Kinderen
(1898)–Frits Roosdorp– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Miepie.Een klein, rond tafeltje vol poppengoed en kinderprulletjes stond in 't dorre tuintje achter 't huis. Een rieten stoeltje stond er bij, dat scheef gebogen was en stuk. Daarop zat Mie te spelen met haar pop. Ze kleedde hem en paste onophoudelijk jurrekjes en boezeltjes van lappen en verteerde kant, die ze handig uitzocht en versneed. Ze zette lappenhoedjes met bleek-roode veeren en met franje op de rosse haren van 't harde hoofd en brauwde in gedachte somtijds brabbel-zinnen zonder samenhang of toon, terwijl haar hand niet ophield om te woelen in de vodden en te wringen aan 't lijf. De schaar | |
[pagina 10]
| |
was weg. Ze smeet de lappen en de rommel uit elkaar en woelde driftig met de dikke vingers er door heen. Daar zag zij hem, diep verborgen onder een stuk kant. Vol aandacht knipte ze een groot stuk van een grove sleepjapon en trok de naden met de dichtgeknepen vuistjes uit-elkaar. De doek sprong krakend los en fijne stofjes sidderden omhoog. Van de slappe lappen maakte ze toen allerlei figuren, die leken op een mouw en poppenboezelaar. Met vlugge, kleine knipjes sneed ze uit. Toen nam ze snel de naald en draad, die tusschen hare dichtgeknepen lippen stak en zette een verroeste vingerhoed stijf op de hand. De knoopjes, die ze van de tafel bij-elkander zocht en afsneed van een kinderpak, die werden handig ergens aangezet, heel netjes volgend na-elkaar. Weer ging ze passen, wringen, persen op 't levenloos en stijve poppenlijf en praatte in gedachte toonloos door: | |
[pagina 11]
| |
‘Zie-zoo, nou bê-je bijna klaar, hoor Mie.... Je sjiemezet en dan je boezelaar nog maar alleen.... Kom hier, ik zal 't effe passe, hè? Wat zeg je daar? Wou je een beetje uit?.... Nog niet hoor lieveling.... eerst mot je mooie pakkie af.... Heel stil nou zitte blijve hoor! dan heb moe gauw gedaan.... as Miepie dan heel zoet is, dan krijgt ze strak een cent, hè, hoe vindt ze dat? Wou je liever slape?.... Né, hè snoes? Je gaat met móetje mee.... Zoo, nou effe gauw een knoopie an d'r jurrekie en dan gane we, hè, lekker dier?’.... Ze neemt de aangekleede pop nu bij zijn lange armen op en laat hem schom'len door de lucht: ‘Hoera! Hoera!’ Ze zoent 'm op zijn star en hard gezicht en geeft hem kleine klappen op zijn rug, terwijl ze lachend zegt, dat 't maar gekheid is. De lange draden worden nu preciesjes afgeknipt, de rokken goed geschikt; 't linnen lijfje nog eens glad gestreken en ge- | |
[pagina 12]
| |
plooid, de haren uitgeward en opgeknapt, en Mietje neemt 't stugge ding hoog op den dikken arm en gaat heel langzaam er mee wand'len door den tuin. Haar vuil en vinnig achterbuurtsgezichtje, - met een kleinen neus, die strak op 't bruine huidje ligt - krijgt zachtjes-aan een tint van teederheid, die langzaam hare kattenoogjes ook doorstreelt. Ze kijken goedig, vredig voor zich uit. 't Is een arm en vuil tuintje, waar ze gaat. Haast zonder licht of zon. Het is omstrakt door groene planken, die wrak gemolmd zijn en krom. In 't midden staat een perk vertrapt met een paar dorre bloemen, die hangen leeg en kil. De mulle aarde steekt vol steen en scherf, dat fijn en platgetrapt is in den grond. Een groote grasbelt ligt te drogen in een hoek, gesmeten tegen een der groene muren aan. Mie loopt met haren pop 't tuintje langzaam door en laat hem ruiken aan een dorren | |
[pagina 13]
| |
rozenstruik en anjelier, die treuren in 't afgetrapte perk moed'loos neer. Ze vraagt of hij 't lekker vindt en laat zijn steenen kop dan knikken hard van ja. Dan gaat zij nog wat rond en laat 't hoofd van 't harde ding eens over eene schutting zien, om het te laten zeggen, wat ze bij de buren doen. Ze vraagt 't en ze geeft 't antwoord zelf. Haar pop heeft rust noch vrede, want telkens moet hij kijken naar de dingen, die Mie noemt en zeggen, wat hij er van denkt. Dan gaan ze zitten eindlijk op de hoop die uitgespreid is op den grond, en Mie wiegt met haar pop daar zacht op heen en weer. ‘Zoo Miep, nou gaan we zitte kijke, of we Annetje ook zien.... Nou, zit je lekker zoo?.... Je mag ook wel wat slape, hoor!’ Ze zingt een wiegeliedje dan, en haalt de woorden rek'rig uit. 't Klinkt zacht en droomerig geneuried. En wiegend met het dikke | |
[pagina 14]
| |
lichaam heen en weer, de pop vast in de korte armpjes gekneld, begint ze 't liedje telkens weer opnieuw en kijkt niet anders meer dan naar de groote oogen van 't stomme ding.... Een paar minuten later is ze stil en zit te sluim'ren in de grashoop tegen 't muurbeschot. Haar eene korte, dikke arrempje, lag loom langs 't blauwe boezelaar en raakte juist den grond. 't Andere was langzaam afgezakt en viel in scheeve plooiing mollig langs haar knie. 't Kort geknipte bloote hoofdje leunde naar beneden op de borst, alsof de toeë oogen nog altijd kijken wilden naar de stijve pop, die uit haar arm was gegleden, en krom gestrekt lag in haar schoot.... Mie leunde met haar dikken rug scheef tegen 't tuinbeschot en hijgde zacht en langzaam weg in lichte rust. |
|