| |
| |
| |
Hoofdstuk 8.
De wraak van Gerben. Moeder ontdekt een vreemde klant in de smederij.
Op de muur, naast de voordeur van Klinkhamer's woning, was een ovale, emaille plaat aangebracht, waarop met dikke, zwarte letters gedrukt stond ‘Brandmeester’.
De smid was namelijk commandant van de plaatselijke brandweer. Het dorp bezat slechts één spuit, maar het was een beste. Ze kon, zo nodig, vier stralen water geven. Wanneer de bakker, met zijn bolbleek gezicht onder de veel te grote helm en de altijd zwetende slager, in zijn te nauwe jasje, tijdens de oefening om het verst aan het spuiten waren, glommen ze van ijver en dan waren de toeschouwers heel trots op hun brandweer. Geregeld werd er geoefend en dat gebeurde altijd op het plein. Dat was natuurlijk iets voor de jongens die de spuitgasten vrolijk plaagden met het roepen van: ‘Hij wil wel, hij kan niet,’ totdat de mannen onverwachts de straal op de kwajongens richtten, die dan luid joelend een veilig heenkomen zochten. Wie niet vlug genoeg was, werd drijfnat. Er was nogal risico aan dit spel verbonden en daarom vonden de jongens het ‘machtig’.
Toen juffrouw Klinkhamer dan ook weer eens
| |
| |
met vaders helm en uniform kwam aandragen, juichten Hielke en Sietse vrolijk: ‘Hoera, brandweer vandaag!’
‘Trek hun kleren alvast maar uit, moeder,’ raadde Klinkhamer zijn vrouw aan, ‘ze worden natuurlijk straks weer kletsnat.’
Omdat het toch warm weer was, stond het edele tweetal weldra op blote voeten in de klompen, met enkel een overall aan.
‘Ga je mee naar de brand, Cor!’ riepen ze hun vriendje toe, die nog aan de maaltijd was.
Als geëlectriseerd vloog mijnheer Bleker op en vroeg opgewonden: ‘Brand? Waar is het?’
‘Oefening, buurman, op het plein,’ lachten de beide rakkers.
‘O, bedoel je dat?’ Mijnheer Bleker keek wat verlegen en vervolgde dan kortaf: ‘Cor komt zo.’
‘Hebben ze hier wel eens brand gehad?’ vroeg Cor even later, op weg naar het plein.
‘O ja, verleden winter nog,’ vertelden zijn vrienden, ‘toen ging een grote boerderij in de polder geheel in vlammen op. Wij waren er met vader vlug genoeg bij, maar de oostenwind woei toen juist heel hard en de sloten waren stevig dichtgevroren, zodat er aan blussen niet te denken viel. Vader heeft de koeien nog uit de stal gehaald, maar die stomme dieren wilden steeds naar het vuur terug, ofschoon ze al onder de brandwonden zaten. Wij moesten ze met
| |
| |
knuppels slaan, om ze tegen te houden. Later liet de veearts er acht van afmaken. Ze waren zo gewond, dat ze toch dood gingen.’
‘Zijn koeien dan zó dom?’ vroeg Cor verbaasd.
‘Geloof je het niet?’ vroeg Sietse.
‘Jawel, maar 't is zo gek. Waarom willen die dieren zo graag terug naar het vuur?’
Dat wisten zijn vrienden ook niet. Hielke fantaseerde:
‘Misschien denken ze, als men ons later toch gaat braden, dan nu maar meteen.’
Al pratende hadden ze het plein bereikt, waar bijna alle jongens, en ook de meisjes, van het dorp bijeen waren en geduldig wachtten op de dingen, die komen zouden. Bij de vaart stond de rode brandweerauto. Het koperwerk van de lampen en de grote bel schitterde fel in de zon. De brandweerlieden, met hun helmen en glimmende jasjes, keken manhaftig rond.
Dan bracht Klinkhamer de motor op gang, blies op een fluitje en dan holden de mannen, zo vlug ze konden, met de slangen het plein op, de kinderen voor zich uit jagend.
