ééne lijst, dan eene enkele schilderij schijnt, zijn deze verhalen meer aaneen geleid en zonder sprongen vervolgd. Zonder het afgewerkte van de bijzonderheden, het opzettelijk stilstaan bij een verkozen punt, liet diepe warme gevoel, die kenmerken van Van Beers, te hebben, bezitten zij het verrassende van de toestanden, het gelukte van de ontknooping.
De drie overige stukken van den bundel zijn van geheel anderen aard. Zij zijn gewijd aan afgetrokkene onderwerpen: de Lof van Maerlant, de Stoomwagen, de Oorlog. De twee eersten werden als prijsdichten vervaardigd, het derde werd geschreven om door Benoît op muziek gesteld te worden.
In allen is de schrijver buiten zijnen gewonen beeldenden en verhalenden werkkring getreden, in allen is hij dan het beste, wanneer hij tot dien werkkring min of meer terugkeert. Zoo is het in Van Maerlant, eene prachtige brok, wanneer hij den Vader der Dietsche dichters schetst, bij het strand gezeten en daar eerbiedig door het visschersvolk opgemerkt; eene nog prachtigere, waar hij Breydel en De Coninck, de twee helden van den kamp, die bij Kortrijk beslist werd, op het graf van den pas ontslapen dichter voert, en op de asch van den man, die voor volksontslaving en volksverlichting zijn leven door gewerkt heeft, den plechtigen eed laat afleggen vrij te leven of in den strijd voor de vrijheid te sterven.
Zoo is het een ontzaglijk prachtig beeld, waar hij in de Stoomwagen dezen vergelijkt aan eenen vuurdraak en hem schildert, met den mensch op den rug de ruimte doorrennend.
En ook in de Oorlog treft ons vooral het tafereel van het slagveld na den strijd, waarop beurtelings het gejammer en gekerm der stervende krijgers of hunner moeder wordt gehoord.
Niet dat Van Beers als dichter der zuivere gedachten bij eenigen anderen moet achteruitstaan. Integendeel er is zooveel gloed in deze drie stukken, zooveel begeestering voor de grootsche denkbeelden, die er in bezongen worden, dat, zoo de poëzij warmte en leven geven kon aan gedachten en leerstelsels, die wij elders zoo dikwijls hebben hooren bewijzen en herhalen, Van Beers die taak volvoerd zou hebben.
Dan het komt mij voor, als ware eene te overvloedige stof een even gevaarlijke struikelsteen als eene al te nietige. Wanneer de dichter het domein intreedt der zuivere en verhevene gedachten, wanneer hij