerlijk Museum).
Een volgeling van Hieronymus Bosch was Peter Breughel de oude, geboren omstreeks 1520 te Breughel bij Breda in Noord-Brabant. In 1551 werd hij in het Antwerpsche St. Lucasgilde aangenomen, in 1553 bevond hij zich in Rome, daarna keerde hij terug naar zijn vaderland, waar hij in 1569 te Brussel stierf. Evenals Hieronymus Bosch vermeide hij zich in het schilderen van monsterachtige en koddige figuren, maar hij was ook in hooge mate een opmerker van het ware leven; hij nam bij voorkeur tot onderwerp zijner studiën het boerenvolk en den minderen man; hij was de eerste die het landschap weergaf, zooals de natuur het te zien geeft in volle waarheid en eenvoudigheid. Als kolorist van groote kracht en fijnen toon staat hij zeer hoog; hij schilderde in olie en in lijnverf. Het Keizerlijk Museum van Weenen bezit verscheidene voornaamste van hem bewaarde stukken. Wij deelen er drie van mede: De Bethlehemsche Kindermoord, de Boerenbruiloft en een Bergachtig Herfstlandschap (31).
34. Peter Breughel. - Groep Bedelaars (Parijs, Louvre).
De Bethlehemsche Kindermoord stelt hij voor als zich ontvouwende in een Vlaamsch dorp. Het is in den winter; grond en daken zijn overdekt met sneeuw, waartegen woningen en figuren in stevige bruine en gele tonen uitkomen. In de dorpsstraat komt een schare ruiters aangereden, op den voorgrond zijn hunne makkers de beulentaak aan het verrichten. De dramatische handeling vertoont een gemoedelijke, haast koddige zijde door de tooneeltjes, die zich ontvouwen tusschen de plompe
| |
| |
figuurtjes van mannen en vrouwen en de grove soldaten. Boerenbruiloften zijn nog een onderwerp, dat Breughel gaarne schilderde en dat hem stof leverde, de dorpszeden af te beelden. Op het stuk te Weenen (32) zit de zeer jonge bruid achter de tafel met een kroon op het hoofd; achter haar is een groen doek gespannen; de genoodigden zitten rond de tafel, allen dragen de hooggekleurde kleedij van het boerenvolk. Vooraan brengen twee man de spijzen aan op een berrie, links de speellieden, op den vloer een kind bezig met snoepen.
Een tafereel uit het landelijk leven wordt voorgesteld in het Bergachtig landschap (33). Tusschen heuvels en rotsen kronkelt een stroom. Op den eenen oever ligt een wijnberg, op den voorgrond links wordt een kudde koeien voortgestuwd door twee herders met lange stokken. Drie man met soortgelijke stokken volgen een ruiter, die achter de kudde rijdt. Links en rechts ontbladerde boomen.
35. Peter Aertszen. - De Eierdans (Amsterdam, Rijksmuseum).
In den Louvre te Parijs vinden wij een eigenaardig stukje van hem, verbeeldende een Groep Bedelaars (34). Dit kleine stuk levert een staaltje van de wanstaltige en kreupelen, die met de wangedrochtelijke figuren een groote plaats in Breughel's werken innemen. Vóór den ingang van een gebouw ziet men vijf vreeselijk verminkte figuren, die op krukken en houten beenen voortstrompelen en in potsierlijke lompen gehuld zijn. Het stuk werd aan den Louvre geschonken door den bekenden Kunsthistorieschrijver Paul Mantz.
Een der schilders van de zestiende eeuw, die getrouw bleven aan de oude vaderlandsche overlevering is Peter Aertszen, bijgenaamd Lange Peer, geboren te Amsterdam in 1517 en aldaar gestorven in 1575. Wij beelden van hem den Eierdans uit het Rijksmuseum te Amsterdam (35).
In een gelagkamer is een gezelschap boeren verzameld, om de kunst te bewonderen van een danser. Op den vloer liggen, bij een met krijt op den grond getrokken kring, een ei, een houten nap en allerlei andere voorwerpen te midden van welke hij danst, maar die hij niet mag aanraken. In de kamer tal van personen, die hem aankijken en onder hen een doedelzakspeler. Op den voorgrond links zit een man, die in de opgestoken hand een bierpot houdt en in vroolijk gebaar het been opheft. Boven den schoorsteen leest men het jaartal 1557.
|
|