Weer klonk een fluitsignaal. De slangen vulden zich met water, totdat ze bolrond waren en twee stevige stralen de lucht in spoten. Dat was het moment, waarop de jongens hadden gewacht. Luid schreeuwend: ‘Hij wil wel, hij kan niet,’ waagden ze zich dichterbij.
| |
| |
De beide spuitgasten, waarvan de een Gerben bleek te zijn, spoten evenwel recht omhoog. Gerben, die meer op een ouderwetse politieagent, dan op een brandweerman geleek, was door de vrienden nog niet herkend, maar hij zag de jongens zoveel te beter. Schuin van onder zijn helm glurend, schatte hij de afstand tussen hem en de beide Klinkhamertjes. Hij zou nu eens goed wraak nemen voor dat geval met de mestpraam. Hielke en Sietse waren natuurlijk haantje de voorste. Ze droegen alleen maar een overall, zodat het voor hen geen kwaad kon, wanneer ze nat werden. Toch was dat de bedoeling niet, want juist hij, die de meeste durf had en daarbij droog wist te blijven, was de ware held. De bakker, die ook een straalpijp vasthield, richtte kalm op de jongens. Hals over kop vluchtten ze weg. Cor liep het hardst van allemaal. Dit spelletje herhaalde zich een paar keer en toen kreeg plotseling Gerben zijn kans. Tot nu toe had hij steeds omhoog gespoten, zodat de jongens van hem geen gevaar verwachtten. Héél onverwacht richtte hij de straal langs de grond en spoot de beide Klinkhamertjes in tijd van een wip kletsnat. Die keken eerst wel even beteuterd, maar dan lachten ze vrolijk met de anderen mee.
‘Ik ben lekker nog kurkdroog,’ pochte Cor. ‘Jullie zijn niet vlug genoeg.’
‘'t Zou ook niet best zijn, als jij zo nat werd,’
| |
| |
plaagde Sietse, ‘dan kreeg je vanavond vast en zeker geen nachtzoen van je tante.’
‘'k Ben gerust niet bang hoor,’ verdedigde Cor zich en om het te bewijzen, ging hij extra ver naar voren. Maar o wee, hij bood hierdoor Gerben zó'n mooie kans, dat deze hem meteen benutte. Hij spoot Cor royaal onderste boven. Gillend rolde de jongen in een vieze waterplas. Gerben gaf hem nog een flinke lading achterna. Druipend en van onder tot boven met modder besmeurd, stond Cor op. Nageroepen door al de jongens ging hij op een sukkeldrafje naar huis.
‘Wat zal buurvrouw kwaad zijn,’ grinnikte Hielke.
‘Wij krijgen toch de schuld,’ meende Sietse.
De spuit stopte een ogenblik. De mannen plaatsten een lange ladder tegen het gemeentehuis en dan maakte Gerben zich gereed, om met een slang naar boven te klauteren.
‘Ha, die Gerben!’ De Klinkhamertjes herkenden hem nu plotseling.
‘Zijn jullie lekker nat?’ vroeg Gerben spottend.
‘'t Mag niet hinderen,’ antwoordde Hielke en toonde zijn blote borst, ‘we zijn er op gekleed hoor.’
‘Water ruikt niet, mest wel,’ sarde Sietse.
Gerben schudde zijn vuist en klom omhoog. Hij was nog niet helemaal boven, toen de spuit weer water begon te geven. Dit was verkeerd,
| |
| |
Gillend rolde de jongen in een vieze waterplas.
want een slang, waarin water gepompt wordt, moet men stevig vasthouden. Men had dan ook moeten wachten, totdat Gerben veilig en wel in de brede dakgoot had gestaan. Op de ladder liep hij grote kans, om door de kracht van het water er af geslingerd te worden. Nauwelijks voelde hij dan ook, dat de slang begon te zwellen, of hij gooide hem meteen van zijn schouder. Daar spoot het water al de lucht in. Even stond de slang als een dronken man los in de lucht
| |
| |
te zwaaien en dan schoot de straalpijp precies van achteren onder Gerben z'n jasje.
‘Stop, stop!’ schreeuwde hij, dicht tegen de ladder gedrukt, terwijl het water uit z'n kraag, z'n mouwen en broekspijpen spoot. ‘Ezelskoppen!!’ schold hij.
Lachend zette Klinkhamer de pomp af. Rood van kwaadheid kwam Gerben beneden.
‘Ha, Gerben, ben je óók lekker nat?’ spotte Sietse.
