| |
| |
| |
Hoofdstuk 9.
Hoe Klinkhamer op z'n eerste tocht met de ‘Kameleon’ gedoopt werd.
Vanaf de toren woei de Hollandse driekleur. Er was die dag hardzeilen in het dorp. Langs het erf van Klinkhamer kwamen veel vaartuigen, grote, zowel als kleine. Sommige hadden muziek aan boord, wat vrolijk over het water klonk. Al vroeg stonden Klinkhamer en zijn beide jongens naar dit bonte gedoe te kijken. Een grote boot, van onder tot boven met vlaggen getooid, ging net voorbij.
‘Dat is het bestuur van de zeilvereniging,’ vertelde Klinkhamer. ‘Hun boot gaat straks bij het grote eiland midden in het meer liggen. Daar moeten de deelnemers aan de wedstrijden starten en dan gaat het er om, wie het vlugst het meer driemaal rondzeilt.’
‘Dus het beginpunt is bij het eiland?’ vroeg Hielke. ‘Waar is het eindpunt dan?’
‘Ook weer bij het eiland, m'n jongen.’
Cor kwam op een drafje aanlopen.
‘Ha Cor, ga je mee? Dan gaan we met de “Kameleon” naar 't hardzeilen.’
‘Ik mag niet,’ zei Cor spijtig. ‘Vader en moeder komen op bezoek en tante is bang, dat ik er niet netjes genoeg uit zal zien.’
| |
| |
‘Cor, waar zit je?’ klonk buurvrouw Blekers stem.
‘Hoor je dat?’ zei Cor. ‘Zo zit ze de hele morgen achter me aan. Nou ajuus. Veel plezier, hoor!’
Vlug wipte hij over de heg en ging naar zijn tante, die hardnekkig bleef roepen: ‘Cor, waar zit je?’ totdat haar neefje voor haar stond.
‘Je was toch niet hiernaast?’ vroeg ze, hem onderzoekend naar zijn kleren kijkend.
‘Ik keek naar de boten,’ ontweek Cor haar vraag.
‘Blijf maar liever in huis,’ zei tante, ‘dat vind ik wel zo veilig.’
Cor nam zuchtend een boek en ging zitten lezen.
Hielke en Sietse maakten hun boot klaar voor een flinke tocht over het meer.
‘Gaat u nu eens mee, vader?’ vroeg Sietse.
‘Ik lijk er warempel wel zin in te hebben,’ glunderde Klinkhamer. ‘Haal m'n jasje maar even, Hielke en een sigaar.’
Hielke liep in de keuken moeder bijna omver, zo'n haast had hij.
‘Hé, hé, een beetje kalmer alsjeblieft.’
‘Ja, moeder, we gaan varen,’ zei Hielke en nam vlug een sigaar uit het kistje.
‘Wat doe je daar?’ vroeg moeder streng.
‘Die is voor vader,’ legde Hielke uit en keek haastig de kamer rond. Ha, daar hing vaders
| |
| |
jasje over een stoel. Vlug greep hij het en dan riep hij: ‘Tot ziens, moeder. We gaan naar 't zeilen kijken. Vader gaat ook mee.’
‘Wees maar voorzichtig,’ waarschuwde juffrouw Klinkhamer, ‘vader kan niet zwemmen.’
De ‘Kameleon’ lag al in de vaart. Klinkhamer zat voorin. Hielke reikte het jasje en de sigaar over en nam dan naast Sietse plaats.
‘Zullen we maar vertrekken?’ vroeg Sietse.
‘Wacht even,’ zei Klinkhamer. Hij doorzocht al zijn zakken naar lucifers.
‘Zoekt u lucifers?’ lachte Hielke ‘'k Zie ze uit uw vestzak steken.’
‘Goed zo.’ Klinkhamer stak de sigaar in brand en dan, dikke rookwolken uitblazend, riep hij:
‘Nu jongens, vooruit maar met jullie baggermolen!’
De ‘Bertha’ van de dokter gleed voorbij.
‘Hallo,’ riep de dokter, ‘gaat u ook eens varen, Klinkhamer?’
‘Jawel, dokter, we zullen de snelste boot van het meer eens demonstreren.’
‘Jullie zijn heel wat van plan,’ lachte de dokter en zich dan tot de jongens wendend, riep hij: ‘Zullen we eens om het hardst?’
‘Best, dokter, aangenomen!’ riepen ze terug.
