‘Wat doet hij vreemd,’ vond Hielke. ‘Zouden ze zijn pet gestolen hebben?’
Vlak voor de jongens ging Zwart op weg staan, stak een hand omhoog en bulderde met zware stem: ‘Halt! In naam der wet!’
‘Stop, Hielke.’ Maar omdat ze nogal een flinke gang hadden, kon Hielke zo vlug niet remmen en ze reden Zwart bijna omver. Deze greep met een ruk het stuur vast, met het gevolg, dat ze alle drie over de grond rolden.
‘Daar heb ik jullie, lelijke fietsendieven!’ snauwde Zwart en greep de jongens stevig in hun kraag.
‘Maar man, 't is onze eigen fiets,’ riepen de jongens.
‘Maak dat je grootje maar wijs,’ zei Zwart. ‘Ik herken duidelijk de oude fiets van Mijnheer Siegerdsma, want zo'n model heeft niemand.’
‘Dat klopt. Siegerdsma heeft een nieuwe gekocht en wij hebben deze van hem cadeau gekregen.’
‘Cadeau!’ smaalde Zwart. ‘Och, wat aardig van hem. Siegerdsma is nogal royaal, dat is bekend. Vooruit, leugenaars, we zullen jullie wel eens anders leren.’
Zwart sleepte de hevig tegenspartelende jongens het plein over, naar het gemeentehuis, waar achter enige cellen gebouwd waren. Mevrouw Bleker, die de vrouw van de dominee naar huis bracht, zag met verbazing, hoe haar