Gerben wist van boosheid niet, wat hij zeggen moest. Iedereen lachte hem uit. Met grote stappen liep hij weg. Het water klotste hoorbaar in zijn laarzen. Dat vonden de brandweerlieden een mooi besluit van hun oefening en ze begonnen de slangen op te rollen.
‘Nu als de drommel naar huis,’ gebood Klinkhamer zijn zoons, ‘anders worden jullie nog ziek.’
Gehoorzaam gingen de jongens weg.
Ondertussen gebeurden er in de smederij van Klinkhamer vreemde dingen. Cor, die met zijn nat en bedorven pak niet naar huis durfde gaan, was op het idee gekomen, om in de smederij zijn kleren te gaan drogen. Hij wist al hoe het vuur aangemaakt moest worden en ook de lucifers, die gewoonlijk op de vensterbank lagen, had hij spoedig gevonden. Hij stak een handvol krullen in brand, wierp er kolen op, draaide de knop van de electrische luchtmotor om en dan
| |
| |
joeg de wind het vuur fel aan. Hoog sloegen de vlammen tegen de rookkap op.
Ha, dat ging goed. Voldaan begon Cor zich uit te kleden en hing zijn kleren rondom aan de rookkap. Hij zag een oude werkkiel van Klinkhamer liggen en trok die maar zolang aan. De veel te grote kiel hing hem slordig om de smalle schouders, terwijl z'n spillebenen er komiek onderuit kwamen. Zó zag juffrouw Klinkhamer hem. Ze had de luchtmotor horen brommen en bedacht plotseling, dat haar man niet thuis was, dus kwam ze gauw even kijken, wie er dan wel in de smederij mocht wezen. Nee maar, wie was dat? In één oogopslag zag ze de dampende kleren rond het grote vuur, met daarnaast de potsierlijk uitgedoste Cor.
Deze begon gejaagd te spreken: ‘Zegt u het astublieft niet tegen tante? Ik ben nat gespoten en nu kom ik me even drogen, ziet u?’
‘Even drogen?’
‘O, 't is zó klaar. Ziet u wel, hoe de kleren dampen? Toe, buurvrouw, zegt u het astublieft niet?’
Juffrouw Klinkhamer lachte hartelijk.
‘Nee maar, Cor, hoe krijg je 't in je hoofd jongen? Die kleren zijn immers helemaal vuil. Ze moeten eerst gewassen worden.’
‘Als ze droog zijn, borstel ik ze goed af en kraait er geen haan meer naar,’ meende Cor.
| |
| |
Hielke en Sietse kwamen binnen. Verrast bleven ze staan.
‘Hallo!’ lachte Cor. ‘Ik droog m'n kleren even. 't Mag van je moeder.’
Juffrouw Klinkhamer schudde haar hoofd en ging lachend in huis.
Hielke en Sietse trokken gauw een droge overall aan en hielpen Cor dan, zoveel ze konden. Ze haalden oude kranten en spreidden ze op de werkbank uit. Daarop borstelden se de droge kleren zo goed mogelijk schoon. Zo trof Klinkhamer hen druk bezig.
‘Aan de was, jongens?’ vroeg hij, nadat hij eerst verbaasd het tafereeltje in zich had opgenomen. ‘Je hebt groot gelijk, Cor, een mens moet zich weten te redden.’
Dan trok hij in het voorbijgaan Cor's ondergoed, dat reeds vlam vatte, bij het vuur vandaan en zei: ‘Beter opletten jongens! Aanstonds staat de hele smidse nog in de vlam.’
In het ondergoed bleven bruine vlekken zitten, die de jongens er onmogelijk uit konden krijgen. Ook het jasje bleef groezelig en zat vol kreukels.
‘Laten we moeder vragen, of ze het even strijkt,’ stelde Hielke voor.
Moeder was zo welwillend, om Cor verder nog wat op te knappen en toen hij eindelijk opnieuw gekleed was, bekeek de hele familie Klinkhamer hem. Ze vonden, dat het zo wel goed was. Cor
| |
| |
ging vergenoegd naar huis. Even later hoorden ze hem schreeuwen. Hij kreeg er zeker flink van langs.
‘Cor heeft pech gehad,’ lachte Klinkhamer. ‘Al z'n moeite is vergeefs geweest. Om z'n tante te misleiden, zal hij toch vroeger moeten opstaan.’
|
|