‘Ze zijn niet bang om het te verliezen,’ lachte Klinkhamer.
‘Ik ook niet,’ antwoordde de dokter, ‘Dus
| |
| |
jongens, wie het eerst bij het eiland is, hè?’
De dokter trok het zijraampje van de ‘Bertha’ dicht en dan, gevolgd door de ‘Kameleon’, ging hij door de geopende brug. Bij het begin van het meer keek hij even om en zei dan tegen mevrouw, die naast hem zat:
‘Nu zullen we de Klinkhamertjes eens ver achter ons laten.’
Hij schakelde de motor op de grootste versnelling en toen ging de ‘Bertha’ er met flinke snelheid van door. Het was erg druk op het meer en daarom moest dokter zijn volle aandacht bij het stuur hebben. Maar toen hij na verloop van tijd achterom keek, zag hij tot zijn niet geringe verbazing, dat de ‘Kameleon’ hen nog steeds volgde.
‘Drommels, we zullen sneller moeten varen. Die smid en z'n jongens zitten ons nog steeds op de hielen.’
De ‘Bertha’ ging met de grootst mogelijke snelheid varen. De dokter keek nogmaals om en zag hoogst verbaasd, dat de ‘Kameleon’ hen bleef volgen.
‘Ik denk, dat er iets niet in de haak is,’ zei hij. ‘Hebben die rakkers misschien een touw aan onze boot gebonden?’
Mevrouw ging kijken, maar ontdekte nergens een touw of kabel.
‘Daar begrijp ik niets van,’ mompelde de dokter, ‘de “Bertha” is toch één van de snelste
| |
| |
boten. Daar kan zo'n lompe bak van die jongens nooit tegen op.’
‘Misschien komt het, doordat ze precies in ons kielwater varen,’ veronderstelde mevrouw, ‘daar gaat een zuigende kracht van uit.’
‘'t Is mogelijk,’ twijfelde de dokter, ‘maar dan ga ik zig-zag-varen en raken we ze vast en zeker kwijt.’
Tot verwondering der Klinkhamers begon de ‘Bertha’ nu eens links, dan weer rechts van de ‘Kameleon’ te varen.
‘Dokter heeft bepaald averij aan z'n stuur,’ dacht Hielke.
Klinkhamer zei niets. Hij zat nog steeds verwonderd te kijken, hoe snel de ‘Kameleon’ liep en toen Sietse meer gas gaf, om naast de ‘Bertha’ te gaan varen, riep hij uit:
‘Maar, wat drommel, is het dan toch een raceboot?’
De jongens lachten zegevierend en dan gingen ze in vliegende vaart de ‘Bertha’ voorbij.
‘Wat zullen we nu beleven?’ riep de dokter, niet minder verbaasd. ‘Zie je dat vrouw? Daar gaan ze! 't Is warempel een raceboot. Neen maar, wie had zoiets ooit kunnen denken?’
‘Ze komen terug,’ zei mevrouw. ‘Klinkhamer schijnt iets te willen zeggen. Kijk, hij zwaait met z'n hand.’
De dokter draaide het raampje omlaag en dan kwam de ‘Kameleon’ vlak naast hem.
| |
| |
‘Heeft u averij aan uw stuur, dokter?’ vroeg Klinkhamer. ‘De “Bertha” ging zo vreemd uit de koers.’
‘O, dat was maar een grapje,’ lachte de dokter. ‘M'n boot is prima in orde, hoor. Maar jullie boot is een wonder. Ik heb met verbazing gezien, hoe snel hij gaat.’
‘Ik hen niet minder verbaasd,’ bekende Klinkhamer. ‘De jongens hadden wel verteld, dat hij snel ging, maar ik geloofde het niet. En nu...., 't lijkt wel een vliegende walvis.’
Hielke en Sietse glunderden trots. Dokter knipoogde tegen hen en zei: ‘Nu jongens, ik heb het schandelijk verloren, hoor. Gefeliciteerd met jullie prachtboot.’
‘Dank u wel,’ lachte Hielke en dan gaf Sietse vol gas en vlogen ze de ‘Bertha’ weldra ver vooruit. Klinkhamer genoot zichtbaar. Hij hield zijn hoed vast, die anders door de snelheid afwoei. Tjonge, wat vloog die boot heerlijk over 't water.
