237 op hun negende, 383 op hun tiende, 551 op hun elfde, terwijl 547, dus alleen een vijfde, boven hun elfde jaar bleven school gaan. Hunne ‘natuurlijke eigenaars’ hadden er over beschikt om ze naar de werkhuizen te zenden.
Als een bewijs van den aard der vruchten, welke onder die voorwaarden dat onderwijs kan dragen, ontleenen wij nog de volgende cijfers aan het verslag van den heer Wagener. De registers van den burgerlijken stand, ten stadhuize van Gent gehouden, bewijzen, dat van 1964 personen, te Gent in 1865 in het huwelijk getreden, alleen 1032, of iets meer dan de helft hunnen naam konden teekenen. Als men aanneernt, dat de burgerklas algemeen schrijven kan, en daarbij nagaat, hoe weinig het beteekent zijn naam te kunnen schrijven, vragen wij ook wat ons volksonderwijs tot hiertoe te beteekenen heeft.
In een bataljon voetvolk, zonder voordacht gekozen, verhaalt ons de heer Tempels in zijn werk over het volksonderwijs, heeft men bij onderzoek den volgenden uitslag bekomen: van de 168 aanwezige soldaten op 28 december 1864 waren er 89, die noch lezen noch schrijven konden; van de 79 anderen hadden 16 middelbaar onderwijs genoten, aan de 63 overigen liet men iets schrijven; 12 verklaarden daartoe niet in staat te zijn. 4 schreven onleesbare teekens, 32 schreven woorden, die men kon lezen, maar zoo slecht van schrift en spelling, dat zij volslagen gemis aan gewoonte verrieden. Geen enkele schreef zonder menigvuldige spelfouten.
Dit viel in België voor in 1864. Niet ten onrechte bekommerde zich dan ook onze gemeenteraad over dien staat van zaken; in 1867 vroeg hij aan de Kamers, dat eene wet zou gemaakt worden, waarbij het zou verboden worden in onze katoen-, vlas-, kant- en zijdefabrieken kinderen beneden de 10 jaren te aanvaarden; verboden, dat kinderen van 10 tot 14 jaar langer dan 6 uren per dag of drie dagen per week zouden werken; verboden, dat de jongelingen van 10 tot 18 jaar langer dan 12 uren per dag zouden werken.
Die maatregelen zouden voor gevolg hebben eerstens de kinderen niet af te werken, en dan, hun de gelegenheid te verschaffen, de helft van den tijd van 10 tot 14 jaar te blijven school gaan.
Wij zeiden reeds welk onthaal dit vertoogschrift in onze wetgevende Kamers te beurt viel, en wachten met gespannen aandacht, doch niet al te veel hoop, wat er van het nieuwe vertoog zal geworden, en of de