Brieven uit Zuid-Nederland
(1871)–Max Rooses– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
eenige sympathie voor de zaak gevoelen; - maar hier zelf is er bij velen eene zoo erge vooringenomenheid tegen ieder, die zich Vlaamschgezind noemt, en zijn er zoovele verkeerde uitleggingen van den naam gegeven, dat het niet zou te verwonderen zijn, zoo ook buiten België daarover eenige dwaling bestond. Vreemd moet het woord nog al voorkomen. Walen en Vlamingen hebben samengespannen om het Belgie van 1830 te stichten, sinds dien leven zij onder dezelfde grondwet, die alle burgers gelijk voor de wet verklaart, en alle landstalen gelijke rechten toezegt; bij elke gelegenheid spreekt men van het lieve vaderland; de rijksleus luidt: Eendracht maakt macht, en de dichter van ‘het Belgisch bier,’ zegt dat ‘Flamands et Wallons ne sont que des prénoms, Belges est notre nom de famille. - En er zouden Vlaamschgezinden zijn, die liever den voornaam dan den achternaam hebben. - Hoe gek! Dat er in Posen Poolschgezinde Pruisen, in Ierland Ierschgezinde Engelschen, in Creta Griekschgezinde Turken wonen verstaat men: deze zijn minderheid ten hunnent, zij leven onder de wet van den overwinnaar, die zij niet gemaakt en niet aangenomen hebben, maar dat er in het land ‘ou la liberté pour faire le tour du monde ne doit plus passer’ menschen zijn, die klagen en aan een eigen volksbestaan houden. - Hoe ongelooflijk! En toch is het. - In elke onzer Vlaamsche steden zijn er lieden, die meenen, dat de gelijkheid van de beide landtalen voor de wet geene doode letter zou moeten zijn, en die vragen, dat de gelijkheid wat minder doodpletterend voor het Nederlandsch gedeelte van België worde. Sedert mijnen laatsten brief kwam de zaak nog eens te berde. - In den Senaat werd den 20n April verslag gemaakt van een vertoog der Vlaamsche liberale vereeniging van Gent, vragende ‘dat het wetsontwerp over de rechterlijke inrichting eene schikking bevatte, waarbij: de rechters zetelende in de Vlaamsche gerechtshoven, zouden Vlaamsch moeten kennen en die taal gebruiken, wanneer de partijen het zouden eischen.’ Weinig of geen nieuws werd op dit punt in het midden gebracht. Ik vergis mij. - Een nieuw woord heeft in de woestijn geklonken, namelijk dat van den heer Forgeur, die smeekt, dat men de zaak maar blauw blauw late en ze zonder veel omslag wegmoffele (je voudrais que l'on eut la sagesse de mettre une sourdine sur cette question | |
[pagina 13]
| |
flamande). Die heer is bij den struisvogel scholen geweest. - Of zijn raad zal gevolgd worden, is grootelijks te betwijfelen, als wij nagaan, hoe van jaar tot jaar de zaak meer en krachtiger besproken wordt. In den laatsten zittijd der Tweede Kamer had de heer de Maere bitter geklaagd over de verachtering van het onderwijs in Vlaanderen en geduid op de scheiding, die tusschen twee standen ontstaat, waarvan de hoogere Fransch en de lagere Vlaamsch spreekt. - De vertegenwoordigers van Antwerpen hadden nog heviger om herstelling der schandelijk miskende en geweigerde rechten geroepen. Zij hadden in den naam van hun volk de gelijkheid hunner taal in hun land gevraagd en werden daarom onthaald van wege de Fransch-Belgische gazetten op de namen van possédé, maniaque en épileptique. Waar is het, dat zij hun geduld verloren hadden, maar even waar, dat het is om het geduld te verliezen, als men zulke eenvoudige eischen als die, welke zij het jaar te voren gesteld hadden, op tergenden toon ziet weigeren. Eenvoudig hadden zij gevraagd, dat geen rechter meer in Vlaanderen zou benoemd worden, die niet zou bewezen hebben Vlaamsch te kennen. Dit wetsontwerp werd verworpen onder voorwendsel, dat het geen reden van bestaan had. Het moge zijn, dat er geen rechter in de Vlaamsche provinciën aanwezig zij, die niet eenige Vlaamsche woorden verstaat, maar meer wilde men, namelijk, dat hij de taal kenne en wete te gebruiken en van die kennissen het bewijs levere. Hier juist ligt de knoop: wordt zulk bewijs gevorderd dan moet het onderwijs veranderd worden en daarop rust de gansche staat van zaken. Het onderwijs is verfranscht en levert franschsprekende advokaten en rechters op. Het gerecht is verfranscht en heeft geen Vlaamsch onderwijs noodig. Die twee grieven staan dan ook bij de Vlaamschgezinden op het voorplan, en hangen zoo innig samen, dat de eene niet zonder de andere bestaan of verdwijnen kan. Dit weten de franschgezinden en daarom worden de eenvoudigste en billijkste vragen onzer taalgenoten van de hand gewezen: de verzekering, dat de beschuldigde door zijnen rechter verstaan worde, de verzekering, dat hij zijnen beschuldiger versta. Deze miskenning der eerste en algemeenste grondslagen van rechtvaardigheid door ons bestuur wordt slechts geëvenaard door de onverschilligheid en de verdraagzaamheid van ons volk, dat eenen staat van | |