De motor zoemde zo regelmatig, dat Klinkhamer lust kreeg, om een liedje te zingen. En zo voeren ze, uit volle borst zingend, tussen de vele zeilbootjes door naar het eiland.
‘Wilt u hier aanleggen, vader?’ vroeg Sietse.
‘Tja, wat zullen we doen?’ Klinkhamer wist zelf niet, wat hij liever deed, varen, of naar 't hardzeilen kijken. Sietse liet de boot kalm tegen de lage wal oplopen. Vlak naast hen lag een
| |
| |
prachtige, luxe motorboot, met deftige dames en heren.
‘Zeg, George, kijk eens, wat een komiek bootje,’ wees één der dames naar de ‘Kameleon’.
Een slungelig jongmens nam achteloos een sigaret uit zijn mond en antwoordde: ‘Dat is er nog eentje uit de oertijd. Ik meen haast wel zeker te weten, dat het nog dienst heeft gedaan als volgbootje bij de ark van Noach.’
De opmerkingen van het jongmens sloegen geweldig in. Al de dames en heren stonden lachend naar de ‘Kameleon’ te kijken.
‘Laten we maar liever gaan varen,’ vond Klinkhamer, die zich lang niet op zijn gemak voelde.
Ze voeren daarom het meer nog eens rond. Klinkhamer genoot geweldig, wanneer ze een motorboot inhaalden en dan met veel lawaai voorbijschoten. Kwam zo'n snelle boot hen achterop, dan waarschuwde de smidjongensachtig: ‘Pas op, Sietse, ze mogen ons niet voorbij.’ Sietse zorgde er dan wel voor, dat men de ‘Kameleon’ niet kon inhalen. Dat vond Klinkhamer een prachtige sport. Zo hadden ze net drie grote motorboten achter zich gelaten, toen plotseling dreigend een scheepshoorn klonk. Het bleek de grote motorboot te zijn van de deftige dames en heren. Sietse liet ze passeren en bleef dan naast hen varen. Vrolijk-nieuwsgierig keek men op de ‘Kameleon’ neer. Er werden zeker
| |
| |
weer spottende opmerkingen gemaakt, want ze lachten steeds uitbundiger. Dan schenen ze plotseling te ontdekken, dat het malle bootje even hard ging als hun eigen boot. Dat was natuurlijk geen verhouding! Ze begonnen sneller te varen, maar de ‘Kameleon’ ook. En wat ze ook probeerden, om die drijvende bak kwijt te raken, het lukte niet.
Ze werden er stil van. Klinkhamer ging op het uiterste puntje staan, wuifde kwajongensachtig met zijn sigaar en zei spottend: ‘Kan uw bootje niet harder? De onze wel, hoor.’
Sietse voegde meteen de daad bij het woord en gaf plotseling vol gas. Klinkhamer, die hier niet op verdacht was, verloor zijn evenwicht en verdween met een sierlijke zwaai in het hoog opspattende water. Een daverend gejoel klonk op van de motorboot. Maar toen de smid proestende weer boven kwam en ze ontdekten, dat hij niet kon zwemmen, sprongen er vier, vijf redders tegelijk overboord en hesen een zware Klinkhamer op de ‘Kameleon’, die in een grote boog was teruggekeerd. Hielke en Sietse deden hun uiterste best, om een ernstig gezicht te zetten, maar ze schoten in een daverende lach, toen Sietse nuchter opmerkte: ‘Nu moet u ook in de koelbak, vader.’
‘Naar huis,’ was alles wat de smid zei.
Weer gaf Sietse vol gas en in tijd van een wip hadden ze de motorboot achter zich gelaten.
| |
| |
Thuis vroeg moeder verschrikt:
‘Maar man! Heb je er nu toch ingezeten? En ik heb er nog zó voor gewaarschuwd. Is het niet meer dan erg? Geregeld komt er hier ééntje met een nat pak thuis. Ik wou, dat we maar midden op de hei woonden!’
‘Kom, kom, vrouwtje,’ suste Klinkhamer, ‘onze jongens hebben de snelste boot van het hele meer en wat moeten ze daarmee op de hei beginnen? In 't vervolg trek ik m'n werkkiel wel aan. Het ergste is nog, dat ik mijn sigaar kwijt ben; maar ik geloof, dat er nog net eentje in het kistje zit.’
Moeder kon niet anders doen, dan haar hoofd schudden over zoveel onverstand.
|
|