[pagina 14]
| |
zaken duldt, die zoo diep vernederend is, en dien het met de enkele verklaring, dat hij eindigen moet, zou kunnen doen ophouden. De stand der partijen nopens de Vlaamsche beweging kan aldus samengevat worden. De regeerende partijen willen den staat van zaken behouden, en geven voor reden, dat de Vlaamsche bevolking geene ernstige grieven heeft, dat er nopens het gebruik der talen geene misbruiken bestaan en, als zij wat ronder voor hunne gedachten uitkomen, dat het Vlaamsch geene taal is en de Vlaamschgezinden dwarsdrijvers, onruststokers en eerzuchtigen zijn. Hun doel is allengskens het Nederlandsch te verdringen niet alleen in zake van bestuur, maar ook in het onderwijs en in het openbaar leven; en het gebruik van het fransch zoo niet verplichtend dan toch algemeen en onontbeerlijk te maken. De reden van hunne handelwijze is volgens hun zeggen, dat de eenheid van het land in kracht zal winnen bij de algemeenmaking eener enkele bestuurtaal, en dat voor de volksontwikkeling en beschaving het Fransch veel geschikter is dan het Nederlandsch. Tegenover hen staan de Vlaamschgezinden, die antwoorden, dat de Vlaamsche bevolking voor eerste grieve heeft de achteruitstelling harer taal, dat zij recht heeft op volslagen gelijkheid en dat de schromelijkste ongelijkheid heerschende is; dat het gebruik in ons land misbruik is; dat het Neêrlandsch als taal zoo schoon en zoo beschavend is als het Fransch; dat de namen van dwarsdrijvers, enz. ten allen tijde gegeven zijn aan menschen en partijen, die zich verhieven tegen de bestaande en gevierde ongerechtigheden. Zij meenen, dat wie het volk wil beschaven de taal van het volk spreken moet, dat het verderfelijk is twee standen in de maatschappij te stichten; dat zij alleen gevaarlijk zijn voor het bestaan van het vaderland, die aan een deel der bevolking uit eigenbelang het recht onthouden en bovendien in ons land door de verfransching eene zedelijke toenadering tot eenen gevaarlijken nabuur doen ontstaan. Zij willen, dat in Belgie de talen gelijke rechten bekomen en in Vlaanderen het Vlaamsch overheerschend zij, - en bij gemis aan kracht om geheel hun recht te eischen, vragen zij voorloopig de herstelling der meest kwetsende grieven. Het bestaan van twee rassen heeft ons land verdeeld; die verdeeld- | |
[pagina 15]
| |
heid op de wijze van ons bestuur doen ophouden zou handelen zijn als een broeder, die aan zijn broeder zijn wettig deel van het vaderlijke goed zou weigeren, om dit erfgoed ongeschonden en geheel te behouden. Waaraan is het te wijten, dat de Vlamingen geen recht op hunne zoo billijke klachten verkrijgen en zij te zwak blijven om het te eischen? - Vooreerst natuurlijk aan de handelwijze der Walen, die er belang in vinden zedelijk en stoffelijk gesproken, hunne taal de overheerschende in ons land te doen blijven, en dan ook, en misschien wel voornamelijk aan de lauwheid van ons volk zelf. De hoogere klas, de eenige, die van invloed is op den gang onzer lands- en stadszaken, is of wel onverschillig nopens de zaak of Franschgezind uit deftigheid of uit liefde voor den slenter. Hare opvoeding is in de gevierde taal gebeurd en het zou haar kosten die opvoeding te veranderen: om dien last te vermijden berust zij in het bestaande onrecht. De bureaucratie van hoog en laag is eveneens aan de gewoonte verslaafd - en gij weet dat slenter en bureaucratie zuster en broeder zijn. De middelbare en lagere klassen zijn of te onverschillig, of te onmachtig, om iets te ondernemen en uit te voeren ten voordeele hunner taal, en zoo blijft het ongeloofelijk onrecht voortduren van een vrij volk, dat zich van zijne taal, de uitdrukking van zijnen aard, zijne zeden en zijnen geest laat ontrooven, zonder recht te staan en het woord uit te spreken, dat het in het bezit van zijn wettig goed zou herstellen. Aanprikkeling van dit sluimerende nationale gevoel, bestrijding der aanmatiging van het Fransche indringend element is de taak der Vlaamschgezinden: dat zij slagen mogen in de volvoering der taak moet, mijns dunkens, de wensch zijn van elken vaderlander niet alleen in Zuid- maar ook in Noord-Nederland. |
|